De eerste reis van Gulliver brengt hem na een schipbreuk op het eiland Lilliput (met creatures not six inches high). Het bevindt zich ten zuidwesten van Sumatra. Vlakbij ligt nog een eiland, Blefuscu, met ook kleine mensjes, dat in oorlog is met Lilliput. Het conflict is ontstaan door de vraag of een ei aan de smalle kant of aan de brede kant moet worden gebroken. Swift spot hier met de vaak absurde tegenstellingen tussen godsdienstige en politieke tegenstanders. De katholieken zouden in dit geval de Big-Endians zijn, de Anglicanen de Small-Endians.
Zoals bekend wordt Gulliver als gevangene weggevoerd en opgesloten. Een van de eerste problemen waarmee hij te kampen krijgt is hoe hij zich kan ontlasten.
I had been for some hours extremely pressed by the necessities of nature; which was no wonder, it being almost two days since I had last disburthened myself. I was under great difficulties between urgency and shame. The best expedient I could think on, was to creep into my house, which I accordingly did; and shutting the gate after me, I went as far as the length of my chain would suffer, and discharged my body of that uneasy load.
Daarna deed hij dit in de vroege ochtend, voordat hij bezoek kreeg.
From this time my constant practice was, as soon as I rose, to perform that business in open air, at the full extent of my chain, and due care was taken every morning before company came, that the offensive matter should be carried off in wheel-barrows, by two servants appointed for that purpose.
Op een bepaald moment breekt brand uit in de vertrekken van de keizerin. Gelukkig is Gulliver niet veraf en kan hij het vuur al plassend blussen. Niet tot tevredenheid van de koningin, die voortaan weigert die vertrekken nog te bewonen en die het Gulliver nooit zal vergeven.
Nieuw was die methode niet, want Gargantua van Rabelais had op dezelfde manier al eens de straten van Parijs onder water gezet.
De keizer gebruikt Gulliver ook voor zijn vermaak. Zo diende Gulliver zich met gespreide benen op te stellen en liet de keizer zijn halve leger onder Gulliver doorlopen.
His majesty gave orders, upon pain of death, that every soldier in his march should observe the strictest decency with regard to my person; which, however, could not prevent some of the younger officers from turning up their eyes as they passed under me. And, to confess the truth, my breeches were at that time in so ill a condition, that they afforded some opportunities for laughter and admiration.
Een boekje met vier verhalen uit de jaren 1910-1914. Drie van de vier waren bestemd voor het Amerikaanse Metropolitan Magazine. Conrad reageerde op het verzoek om een bijdrage te leveren met de wens voor special terms for prostituting his intellect to please the Metropolitan.
Het eerste verhaal bracht zes keer meer op dan zijn meesterwerk Heart of Darkness. It makes one sick. Zei hij er zelf over. Voor hem waren het oefeningen om op vier verschillende manieren een verhaal te vertellen.
The Planter of Malata
Dit verhaal speelt zich af in Australië. Geoffrey Renouard leeft geïsoleerd op een eiland waar hij een zijdeplantage uitbaat. Hij is even terug in de bewoonde wereld waar hij kennis maakt met een professor en zijn dochter. Beiden zijn op zoek naar de verloofde van het meisje, die na ten onrechte te zijn beschuldigd van verduistering, spoorloos was verdwenen. Renouard wordt verliefd op het meisje. Het tragische is dat de verloofde zopas op zijn eiland gestorven is, wat hij verzwijgt. Alles komt tenslotte uit en Renouard zal nog zelfmoord plegen.
Enkele citaten:
We are all equipped with a fund of humanity which is not exhausted without many and repeated provocations.
Er is de tegenstelling tussen het stadsmeisje en de man van wide horizons.
They had no common conversational small change. They had to use the great pieces of general ideas, but they exchanged them trivially.
The Partner
Het tweede verhaal wordt verteld door een oude zeeman. Het gaat over schurken die een naïeve zakenman bedriegen. Ze willen het schip waarop zijn broer kapitein is laten zinken om de verzekeringspremie op te strijken. Het verhaal loopt noodlottig af. Het is in spreektaal geschreven.
The Inn of the two Witches
Een spookverhaal. De hoofdpersoon gaat in Spanje op zoek naar een scheepsmaat die op missie was uitgestuurd. Hij treft zijn lijk aan in een herberg. Hij ontsnapt zelf maar net aan de dood. De manier waarop de moord is gebeurd is bijzonder.
Because of the Dollars
Het gaat om oude dollars die ingewisseld kunnen worden. Kapitein Davidson vaart met zijn schip, de Sissie, de kust af om ze op te halen. Enkele schurken zien hun kans een slag te slaan en ze wachten Davidson op bij een zekere Bamtz, een avonturier-leegganger die ergens heel afgelegen aan de kust woont.
De brave kapitein zal de hinderlaag overleven dankzij een vroegere kennis, Laughing Anne, een gewezen painted woman. Zij zal er echter het leven bij inschieten.
De openingszin is een typische zeemanszin:
While we were hanging about near the waters edge, as sailors idling ashore will do
Davidson was getrouwd, een ongewone toestand voor zeelieden:
Ours, as you remember, was a bachelor crowd; in spirit anyhow, if not absolutely in fact.
Over de figuur Bamtz:
One can understand a fellow living by cadging and small swindles in towns, in large communities of people; but Bamtz managed to do that trick in the wilderness, to loaf on the outskirts of the virgin forest.
Over Laughing Anne:
Everybody in de Archipelago had heard of Laughing Anne. She had really a pleasant silvery laugh always at her disposal, so to speak, but it wasnt enough apparently to make her fortune. The poor creature was ready to stick to any half-decent man if he would only let her, but she always got dropped, as it might have been expected.
She had not cried for years. She was not a crying woman either. It was hearing herself called Laughing Anne that had started her sobbing like a fool.
Over het scheepje de Sissie:
but he was curious to see the place, and the little Sissie could go anywhere where there was water enough to float a soup-plate.
