Prospero, de hertog van Milaan, hield zich meer bezig met zijn boeken dan met het besturen van zijn stad. Dat liet hij liever over aan zijn broer Antonio. Die kreeg de smaak echter te pakken, sloot een verbond met de koning van Napels, nam de macht over en deponeerde Prospero en zijn dochter Miranda op een niet zeewaardig schip, in de hoop dat ze zouden omkomen. Prospero doet het verhaal:
They hurried us aboard a bark,
Bore us some leagues to sea; where they prepared
A rotten carcass of a butt, not riggd,
Nor tackle, sail, nor mast; the very rats
Instinctively have quit it: there they hoist us,
To cry to th sea that roard us; to sigh
To thwinds, whose pity, sighing back again,
Did us but loving wrong.
Dankzij de voorzienigheid spoelen ze behouden aan op een eiland. Er leven maar twee personen, Caliban en Ariel. Caliban is een wilde, misvormd, bij zijn moeder, een heks, verwekt door de duivel.
Thou poisonous slave, got by the devil himself
Upon thy wicked dam.
Ooit probeerde Prospero deze Caliban op te voeden, maar de man bleef onbetrouwbaar. Toen hij probeerde Prosperos dochter Miranda aan te randen, maakte Prospero hem tot zijn slaaf. Hij laat hem door Ariel en zijn geesten plagen en pesten. Ariel was ooit de slaaf van de heks Sycorax, de moeder van Caliban. Omdat hij weigerde haar bevelen uit te voeren, sloot ze hem op in een gekloofde pijnboom. Daaruit werd hij later door Prospero bevrijd. Nu voert hij een legertje geesten aan en is de onvoorwaardelijke dienaar van Prospero die hem later zijn vrijheid zal terugschenken.
Het toneelstuk begint echter met een storm. Voor de kust van het eiland vergaat een schip met aan boord de corrupte broer van Prospero, de koning van Napels en zijn zoon Ferdinand enz. Door de toverij van Prospero en met behulp van Ariel blijft het hele gezelschap in leven en komt het op het eiland terecht. Er worden enkele intriges op touw gezet, maar uiteindelijk komt alles goed. Prospero wordt in zijn rechten hersteld en zijn dochter huwt met Ferdinand.
Tijdens die storm zijn de passagiers in paniek. De enige die zijn hoofd koel houdt is de bootsman die het schip probeert te redden. Als hij de bemoeials naar hun kajuit stuurt, wijst Gonzales, de enige goede edelman, de bootsman terecht met de woorden:
Good, yet remember whom thou hast aboard.
Waarop de bootsman antwoordt:
None that I more love than myself.
Gonzales put hoop uit de zeemanskunst van deze bootsman en laat dat blijken in de volgende sarcastische woorden:
I have great comfort from this fellow: methinks he hath no drowning mark upon him; his complexion is perfect gallows (d.i. geschikt voor de galg).
Een van de mooiste stukjes uit dit werk is het lied dat Ariel zingt voor Ferdinand, waarin hij hem in de waan laat dat zijn vader verdronken is.
Full fadom five thy father lies;
Of his bones are coral made;
Those are pearls that were his eyes:
Nothing of him that doth fade,
But doth suffer a sea-change
Into something rich and strange.
Een ander lied, een zeemanslied, wordt gezongen door de dronken Stephano:
The master, the swabber, the boatswain, and I,
The gunner, and his mate,
Lovd Mall, Meg, and Marian, and Margery,
But none of us card for Kate:
For she had a tongue with a tang,
Would cry to a sailor, Go hang!
She lovd not the savour of tar nor of pitch;
Yet a tailor might scratch her whereer she did itch.
Then to sea, boys,and let her go hang!
Shakespeare heeft zich voor dit toneelstuk onder meer laten inspireren door het essay Des Cannibales van Montaigne. Daarin beschrijft deze een natuurlijke samenleving waarin de natuur voor alles zorgt, waar de menselijke tussenkomst alleen maar onheil aanricht.
Cest une nation en laquelle il ny a aucune espèce de trafic; nulle connaissance de lettres; nulle science de nombres; nul nom de magistrat, ni de supériorité politique; nuls usages de service, de richesse ou de pauvreté; nul contrats; nulles successions; nuls partages; nulles occupations quoisives; nul respect de parenté que commun; nuls vêtements ; nulle agriculture ; nul métal ; nul usage de vin ou de blé.
