Fatras betekent volgens het woordenboek: rommel, prullaria, woordenkraam, nonsens, enz. In dit geval is het een onsamenhangende verzameling teksten en collages die Prévert in de jaren zestig maakte.
Enkele voorbeelden
Il a tourné sept fois sa langue dans ma bouche avant de me parler damour. Eva
Et Dieu surprenant Adam et Eve leur dit
Continuez je vous en prie ne vous dérangez pas pour moi
Faites comme si je nexistait pas.
Jaime mieux tes lèvres que mes livres
Comme cela nous semblerait flou inconsistant et inquiétant une tête de vivant sil ny avait pas une tête de mort dedans
Cétait lété
Dans ses deux mains sous ma jupe relevée jétais nue comme jamais
Tout mon jeune corps était en fête des cheveux de ma tête aux ongles de mes pieds
Jétais une source qui guidait la baguette du sourcier
Nous faisions le mal et le mal était bienfait.
Ce nest pas moi qui chante cest les fleurs que jai vues ce nest pa moi qui ris cest le vin que jai bu ce nest pas moi qui pleure cest mon amour perdu
zoo hebben ze u gekend, bij smaad- of smeek-gebaar, die, donker van begeerte of heller liefde klaar, van u besmaald misschien, misschien u tarten dorsten.
o Bralle broeiïng van het schroeiïg-heete haar dat ge als de kromme vlam van eene toortse torschte; uitdagend dreigement der driest-gedragen borsten; o buik die glooit en glanst gelijk een beukelaar;
- zóo kenden ze u. En ik, waar k uwe schoonheid schenne, ik, die me-zelven miek de in vrees begeerden Man die u bevrijden kon en sloeg in slaven-ban;
zelfs ik, uw graauwe Heer, wien géen vrouw ooit zal kennen: hoe bibbert op mijn lip de bede o wrang bekennen -, de bede, uw doem te ontvliên, en die k niet bidden kàn
Dit is een van de gedichten die Jan Decleir voorleest op een cd, samen met een boekje uitgegeven bij Lannoo. Het eerste wat me opviel, was dat er in de voordracht af en toe Claus te horen was. In de eerste plaats de klankrijkdom, maar ook bepaalde woordcombinaties als uw graauwe Heer en buik die glooit en glanst.
Overeenstemming is er ook in de manier waarop beiden zich in hun gedichten tot de vrouw richten. De vrouw heeft iets bedreigends. Zodra de dichter naar de vrouw kijkt, neemt de zinnelijkheid bezit van hem. Van de Woerstijne heeft het daar moeilijk mee, Claus geeft er zich meer aan over (zie bijvoorbeeld de cyclus De vrouw in de Oostakkerse gedichten). Bij beiden ook gaat de relatie met de vrouw gepaard met geweld en vernietiging. Door een vrouw te beminnen doen zij haar pijn, waardoor ze zich schuldig voelen en zelf lijden. Van de Woestijne zegt het met zoveel woorden, Claus laat het verstaan door zijn woordkeuze.
Het woordgebruik in dit gedicht is archaïsch: dorsten, driest, smaad- of smeekgebaar enz. Ik ken de betekenis van die woorden maar bij benadering. Ik stel me er iets bij voor, maar als ik de juiste betekenis in het woordenboek opzoek, wint het gedicht aan klaarheid.
Driest bijvoorbeeld betekent vermetel, stoutmoedig, zonder vrees. Hoeveel zinnelijker wordt dan de zin driest-gedragen borsten. Of neem de uitdrukking bij smaad- of smeekgebaar. Men kan zich de mannen voorstellen die om haar gunsten smeken, maar ook degenen die haar smaden, d.i. honen, beledigen.De vrouw op haar beurt besmaalt de mannen: ze spreekt ze met geringschatting toe.
De vrouw in het gedicht is een zeer zinnelijke, felbegeerde vrouw, misschien een hoer. In ieder geval een vrouw, of de vrouw, die begeerte opwekt. Net als haar vorige minnaars, geraakt de dichter ook in haar ban en kan hij niet meer van haar loskomen.
Von Keyserling: Branding Hrabal: Zwaarbewaakte treinen Voltaire: Candide Ishiguro: Een kunstenaar van het vlietende leven Hawthorne: De scharlaken letter Yalom: De Schopenhauer-kuur Rosa: De derde oever van de rivier Hoffmann: Das Fräulein von Scuderi Waugh: The Loved One Kadare: Het donkere jaar Baricco: Zijde Moorehead: De Blauwe Nijl Lampedusa: De tijgerkat Melville: Billy Budd Platonov: De bouwput Tim Parks: Bestemming Bernhard: De neef van Wittgenstein Kafka: Die Verwandlung Werfel: Het bleekblauwe handschrift van een vrouw Traven: Verhalen Baldwin: Go Tell it on the Mountain Faulkner: As I lay dying Oë: De hoogmoedige doden Trilling: The Middle of the Journey Hardy: Far from the madding crowd Kristof: De analfabete McEwan: Amsterdam Filloy: De bende Sciascia: De Zaak Aldo Moro Salinger: Franny and Zooey