Deze verhalen worden tot het mindere werk van Conrad gerekend. Mij hebben ze niettemin veel leesgenot verschaft. Avonturen- en zeeverhalen worden in de ze tijd niet meer zo vaak geschreven. Misschien brengt de piraterij in Somalië daar verandering in. Conrad schreef trouwens 100 jaar geleden al:
He told her, he said, that there were no Javasea pirates nowadays except in boys books.
Schopenhauer citeert bij het begin van zijn betoog Socrates: filosofie is voorbereiding op de dood.
Tegelijk met de rede kreeg de mens noodzakelijkerwijs ook de verschrikkelijke zekerheid van de dood. Schopenhauer stelt vast dat de dood datgene is wat de mens het meest vreest. Dat mag ook blijken uit het feit dat we in onze hevigste vorm van wraakzucht, de dood van onze vijand wensen.
Maar de rede bezorgt de mens ook metafysische denkbeelden die hem daarover troosten. Alle religies en filosofische systemen zijn hoofdzakelijk op dit ene doel gericht; ze zijn in de eerste plaats een tegengif tegen de zekerheid van de dood. De ene religie slaagt daar beter in dan de andere. In het brahmanisme en het boeddhisme beschouwt de mens zichzelf als het oerwezen waaraan elk ontstaan en vergaan in wezen vreemd is. De westerse religies stellen dat de mens geschapen is uit het niets en zij laten het leven beginnen met de geboorte. Schopenhauerstipt daarbij aan hoe absurd die laatste overtuiging is. Men leert de mens dat hij uit het niet is ontstaan, dus een eeuwigheid lang niets is geweest, maar dat hij desondanks in de toekomst onvergankelijk zal zijn.
De angst voor de dood is aangeboren. Alles, was geboren wird, bringt sie schon mit auf die Welt. Dat geldt voor mens zowel als voor dier. Waarom vlucht het dier voor gevaar ? Het weet toch niet wat de dood is ? Het mijdt de dood, omdat het louter wil tot leven is. Zijn enige doel is in leven blijven. Voor de mens is dat net zo, aldus Schopenhauer. Want mocht de mens kiezen dan zou hij de voorkeur geven aan het niet-zijn. Die bewering van Schopenhauer is nogal willekeurig. Hij gaat ervan uit dat het leven in de eerste plaats lijden is. In zijn mooie Duits zegt hij: Klopfte man an die Gräber und fragte die Todten, ob sie wieder aufstehen wollten; sie würden mit den Köpfen schütteln. Hij citeert ook nog Voltaire: On aime la vie; mais le néant ne laisse pas davoir du bon. En : Je ne sais pas ce que cest la vie éternelle, mais celle-ci est une mauvaise plaisanterie.
Uitgegeven bij Meulenhoff in 2008. Het kost 35 euro.
Dit is een boek waarop ik al jaren zit te wachten. Niet dat ik wist dat het in voorbereiding was, wel omdat ik er allang naar uitkijk. Ik was dan ook blij verrast het in de bibliotheek bij de nieuwe aanwinsten aan te treffen. Voor zover ik weet is er, alleszins in mijn krant, geen aandacht aan deze biografie besteed.
Ik ga de biografie niet navertellen, maar over de afkomst van de dichter wil ik toch een en ander uit dit boek citeren.
Vooraf enkele data:
1587-1679: levensjaren van Vondel
1517: Reformatie met Luther
1566: Beeldenstorm
1576: Spaanse furie
1585: Parma verovert Antwerpen
De familie Vondel is afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden. Mogelijk uit Vondelen, een gemeente bij Ninove. Maar ook bij Gent ligt een gehucht Vondele.
De grootvader van de dichter was de zoon van een linnenwever in Antwerpen. In 1545 trouwde hij in de Antwerpse Sint-Jacobskerk met een zekere Anna van Uffele. Uit zijn tweede huwelijk met Catharina Sampson werd de vader van de dichter geboren (1559 of 1560). Het gezin was katholiek, maar in de jaren 80 zou de vader, die hoedenmaker was, zich aansluiten bij de doopsgezinden.
In 1517 luidde Luther de Reformatie in. In de beginperiode hadden in de Nederlanden vooral de anabaptisten of wederdopers veel succes. Zij waren tegen de kinderdoop. Alleen volwassenen werden in de gemeente van Christus opgenomen. Ze waren afgescheurd van Zwingli in 1525. Luther was voor hen niet radicaal genoeg. Zij wilden een complete scheiding tussen religie en politiek, waren tegen krijgsdienst en zuiverheid en soberheid waren voor hen heel belangrijk.
De wederdopers vielen uiteen in de revolutionaire anabaptisten en de doopsgezinden.
De eersten hadden als leider Jan van Leiden (1509-1536). Hij veroverde Munster, dat hij tot het nieuwe Jerusalem wilde maken, en voerde er een tiranniek bewind. Bij de herovering van de stad door de katholieken, werd hij gevat en op een verschrikkelijke manier om het leven gebracht. Hij was gekant tegen het traditionele huwelijk en hield er een groot aantal minnaressen op na. Ook in Amsterdam had hij volgelingen, die naakt en weeklagend op straat liepen en zelfs een dag het stadhuis konden bezetten. Ook zij werden onderdrukt.
De tweede groep waren doopsgezinden of menisten, aanhangers van Menno Simons die in 1536 met de katholieke kerk brak. Zij waren gematigder, bemoeiden zich niet met de wereld en streefden naar afzondering voor de eigen vervolmaking. Ze noemden zich dienaars van Christus.
Beide groepen werden echter over een kam gescheerd en stonden bloot aan vervolging: meer dan 1500 van hen stierven als martelaar.
In Antwerpen, waar de familie Vondel woonde, waren er in 1566 ongeveer 2000 doopsgezinden. In 1535 trad de overheid voor het eerst tegen hen op en volgden er terechtstellingen. In de eerste 40 jaar werden meer dan 200 doopsgezinden omgebracht.