Shakespeare neemt deze passage bijna letterlijk over in de mond van Gonzales die fantaseert over wat hij als koning op dat eiland zou doen:
And were the King on t, what would I do ?
I th commonwealth I would by contraries (tegen de gewoonte in)
Execute all things; for no kind of traffic
Would I admit; no name of magistrate;
Letters should not be known; riches, poverty
And use of service, none; contract, succession,
Bourn, bound of land, tilth, vineyard, none;
No use of metal, corn, or wine, or oil;
No occupation; all men idle, all;
And women too, but innocent and pure:
No sovereignity; -
All things in common Nature should produce
Without sweat or endeavour: treason, felony,
Sword, pike, knife, gun, or need of any engine,
Would I not have; but Nature should bring forth,
Of it own kind, all foison, all abundance,
To feed my innocent people.
In het werk heeft Shakespeare ook een masque of maskerspel opgenomen. Een spel met muziek en dans, hier opgevoerd door de elfen en geesten. Na afloop daarvan zegt Prospero een beroemde dialoog:
Our revels now are ended. These our actors,
As I foretold you, were all spirits, and
Are melted into air, into thin air:
And, like the baseless fabric of this vision,
The cloudcappd towers, the gorgeous palaces,
The solemn temples, the great globe itself,
Yea, all which it inherit, shall dissolve,
And, like this unsubstantial pageant faded,
Leave not a rack behind. We are such stuff
As dreams are made on; and our little life
Is rounded with a sleep.
Tot slot nog een korte tekst uitgesproken door Miranda, die verbaasd is over de schoonheid van de wereld en de mensen. Hier heeft A. Huxley de titel gevonden voor zijn bekende boek:
De hoofdpersoon staat ietwat ontredderd in zijn tijd. Hij schrijft als freelancer reportages voor een zaterdagkrant. Het valt hem echter moeilijk om zich aan te passen aan de trendy eisen van de nieuwe hoofdredactrice. Bovendien heeft hij korte tijd geleden zijn collega, fotograaf en goede vriend verloren, toen ze samen op reportage waren. Een verlies waar hij zich niet overheen kan zetten. Ten slotte is het ook tot een breuk gekomen met zijn vriendin. De aanleiding daarvoor is voor een stuk gelegen aan de angst van de hoofdpersoon om een gewoon leven te gaan leiden, om de verantwoordelijkheid van een gezin op zich te nemen.
De hoofdpersoon reageert hierop door in het verleden te duiken. Hij wil een artikel schrijven over een vrouw die model heeft gestaan voor de beeldhouwer Rombaux. Die had in 1923 een standbeeld gemaakt van de jonge verzetsheldin Gabrielle Petit die in 1916 door de Duitsers werd gefusilleerd. Zijn opzoekwerk brengt hem in contact met verschillende mensen en ten slotte ook met een bejaarde kunstenares die zijn leven opnieuw wat richting lijkt te geven.
De roman is tegelijk een ode aan Brussel, hoewel die lofzang nogal oppervlakkig blijft. Aan de problemen van de stad wordt nauwelijks aandacht besteed. De auteur bekijkt alles vanuit de egocentrische blik van de hoofdpersoon.
Het boek leest heel vlot en is mooi geschreven. Het is bovendien interessant omdat het ons bijvoorbeeld laat kennismaken met het technische aspect van het kunstambacht.
Toen ik de titel van deze dichtbundel zag, las ik hem met de letters E en B afzonderlijk en vervolgens het woord diep. Er staat echter gewoon ebdiep, met eb in de betekenis van laagtij.
De bundel bavat drie afdelingen: ZWAARveld, RUUSbroek en STEENdorp. Ik zal me bezighouden met de eerste en meest toegankelijke afdeling en daarin vooral met het eerste gedicht.
ZWAARveld bestaat uit 15 teksten in versvorm. Het eerste gedicht telt 14 regels. De volgende telkens één regel minder tot de laatste tekst die uit een regel van één woord bestaat. Verder bevatten de gedichten 1 tot 11 tekst in een groot lettertype en tekst in een klein lettertype. Het eigenaardige is dat men het gedicht op twee manieren kan lezen. In het eerste gedicht bijvoorbeeld sluit de vierde strofe in groot letterschrift aan op de eerste in die schriftsoort. Maar tegelijk kan men het gedicht ook doorlopend lezen.
