Een Spaanse schelmenroman uit de 16e eeuw. De auteur is onbekend. In het boek noemt hij zichzelf Lazarillo, hij is afkomstig van Salamanca en werd geboren aan de rivier Tormes.
Een andere naam voor schelmenroman is picareske roman. Dat woord is afgeleid van het Spaanse pícaro. Een pícaro is dus een schelm, iemand uit de lagere klasse van de samenleving, die erg gesteld is op zijn vrijheid en veel sluwheid aan de dag moet leggen om in leven te blijven. Het is een antiheld die als tegenwicht moest dienen voor de in die tijd geschreven hoofse romans waarvan de helden echte caballeros waren. Lazarillo de Tormes had direct veel succes. Een jaar na de publicatie in Spanje werd het boek ook in Antwerpen gedrukt (in die tijd, 1555, waren de Spanjaarden hier nog de baas). Op de foto ziet u een afbeelding van die Antwerpse druk. Het boek bestond aanvankelijk uit een deel, maar door het grote succes werden er naderhand nog hoofdstukken aan toegevoegd. In Nederland heeft Bredero een hoofdstuk van het boek gebruikt voor het schrijven van zijn toneelspel De Spaanse Brabander.
Het verhaal: Lazarillo wordt geboren in een arm gezin en moet zien zijn kost te verdienen. Zo wordt hij de begeleider van een blinde, het hulpje van een priester, de bediende van een berooide edelman, enz. Telkens wordt hij bedrogen en moet hij op zijn beurt zijn werkgevers bedriegen om in leven te blijven. Enkele themas uit dit werk: de gierigheid, het bedrog, de armoede en vooral de honger. Vooral in het eerste deel moet hij zich enorm inspannen en allerlei listen beramen om aan een stukje brood te geraken.
Een kort fragmentje om de sfeer te schetsen. Lazarillo en de edelman maken samen het bed van laatstgenoemde op:
Zijn bed bestond uit een rieten brits, ondersteund door twee versleten waggelende schragen. Zijn vuil linnen diende hem tot matras. We schudden die vodden wat op om er wat dikte en vorm aan te geven, maar dat was tijd en moeite verloren, want dat duivels matrasje bleef altijd zo dun dat je er de rietstengels altijd dwars doorheen kon tellen, precies of je de ribben telt van een afgeteerd schaap. Over t rommeltje spreidden we een oud deken, waarvan ik nooit de kleur heb kunnen raden.
Ik heb het boek gelezen in de vertaling van Bert Decorte. Het werd in 1971 uitgegeven bij Ontwikkeling in Antwerpen.
Het werk heet in het Frans Les lauriers sont coupés. Met geen van beide titels wist ik me raad. Voor het Frans heb ik het gedicht teruggevonden, waaruit die regel komt.
Het is van Théodore de Banville die leefde van 1823 tot 1891.
NOUS nirons plus au bois, les lauriers sont coupés.
Les Amours des bassins, les NAïades en groupe
Voient reluire au soleil en cristaux découpés
Les flots silencieux qui coulaient de leur coupe.
Les lauriers sont coupés, et le cerf aux abois
Tressaille au son du cor; nous nirons plus au bois,
Où des enfants charmants riait la folle troupe
Sous les regards des lys aux pleurs du ciel trempés.
Voici lherbe quon fauche et les lauriers quon coupe.
Nous nirons plus au bois, les lauriers sont coupés.
Aan deze korte novelle zit een heel verhaal vast. De schrijver en het werkje zelf zouden vergeten zijn, had het niet een grote literaire invloed gehad. Dujardin is in dit werk namelijk de uitvinder van de monologue intérieur, een procédé dat vooral bekendheid heeft verworven dankzij James Joyce. Deze heeft dan ook ruiterlijk toegegeven dat hij dat procédé bij deze schrijver had aangetroffen.
Het boekje is op zich ook wel het lezen waard. Het gaat over een jongeman, een student, die verliefd is op een meisje dat in het theater optreedt. Het blijft bij een platonische liefde, want de jongen is nog onzeker en het meisje helpt hem ook niet vooruit. Een verhaaltje van niks, maar het geheel is heel luchtig geschreven en deze volgehouden monologue intérieur maakt er iets heel aparts van.
Het werkje is in het Nederlands uitgegeven in 1986 bij De Arbeiderspers.
Von Keyserling: Branding Hrabal: Zwaarbewaakte treinen Voltaire: Candide Ishiguro: Een kunstenaar van het vlietende leven Hawthorne: De scharlaken letter Yalom: De Schopenhauer-kuur Rosa: De derde oever van de rivier Hoffmann: Das Fräulein von Scuderi Waugh: The Loved One Kadare: Het donkere jaar Baricco: Zijde Moorehead: De Blauwe Nijl Lampedusa: De tijgerkat Melville: Billy Budd Platonov: De bouwput Tim Parks: Bestemming Bernhard: De neef van Wittgenstein Kafka: Die Verwandlung Werfel: Het bleekblauwe handschrift van een vrouw Traven: Verhalen Baldwin: Go Tell it on the Mountain Faulkner: As I lay dying Oë: De hoogmoedige doden Trilling: The Middle of the Journey Hardy: Far from the madding crowd Kristof: De analfabete McEwan: Amsterdam Filloy: De bende Sciascia: De Zaak Aldo Moro Salinger: Franny and Zooey