Toen Parma in 1585 Antwerpen veroverde, gingen 35.000 protestanten van alle gezindten in ballingschap. De Vondels trokken naar Keulen. Vondels vader hertrouwde er met Sara Cramer uit Antwerpen en in 1587 werd de dichter geboren. In het gezin werd hoogstwaarschijnlijk Vlaams gesproken. Toen ook in Keulen de doopsgezinden vervolgd werden,verliet de familie de stad in 1595. Na enkele omzwervingen vestigden ze zich in 1597 in Amsterdam. Joost was toen 9 à 10 jaar.
Interessant is ook het verhaal van de ouders van de tweede vrouw van Vondels vader. Sara Cramer werd geboren in 1565. Haar ouders waren de knopenmakeer Peter Cramer en zijn vrouw Clementia Haussart.
Peter was lid van en rederijkerskamer in Antwerpen. In die kamers vonden niet alleen literaire activiteiten plaats, er werd ook kritisch geoordeeld over godsdienst en politiek. Ze werden door de overheid dan ook nauw in het oog gehouden. Peter zweerde het katholieke geloof af, zijn vrouw deed dat niet, en werd doopsgezind. In 1571 werd hij met 22 andere geloofsgenoten gedagvaard. Hij kwam niet opdagen en toen men hem thuis kwam arresteren, ontsnapte hij met zijn beide kinderen naar Keulen. Zijn zwangere vrouw Clementia, hoewel katholiek, werd opgesloten in heet Steen bij de Schelde. In de loop der jaren hebben daar meer dan 400 doopsgezinden gevangengezeten. Dankzij een interventie van haar neef mocht Clementia naar huis, maar na de bevalling werd ze opnieuw opgesloten. Diezelfde neef kon voorkomen dat ze werd terechtgesteld Ze zou gespaard worden als ze een van haar kinderen liet dopen. Daarop werd de jongste dochter uit Keulen teruggebracht en op 6.7.1571 in de Onze Lieve Vrouwekerk gedoopt. Kort daarop kwam ze vrij en trok ze met haar gedoopte dochter naar haar man in Keulen.
Fatras betekent volgens het woordenboek: rommel, prullaria, woordenkraam, nonsens, enz. In dit geval is het een onsamenhangende verzameling teksten en collages die Prévert in de jaren zestig maakte.
Enkele voorbeelden
Il a tourné sept fois sa langue dans ma bouche avant de me parler damour. Eva
Et Dieu surprenant Adam et Eve leur dit
Continuez je vous en prie ne vous dérangez pas pour moi
Faites comme si je nexistait pas.
Jaime mieux tes lèvres que mes livres
Comme cela nous semblerait flou inconsistant et inquiétant une tête de vivant sil ny avait pas une tête de mort dedans
Cétait lété
Dans ses deux mains sous ma jupe relevée jétais nue comme jamais
Tout mon jeune corps était en fête des cheveux de ma tête aux ongles de mes pieds
Jétais une source qui guidait la baguette du sourcier
Nous faisions le mal et le mal était bienfait.
Ce nest pas moi qui chante cest les fleurs que jai vues ce nest pa moi qui ris cest le vin que jai bu ce nest pas moi qui pleure cest mon amour perdu
zoo hebben ze u gekend, bij smaad- of smeek-gebaar, die, donker van begeerte of heller liefde klaar, van u besmaald misschien, misschien u tarten dorsten.
o Bralle broeiïng van het schroeiïg-heete haar dat ge als de kromme vlam van eene toortse torschte; uitdagend dreigement der driest-gedragen borsten; o buik die glooit en glanst gelijk een beukelaar;
- zóo kenden ze u. En ik, waar k uwe schoonheid schenne, ik, die me-zelven miek de in vrees begeerden Man die u bevrijden kon en sloeg in slaven-ban;
zelfs ik, uw graauwe Heer, wien géen vrouw ooit zal kennen: hoe bibbert op mijn lip de bede o wrang bekennen -, de bede, uw doem te ontvliên, en die k niet bidden kàn
Dit is een van de gedichten die Jan Decleir voorleest op een cd, samen met een boekje uitgegeven bij Lannoo. Het eerste wat me opviel, was dat er in de voordracht af en toe Claus te horen was. In de eerste plaats de klankrijkdom, maar ook bepaalde woordcombinaties als uw graauwe Heer en buik die glooit en glanst.
Overeenstemming is er ook in de manier waarop beiden zich in hun gedichten tot de vrouw richten. De vrouw heeft iets bedreigends. Zodra de dichter naar de vrouw kijkt, neemt de zinnelijkheid bezit van hem. Van de Woerstijne heeft het daar moeilijk mee, Claus geeft er zich meer aan over (zie bijvoorbeeld de cyclus De vrouw in de Oostakkerse gedichten). Bij beiden ook gaat de relatie met de vrouw gepaard met geweld en vernietiging. Door een vrouw te beminnen doen zij haar pijn, waardoor ze zich schuldig voelen en zelf lijden. Van de Woestijne zegt het met zoveel woorden, Claus laat het verstaan door zijn woordkeuze.
Het woordgebruik in dit gedicht is archaïsch: dorsten, driest, smaad- of smeekgebaar enz. Ik ken de betekenis van die woorden maar bij benadering. Ik stel me er iets bij voor, maar als ik de juiste betekenis in het woordenboek opzoek, wint het gedicht aan klaarheid.
Driest bijvoorbeeld betekent vermetel, stoutmoedig, zonder vrees. Hoeveel zinnelijker wordt dan de zin driest-gedragen borsten. Of neem de uitdrukking bij smaad- of smeekgebaar. Men kan zich de mannen voorstellen die om haar gunsten smeken, maar ook degenen die haar smaden, d.i. honen, beledigen.De vrouw op haar beurt besmaalt de mannen: ze spreekt ze met geringschatting toe.
De vrouw in het gedicht is een zeer zinnelijke, felbegeerde vrouw, misschien een hoer. In ieder geval een vrouw, of de vrouw, die begeerte opwekt. Net als haar vorige minnaars, geraakt de dichter ook in haar ban en kan hij niet meer van haar loskomen.