Inhoudelijk is er tussen de teksten met groot en klein lettertype ook een verschil. Bij de eerste soort bevindt de dichter zich in het heden en beschrijft hij heel concreet wat hij om zich heen waarneemt. Bij de kleine schriftsoort keert hij zich naar binnen.
Mist trekt mij de koude kleren aan. Ik sta ongeschoren tussen twee stoppelvelden kleumvast in t broek
de dingen die ik draag zijn niet te dragen ik worstel en ontwortel aan het vertakte vaderdier
dat opnieuw een lichaam krijgt in de blinde meersen doet alsof het mijn ogen heeft
de hele kluit bedondert mijn beslijkte schoenen zijn de aarde doorwerkte aarde, klomp
Het gedicht begint met het woord mist. Die vervult de dichter met kilte. Mist heeft ook tot gevolg dat iemand in een landschap wordt afgezonderd. De dichter zal in de volgende twee strofen zijn blik van de omgeving verleggen naar zijn innerlijk. Mist maakt die overgang gemakkelijker. Hij staat ongeschoren tussen twee stoppelvelden. Een troosteloos landschap. Stoppelvelden wijzen erop dat er een oogst was en dat die is binnengehaald. De stoppelbaard van de dichter verwijst echter naar verdriet. De dichter staat ook niet klemvast, maar kleumvast. Hij staat te verkleumen, lijkt vastgevroren, zit ergens mee.
Er is iets aan de hand met de vader, die landbouwer was. De dichter draagt een last. Hij voert een strijd die hem moet losmaken van de vader. Deze is vertakt, d.w.z. hij werpt zijn schaduw heel ver en dringt diep door, misschien als een dier dat zijn weg graaft in de aarde.
In de volgende strofe heeft er een metamorfose plaats. De dichter, de zoon, voelt hoe hij zijn vader wordt, hij herkent in zichzelf trekken die hij met zijn vader gemeenschappelijk heeft. Maar dat is een illusie. De vader is ten dode opgeschreven.
De dichter kan niet opnieuw op vaste grond staan. Neen, zijn beslijkte schoenen zijn de aarde. Daartegenover staat de aarde die door zijn vader bewerkt werd, en tegenover zijn schoen staat de klomp van de landbouwer.
Ik weet niet in hoever ik dit gedicht juist heb geïnterpreteerd.
Op de flap van de bundel staat dat Norbert De Beule een voordrachtskunstenaar is. Dat valt aan deze gedichten af te lezen. Niet alleen aan de vele alliteraties, maar ook aan de ingebouwde verrassingseffecten, bijv. woorden als kleumvast en doorwerkt (waar we doorweekt zouden verwachten.
Ook de andere gedichten uit die afdeling zijn het lezen en overdenken waard. Men treft telkens woorden aan die naar vroegere gedichten verwijzen, vader, aarde, handpalm enz. die de cyclus duidelijkheid verschaffen.
Wie tijd heeft en zich moeite wil getroosten zal aan deze bundel veel genoegen beleven.
De bundel is in 2006 uitgegeven bij uitgeverij Contact.
Von Keyserling: Branding Hrabal: Zwaarbewaakte treinen Voltaire: Candide Ishiguro: Een kunstenaar van het vlietende leven Hawthorne: De scharlaken letter Yalom: De Schopenhauer-kuur Rosa: De derde oever van de rivier Hoffmann: Das Fräulein von Scuderi Waugh: The Loved One Kadare: Het donkere jaar Baricco: Zijde Moorehead: De Blauwe Nijl Lampedusa: De tijgerkat Melville: Billy Budd Platonov: De bouwput Tim Parks: Bestemming Bernhard: De neef van Wittgenstein Kafka: Die Verwandlung Werfel: Het bleekblauwe handschrift van een vrouw Traven: Verhalen Baldwin: Go Tell it on the Mountain Faulkner: As I lay dying Oë: De hoogmoedige doden Trilling: The Middle of the Journey Hardy: Far from the madding crowd Kristof: De analfabete McEwan: Amsterdam Filloy: De bende Sciascia: De Zaak Aldo Moro Salinger: Franny and Zooey