Ik houd alleen maar van geschriften waarvan de auteur op een of andere manier uit de wereld is weggerukt: door mateloze pijn, door onverklaarbare vreugde of gewoon omdat hij zich op aarde een vreemdeling voelde.
---
Twee jaar was je, vertelt mijn zus me, toen je met een hamer een gat in de muur van je slaapkamer probeerde te slaan. Mijn broer zit erbij en zegt dat mijn zus geen onzin uitkraamt: hij herinnert het zich ook nog. We moeten er alle drie om lachen en dat luide lachen verjaagt een gedachte die even later opnieuw door mijn hoofd gaat, als ik weer alleen ben in het appartement: ik ben dat blijven doen. Ik wil inderdaad nog altijd een bres slaan in de muur van de wereld, ook al ben ik sindsdien van werktuig veranderd, omdat ik heb ontdekt dat woord en schriftuur daartoe doeltreffender middelen zijn dan een hamer.
Christian Bobin: Verrijzen, p.90
|