Synge leefde van 1871 tot 1909. Hij stamde af van een Engelse familie die in het begin van de 17e eeuw van Engeland naar Ierland emigreerde. De Synges zouden in Ierland vijf bisschoppen leveren. Zij behoorden tot de Anglo-Irish, d.w.z. mensen die instemden met de overheersing van Engeland over Ierland. Synge studeerde aan het Trinity College in Dublin Hebreeuws en Gaelic. Daarna reisde hij enkele jaren in Duitsland en Frankrijk. In Parijs leerde hij de dichter Yeats kennen en die raadde hem aan om de Aran Islands te bezoeken. In 1898 bezocht Synge die net buitende golf van Galway gelegen eilanden. Tot in 1902 zal hij er elke zomer doorbrengen. In de winter beschrijft hij het harde leven van de mensen op die barre en stenige eilanden. Toen hij in Parijs woonde bezocht hij vaak de tentoonstellingen van de impressionisten, met name die van Monet. Zoals deze eenzelfde tafereel op verschillende tijdstippen van de dag schilderde, zo zou Synge dat ook doen in zijn proza. De dichter Yeats typeerde het werk van Synge als volgt: A man trying to look out of a window and blurring all that he sees by breathing upon the window.
Synge heeft ook toneelwerk geschreven. De komedie The Playboy of the Western World werd voor het eerst opgevoerd in januari 1907. De uitvoeringen lokten protest uit. Bij de eerste opvoering in Dublin waren er een week lang opstootjes. In Philadelphia werd zelfs de hele cast aangehouden. Het stuk werd onzedig geacht, onder meer door het gebruik van het woord shift, hemd, in een stuk tekst van de hoofdpersoon: a drift of chosen females, standing in their shifts itself, maybe, from this place to the Eastern World.
Voor de Ierse nationalisten was het stuk a slander on the fair name of Ireland, want Synge hing een allesbehalve vleiend portret op van de Ierse boeren. Synge interesseerde zich niet in de eerste plaats voor de Ierse kwestie. Zijn belangstelling ging uit naar het leven en de taal van de Ierse plattelandsbevolking. Zelf schrijft hij in het voorwoord bij dit toneelstuk: In writing The Playboy of the Western World, I have used one or two words only that I have not heard among the country people of Ireland, or spoken in my own nursery before I could read the newspapers. A certain number of the phrases I employ I have heard also from herds and fishermen along the coast from Kerry to Mayo or from beggar-women and ballad-singers nearer Dublin; and I am glad to acknowledge how much I owe to the folk-imagination of these fine people. Anyone who has lived in real intimacy with the Irish peasantry will know that the wildest sayings and ideas in this play are tame indeed, compared with the fancies one may hear in any hillside cabin in Geesala, or Carraroe, or Dingle Bay.
Het stuk speelt zich af in een shebeen of sluikschenkerij aan de wilde kust van het graafschap Mayo. Pegeen, de dochter van de uitbater is verloofd met een jonge boer. Haar vader en enkele vrienden zijn de komende nacht afwezig, en ze heeft angst om alleen te blijven. Haar vriend wil echter niet alleen met haar blijven, omdat zoiets niet mag van de dorpspriester. Op een bepaald moment komt er een vreemdeling binnen (de playboy). Hij zegt al elf dagen op de dool te zijn nadat hij zijn vader met een bijl het hoofd heeft ingeslagen. In tegenstelling met wat men zou verwachten, wordt de jongeman als een held ontvangen en valt hem het geflirt van de meisjes te beurt. Maar na een tijdje duikt de zogezegd vermoorde vader op. Er volgt nog een moordpoging, maar uiteindelijk een verzoening tussen vader en zoon en hun vertrek tot groot verdriet van Pegeen, die the only playboy of the western world moet laten gaan.
Het toneelstuk leest niet gemakkelijk. Synge gebruikt de taal en het slang van de plattelanders met allerlei eigenaardige zinsconstructies.
Enkele willekeurige voorbeelden:
And I brought you a little laying pullet - boiled and all she is was crushed at the fall of night by the curates car. Feel the fat of that breast, mister.
A soft lad the like of you wouldnt slit the windpipe of a screeching sow.
You should have had great people in your family, Im thinking, with the little, small feet you have, and you with a kind of a quality name, the like of what you find on the great powers and potentates of France and Spain.
Die ongewone lezer is de koningin van Engeland. Ze komt toevallig op een plek buiten het paleis waar ze niet vaak komt en waar die dag net de bibliobus staat. Behalve de chauffeur is er alleen een roodharige jongen aanwezig. Deze Norman werkt in de keuken van het paleis. De queen neemt om te beginnen een roman van Ivy Compton-Burnett mee, een schrijfster van familieromans. Ze krijgt de smaak van het lezen te pakken en de week daarop bezoekt ze opnieuw de bibliobus. Ze laat zich bij haar lectuur begeleiden door Norman. Deze homoseksuele jongeman bevalt haar zo, dat ze hem benoemt tot haar literaire assistent. Hij krijgt een bureau in de gang in de buurt van de koninklijke vertrekken, tot ergernis van de naaste medewerkers van de koningin. De queen geraakt verslaafd aan het lezen. De humoristische passages volgen elkaar nu op.
Af en toe volgen er pretentieloze beschouwingen over boeken en lezen.
The appeal of reading, she thought, lay in its indifference: there was something lofty about literature. Books did not care who was reading them or whether one read them or not. All readers were equal, herself included. Literature, she thougt, is a commonwealth; letters a republic.
Here in these pages and between these covers she could go unrecognised.
De koningin moet een officieel bezoek brengen aan Wales. Ze vraagt Norman welke Welshe schrijvers ze tijdens haar reis zou kunnen lezen. Dylan Thomas en John Cowper Powys hebben ze al gehad. Het gesprek met Norman gaat zo verder:
You could try Kilvert, maam, said Norman.
Whos he?
A vicar, maam. Nineteenth century. Lived on the Welsh borders and wrote a diary. Fond of little girls.
Oh, said the Queen, like Lewis Carroll.
Worse, maam.
Dear me. Can you get me the diaries?
Ill add them to our list, maam.
Bij een andere gelegenheid leest ze Henry James, bij wie het verhaal nogal eens wil slabakken.
It was Henry James she was reading one teatime when she said out loud, Oh, do get on.
The maid, who was just taking away the tea trolley, said, Sorry maam, and shot out of the room in two seconds flat.
Not you, Alice, the Queen called after her, even going to the door. Not you.
Bij een bezoek aan Canada:
In the far north what few polar bears could be assembled hung about waiting for Het Majesty, but when she did not appear loped off to an ice floe that held more promise. Logs jammed, glaciers slid into the freezing waters, all unobserved by the royal visitor, who kept to her cabin.
Dont you want to look at the Lawrence Seaway ? said her husband.
I opened it fifty years ago. I dont suppose its changed.
Het boekje (121 kleine bladzijden) verscheen in 2007 bij Faber and Faber. Het is het leukste wat ik in jaren gelezen heb
Deze bundel bevat 9 verhalen. Ze gaan over de jeugd van een zwarte jongen, over discriminatie, de gelovige gemeente, een lynchpartij, enz.
Beter dan de verhalen na te vertellen, kan ik enkele mooie passages overtikken.
Uit Previous Condition.
Een zestienjarige jongen verlaat zijn thuis en vindt onderdak bij een vriend. Als de landlady ontdekt dat hij zwart is, vliegt hij aan de deur. Hij gaat zich bedrinken en maakt in een bar kennis met een oude vrouw.
Baby, said the old one, whats your story?
I got no story, Ma, I said
Uit Sonnys Blues
Over een barmeid:
When she smiled one saw the little girl, one sensed the doomed, still-struggling woman beneath the battered face of the semi-whore.
Over het kind
He hopes that there will never come a time when the old folks wont be sitting around the living room, talking about where theyve come from, and what they have seen, and whats happened to them and their kinfolk. But something deep and watchful in the child knows that this is bound to end, is already ending. In a moment someone will get up and turn on the light. Then the old folks will remember the children and they wont talk anymore that day. And when light fills the room, the child is filled with darkness. He knows that everytime this happens hes moved just a little closer to the darkness outside. The darkness outside is what the old folks have been talking about. Its what they have come from. Its what they endure. The child knows that they wont talk anymore because if he knows too much whats happened to THEM, hell know too much soon, about whats going to happen to HIM.
Over de kerkdienst
Tis the old ship of Zion, they sang, and the sister with the tambourine kept a steady, jangling beat it has rescued many a thousand!. Not a soul under the sound of their voices was hearing this song for the first time, not one of them had been rescued. Nor had they seen much in the way of rescue work being done around them. Neither did they especially belief in the holiness of the three sisters and the brother, they knew too much about them, knew where they lived, and how.
Uit This Morning, this Evening, so soon
Over de tegenstelling VS-Europa bij Amerikanen aan boord van een schip
It was a friendliness which did not suggest, and was not intended to suggest, any possibility of friendship. Unlike Europeans they dropped titles and used first names almost at once, leaving themselves, unlike the Europeans, with nowhere thereafter to go. Once one had become Pete or Jame or Bill all that could decently be known and any suggestion that there might be further dephts, a person, so to speak, behind the name, was taken as a violation of that privacy which did not, paradoxically, since they trusted it so little, seem to exist among Americans. They apparently equated privacy with the unspeakable things they did in the bathroom or the bedroom, which they related only to the analyst, and then read about it in the pages of best sellers.
Uit Going to meet the man
Dit is een verschrikkelijk lynchverhaal. Twee staaltjes van de racistische instelling van de blanke sheriff uit het begin en het einde van het verhaal.
He could not ask his wife to do just a little thing for him, just to help him out, just for a little while, the way he could ask a nigger girl to do it.
Come on, sugar. Im going to do you like a nigger, just like a nigger, come on, sugar, and love me just like youd love a nigger.
Deze roman is van 1989, waarmee ik maar wil zeggen dat men deze rubriek niet moet lezen om zijn actualiteitswaarde. De roman is vertaald in 33 talen en haalde een miljoenenoplage. Hij is verfilmd en in de Nederlandse vertaling luidt de titel Rode rozen en tortillas. Dit boek is het debuut van de Mexicaanse schrijfster Laura Esquivel die geboren is in 1950.
De roman telt 12 hoofdstukken, van januari tot december. Het verhaal speelt zich echter af over een veel langere periode. Het meest in het oog springend in dit boek zijn de recepten. Elk hoofdstuk begint ermee en ze worden stuk voor stuk uitvoerig beschreven. Het gaat om Mexicaanse schotels waarvan we hier niet altijd de ingrediënten zullen vinden.
Een meisje vertelt het verhaal van haar grootmoeder Tita. Als de jongste van drie zussen al de 15-jarige Tita nooit kunnen trouwen. De traditie wil dat zij bij haar moeder blijft en haar verzorgt tot ze sterft.
(Toevallig hoorde ik deze week dat een min of meer gelijkaardige traditie bij andere volkeren ook nog bestaat. Zo wil de traditie bij de Kosovaren dat het jongste kind later moet zorgen voor de opvang van de ouders).
Pedro is een jongeman die op Tita verliefd is en omdat hij bij haar in de buurt wil blijven, trouwt hij dan maar met haar oudere zus Rosaura. Die situatie vraagt om problemen die uiteindelijk 22 jaar later een oplossing krijgen.
Een groot deel van het verhaal speelt zich af in de keuken en tijdens het bereiden van de gerechten. Een ander thema is dat van het vuur en de letterlijk brandende passie. De gebeurtenissen vinden plaats op het platteland, met op de achtergrond de Mexicaanse revolutie. Geregeld duiken fantasie en magie op, maar dat stoort niet als men bedenkt dat het een verhaal betreft dat jaren later wordt verteld door de kleindochter.
Ik heb het boek graag gelezen. En afgezien van de typisch Mexicaanse woorden, is het ideale lectuur voor mensen die op zoek zijn naar een niet al te moeilijke roman in het Spaans.
In 1904 vertrok Carry met haar man Kees van Bruggen naar Indië. Kees had zich laten scheiden van zijn vrouw en was daardoor zijn baan bij de krant kwijt geraakt. Hij werd hoofdredacteur van een krant op Sumatra. Carry begon zelf ook artikelen voor die krant te schrijven.
Kees was nogal kritisch ingesteld, wat niet in goede aarde viel bij de conservatieve planters. Ook Carry riep door haar onorthodoxe opvattingen weerstanden op. Ze werden het slachtoffer van roddel en keerden in 1907 ontgoocheld terug naar Nederland. Ze schreef deze roman toen ze in Nederland terug was.
De roman speelt zich af op Sumatra, in de kringen van tabaksplanters met duizenden arbeiders, koelies, onder zich.
Zeker in de eerste helft van de roman gebeurt er weinig. De auteur beschrijft het wereldje van de planters-ambtenaren. De naijver, de liefdesperikelen, de tegenstelling tussen de volbloed Nederlanders en de Indo-Europeanen of halfboeden.
Er was in Nederlands-Indië een groot tekort aan Nederlandse vrouwen. Vandaar dat de Europese vrijgezellen hun gang mochten gaan met de inheemse vrouwen, terwijl er veel minder tolerantie aan de dag werd gelegd tegenover de inlandse huishoudsters en de kinderen, de zogenaamde Indos, die uit die verbindingen voortkwamen. Een ander gevolg van dat vrouwentekort was het zogenaamde trouwen met de handschoen. Een Nederlandse vrouw sloot een huwelijk met de gevolmachtigde van de bruidegom die in Indië verbleef.
De inheemse bevolking is uitsluitend aanwezig als huispersoneel, koeriers, oppassers enz. Over de plantagewerkers wordt met geen woord gerept. Alleen tijdens een gezellig tochtje van de hoofdadministrateur en de vrouwelijke hoofdpersoon wordt even aandacht besteed aan de levensomstandigheden van de inheemse bewoners. Kampong na kampong (= inheemse woonwijk) volgde, de meeste armelijk en vuil, n klusje lage, wrakke huisjes van gevlochten atap (= dakbedekking van palmbladeren) te midden vervallen erfjes en slordige groentetuintjes. Magere kippen op hoge poten doorwroetten driftig de soppige modderkuilen, trage kinderen met puilende bruine rijstbuikjes beknauwden eindjes suikerriet
In de roman wordt vooral een sfeer geschapen. De dreiging die uitgaat van de natuur, de dieren (tijgers) en de mensen contrasteert met het burgerlijke leven van de kolonisten.
In de laatste hoofdstukken gebeurt er toch nog wat. Een afgewezen halfbloedvrouw en een inheemse concubine beramen een moord op hun rivale. Alles wat al de hele tijd broeide, komt nu aan de oppervlakte. Het blijkt dat het leven in den vreemde niet gemakkelijk is. De Hollandse kneuterigheid is niet bestand tegen de dreiging en het geweld van het Indische leven.
Uit het boek Carry van Bruggen: Een Documentatie van Jan Fontijn en Diny Schouten uit 1978, de volgende anekdote.
Van Bruggen was een tijdje lerares en had een Jiddisch meisje in de klas dat Roosje heette, maar niet al te fris rook. In overleg met het schoolhoofd schreef Carry het volgende briefje: Of de moeder het kind eens wilde wassen.
Ze kreeg een strookje papier terug waarop geschreven was: Juffrouw, Roosje is om aan te leren en niet om aan te ruiken.
Een roman uit 1938 van een Argentijnse auteur die maar liefst 105 jaar oud is geworden en een grote reeks romans heeft geschreven. Van hem is verder alleen de roman Op Oloop in het Nederlands verschenen. Filloy was nogal een eigenaardige man. Zo had hij als hobby het vinden van palindromen, waarvan hij er duizenden heeft geschreven. Een andere eigenaardigheid: de titels van al zijn romans tellen stuk voor stuk zeven letters.
Niet te verwonderen dus dat De bende draait om een groep van zeven schelmen. Ze doen zich voor als landlopers, maar intussen proberen ze op hun manier de zaak van de revolutie vooruit te helpen en het onrecht te bestrijden. Ze hebben een dame opgelicht en met dat geld trekken ze door Argentinië om her en der milde schenkers te spelen. De personages zijn een allegaartje, van geflopte bankdirecteur tot poëtische naturen, met namen als Longines (een Zwitser) Wijlen, Oude Liefde Fortunato enz.
Waarschijnlijk de beste roman die ik dit jaar gelezen heb.
Mijn eerste kennismaking met deze auteur/cineast was de film Compartiment Tueurs uit 1965 van Costa-Gravas, naar de gelijknamige roman van Japrisot. Ik heb die thriller ook pas herlezen, maar hij viel wat tegen. De film daarentegen vond ik destijds heel goed.
De centrale figuur in lété meurtrier is Eliane of Elle of Celle-là. Een meisje van twintig dat wraak wil nemen op de mannen die haar moeder twintig jaar geleden op een vreselijke manier verkrachtten en waarbij zij verwekt werd. Ze heeft een gespleten persoonlijkheid en is een raadsel voor de vele mannen met wie ze omgaat. Ze doet er alles aan om de verkrachters van destijds op te sporen en treft voorbereidingen om hen te vermoorden. De ontknoping is pijnlijk en verrassend.
De roman, toch 433 blz., verveelt geen moment. Dat is vooral te danken aan de stijl, het taalgebruik en de humor van de auteur.
De pantserkruiser Potemkin maakte zich klaar om deel te nemen aan manoeuvres in de Zwarte Zee. Vooraf zouden de nieuwe kanonnen nog worden getest.
Er heerste onrust in Rusland. In januari 1905 waren er stakingen in Sint-Petersburg. De arbeiders eisten een achturenwerkdag en een degelijk loon. Op 22 januari was er grote optocht die door de officieren van de tsaar onder vuur werd genomen. Daarbij vielen meer dan 500 doden.De onrust verspreidde zich over het hele land en ook op de vloot in de Zwarte Zee. Op elk oorlogsschip waren er wel enkele revolutionairen en her en der brak er muiterij uit. De Potemkin met zijn 670 manschappen werd nog aangezien als een vrij veilig schip.
Op 27 juni had er echter een incident plaats. Er was vlees aan boord gebracht. De karkassen hingen op het dek. De matrozen ontdekten echter maden in het vlees en deden hun beklag. De scheepsarts werd erbij gehaald, maar die keurde het vlees goed. Toen de matrozen weigerden te eten, riep de kapitein iedereen aan dek. Maar de matrozen wilden niet toegeven. De eerste officier dreigde ermee om de muiters te fusilleren. De toestand werd erger en de eerste schoten vielen. Binnen de kortste keren hadden de zeelui het schip overgenomen. De kapitein en zes officieren werden neergeschoten en overboord gegooid. Enkele officieren konden ontsnappen naar een torpedoboot in de buurt. De leiding van het schip ging nu over in de handen van Matushenko, een revolutionair. Op 28 juni was er in Odessa , waar de Potemkin op de rede lag, een grote betoging die bloedig werd onderdrukt door onder andere de kozakken van de tsaar. Er vond een bloedbad plaats op de Richelieutrappen in Odessa, een episode die onsterfelijk is gemaakt door Eisenstein in zijn film Pantserkruiser Potemkin.
Op de Potemkin had men erop gerekend dat ook de andere oorlogsschepen in de Zwarte Zee in opstand zouden komen, maar die opstand bleef uit. Na een mislukt bombardement van Odessa, waarbij alleen burgerslachtoffers vielen, begon de Potemkin aan een zwerftocht door de Zwarte Zee. De omstandigheden en de sfeer aan boord werden slechter. Het schip had te weinig steenkool en eten en gaf zich ten slotte op 8 juli over in de Roemeense haven Constanza. De Potemkin werd tot zinken gebracht, maar zou later geborgen worden en opnieuw in de vaart komen.
De bemanning kreeg asiel in Roemenië. De leider van de opstand, Matushenko, ging in 1908 in op een amnestievoorstel van de Russische regering. Aan de grens werd hij echter aangehouden en als verrader opgehangen. Een deel van de muiters werd opgevangen in Engeland en zou later emigreren naar Argentinië.
Op 16 maart 1978 werd Aldo Moro door de Rode Brigades ontvoerd. De vijf leden van zijn escorte werden doodgeschoten. Op 9 mei werd zijn lijk in de bagageruimte van een auto teruggevonden. Aldo Moro was de voorzitter van de Democrazia Cristiana.
Dit boekje (150 blz.) is allesbehalve wat men een krantenverslag van de ontvoering zou kunnen noemen. Het is ook geen politiek pamflet ten gunste van deze of gene en al evenmin een geromantiseerd verhaal. Wat is het dan wel ? Het boek houdt het midden tussen een essay, een thriller, een literair werk, een politieke analyse, een tekstanalyse, enz.
In elke zin voelt men de verontwaardiging van de schrijver en de verbetenheid waarmee hij in deze zaak duidelijkheid wil scheppen. Hij doet dit vooral aan de hand van de brieven die Aldo Moro vanuit zijn gevangenschap naar zijn familie, de kranten en politieke persoonlijkheden kon en mocht sturen. Sciascia ontcijfert in die brieven geheime boodschappen en gaat na op welke manier Moro probeert om zijn ontvoerders te slim af te zijn.
Een centraal thema in het boek is de taal. Het verhullende taalgebruik van de politici, waaraan ook Moro zich schuldig maakte, en dat nu, in de brieven van Moro een onthullende functie krijgt.
Sciascia maakt vooral het proces van de Democrazia Cristiana, een partij die het been stijf hield en niet bereid was om Aldo Moro te ruilen voor gevangenen van de Rode Brigades. Een partij die doof bleef voor de smeekbeden van haar ontvoerde partijvoorzitter.
Dit is een grandioos boek. Het vraagt wel een inspanning om het te lezen. Bepaalde passages, zoals het begin over Pasolini, heb ik enkele keren moeten lezen voordat ik mee was. De invalshoek van het boek is heel verrassend en de rijkdom aan ideeën is enorm.
Een boek voor mensen met politieke en historische belangstelling en die Italië in het hart dragen.
Oostenrijks schrijver die leefde van 1805 tot 1868.
Deze novelle is ook in het Nederlands vertaald. Ze verscheen in een dun boekje bij de Wereldbibliotheek dat je soms nog aantreft in een kringloopwinkel.
De novelle bestaat uit drie delen: Steppenwanderung, Steppenhaus, Steppenvergangenheit en Steppengegenwart. Die steppe is de Hongaarse poesta. De verteller schrijft hoe hij er op jonge leeftijd een bezoek bracht aan de de majoor. Deze vijftiger had hij leren kennen op een reis in Italië. Hij woont op het landgoed Uwar. Op zijn weg ernaartoe komt de verteller eerst op het landgoed Moroshely, waar hij kennismaakt met de landeigenares die we later als Brigitta zullen leren kennen. Ze leeft daar met een zoon, nadat haar echtgenoot en kort na haar huwelijk was van doorgegaan met een andere vrouw. De majoor bezoekt haar geregeld en is beste maatje met de zoon.
Op een dag maken de verteller en de majoor een rit te paard. Plots horen ze schoten en de majoor herkent in het geluid zijn pistolen. Wat is er gebeurd ? De zoon van Brigitta is door een aantal wolven aangevallen en gebeten. Beide mannen kunnen de jongen ontzetten en rijden hem naar het landgoed van zijn moeder. Dan volgt de ontknoping van het verhaal. Terwijl de moeder bij het bed van haar zoon zit, is de majoor droevig gestemd. De verteller vraagt hem wat er scheelt en de majoor antwoordt: Ich habe kein Kind. Brigitta heeft die woorden gehoord en zegt enkel: Stephan. De twee vallen elkaar in de armen. Stephan was namelijk de vader van haar zoon en had haar destijds in de steek had gelaten.Na lange omzwervingen had hij zich in de buurt van het landgoed van Brigitta gevestigd en er ook een bedrijf opgericht. Vijftien jaar lang zagen ze elkaar, maar is het nooit tot een persoonlijk gesprek of een verzoening tussen beiden gekomen. Alleen de gebeurtenis met hun zoon heeft hen weer bij elkaar gebracht.
Ter afsluiting nog een droevig gedicht van Stifter
In september 1946 arriveerde Hans Lodeizen (toen 24 jaar) in het Amherst College in Massachusetts om er zijn master in de biologie te halen. Hij was al zijn hele leven gefascineerd door mieren en had daarover al enkele, niet echt heel wetenschappelijke, bijdragen geschreven.
In Amherst maakte hij kennis met een groepje jongemannen die zich voor literatuur interesseerden. Een van hen was de dichter James Merrill, net als Lodeizen een jongeman van rijke afkomst. Merrill was verliefd op Lodeizen, maar die had zijn oog al op een andere student laten vallen. Toch zouden de twee vrienden blijven.
Een goed een recnte biografie is: Koen Hilberdink: Hans Lodeizen. Uitgeverij G.A. van Oorschot. Amsterdam 2007.
In 1959, negen jaar na de dood van Lodeizen, schreef Merrill het mooie onderstaande gedicht, waarvan ik een poging tot vertaling laat volgen.
James Merrill: A Dedication
Hans, there are moments when the whole mind
Resolves into a pair of brimming eyes, or lips
Parting to drink from the deep spring of a death
That freshness they do not yet need to understand.
These are the moments, if ever, a, angel steps
Into the mind, as kings into the dress
Of a poor goatherd, for their acts of charity
These are moments when speech is but a mouth pressed
Lightly and humbly against the angels hand.
Hans, er zijn momenten waarop het hele gemoed
Zich uitstort in een paar vochtige ogen, of op lippen
Die zich openen om uit de diepe bron van een dode
Dat heldere water te drinken dat ze nog niet hoeven te begrijpen.
Op zulke momenten, en alleen dan, stapt een engel
In het gemoed, zoals een koning, die zich mild wil tonen,
In de kleren van een arme geitenhoeder.
Er zijn momenten waarop spreken enkel een mond is
Die zich licht en nederig op een engelenhand drukt.
In dit op het eerste gezicht simpele vers verwoordt Gezelle de vergankelijkheid van het leven.
In het eerste kwatrijn is de dichter nog afwezig. Hij beschrijft een stille kamer waarin alleen het tikken van een klok hoorbaar is. De stilte is echter niet rustgevend. Het onophoudelijk tikken van de klok is eerder benauwend. Gezelle noemt de klok niet bij naam. Hij verpersoonlijkt haar tot een hangend wezen, wat haar spookachtig maakt. Ook de verwijzing naar het eeuwige (de dood, die in het gedicht ook niet bij name genoemd wordt) en nog wel in twaalf stappen (een lijdensweg) verhoogt het angstgevoel. Die eerste strofe roept een Poe-achtige sfeer op. In het hangend wezen herkent men gemakkelijk de gekruisigde Christus. De twaalf stappen verwijzen mogelijk naar de kruisweg. Die telt weliswaar veertien statiën, maar in de twaalfde sterft Christus, terwijl dertien en veertien gaan over de kruisafneming en de graflegging van Christus.
In de tweede strofe schrijft de dichter over zichzelf. Het is middernacht. Dat is tegelijk het moment waarop de nacht het verst gevorderd is, maar ook het moment waarop de nieuwe dag begint. En die nieuwe dag kondigt zich niet goed aan. Alsof ik blind ware, zegt de dichter, waarmee hij aangeeft dat hij om zich heen geen houvast meer heeft, en hij noodgedwongen op zichzelf is aangewezen. Wat om hem heen was is verduisterd en verdwenen. Er blijft niets tastbaars over, wat hem rest is zijn eigen donkere innerlijk. We horen hierin het De profundis, uit de diepten, van psalm 130 (129).
In de derde strofe is de stilte helemaal omgeslagen in angst. Zij doet de dichter beven. Hij hoort opnieuw alleen het tikken van de klok, maar nu hoort hij daarin het bijten van de tijdworm aan ons leven. Door zijn woordkeuze blijkt dat de dichter niet verzoend is met de dood. Zijn toon is bitter.
Het neerstig tikken van de klok in de eerste strofe is uitgemond in het neerstig bijten van de tijdworm. Zoals ik al zei, vermijdt de dichter het woord dood. De twee laatste regels zijn regels van verzet en protest. Dat hij zich niet neerlegt bij het onvermijdelijke, blijkt dat hij dit doodsgedicht laat eindigen met het woord leven
Het motto van het gedicht is Tempus edax (rerum), de tijd die alles verslindt. Het komt uit de metamorfosen van Ovidius (15, 234).
Het gedicht is waarschijnlijk in 1890 geschreven. Gezelle was toen zestig jaar.
Von Keyserling: Branding Hrabal: Zwaarbewaakte treinen Voltaire: Candide Ishiguro: Een kunstenaar van het vlietende leven Hawthorne: De scharlaken letter Yalom: De Schopenhauer-kuur Rosa: De derde oever van de rivier Hoffmann: Das Fräulein von Scuderi Waugh: The Loved One Kadare: Het donkere jaar Baricco: Zijde Moorehead: De Blauwe Nijl Lampedusa: De tijgerkat Melville: Billy Budd Platonov: De bouwput Tim Parks: Bestemming Bernhard: De neef van Wittgenstein Kafka: Die Verwandlung Werfel: Het bleekblauwe handschrift van een vrouw Traven: Verhalen Baldwin: Go Tell it on the Mountain Faulkner: As I lay dying Oë: De hoogmoedige doden Trilling: The Middle of the Journey Hardy: Far from the madding crowd Kristof: De analfabete McEwan: Amsterdam Filloy: De bende Sciascia: De Zaak Aldo Moro Salinger: Franny and Zooey