Roman van een in 1941 geboren Noorse auteur. In de krant De Standaard van vandaag (donderdag 28 april) gaat een deel van de boekenbijlage net over Noorse literatuur. Van deze auteur wordt er geschreven dat hij bij de groten van zijn land wordt gerekend (een soort Claus). Het boek is in 2004 uitgegeven bij de uitgeverij Signature in Utrecht.
Professor Andersen in een 55-jarige professor Noorse literatuur, specialiteit Henrik Ibsen. Hij woont alleen op een flat. Hij is wel een tikkeltje eigenaardig, praat in zichzelf waarbij hij zich geregeld in de rede valt en heeft zich op kerstavond een kerstmaal bereid. Hij houdt de ramen van de flats aan de overzijde in het oog en wordt zo getuige van een moord. Hij laat na om de politie te waarschuwen en dit zogenaamde omissiedelict zal, hem zolang de roman duurt, parten spelen. Het boek begint dus als een detective, maar het detectivegehalte wordt bewust afgezwakt. Het eigenlijke verhaal speelt zich af in het hoofd van de hoofdpersoon. De man is een twijfelaar, die alles wikt en afweegt maar uiteindelijk besluiteloos blijft.
Het interessantste in het boek zijn de bedenkingen van de man (en de auteur). Over het verleden, over literatuur, over God, over de moderne tijd waarin hij zich niet thuis voelt. De ideeën zijn vaak origineel.
Enkele fragmenten om de sfeer te laten proeven:
Hier sta ik, een 55-jarige professor die zijn gemoed heeft opengesteld voor zijn innerlijke eenvoud en als gevolg daarvan in staat is om oeroude verhalen van religieuze oorsprong toe te laten, en dan vrede in zijn gemoed vindt
In verband met kunst en literatuur uit het verleden (in zijn geval de toneelstukken van Ibsen) zegt hij dat deze niet meer in staat zijn om ons geestdriftig te maken, wat er voor de huidige lezer van overblijft is een soort patina en een reputatie. Tegenover het choquerende van kunst stelt hij de stille vreugde. Hij brengt dit gemis op veel verschillende manieren onder woorden. Enkele treffende voorbeelden:
Alle geestdrift is tijdgebonden en in onze tijd wordt deze tijdgebondenheid gekenmerkt door het weergaloze vermogen van het commercialisme om geestdrift op te wekken en de harten van de massa te bewegen.
De tand des tijds, dat is wat er binnen in mij knaagt en alles kapotmaakt. De tand des tijds knaagt zelfs aan de meest verheven geestelijke prestaties en vernietigt ze, maakt ze tot slappe aftreksels.
Het is dus een ideeënroman die wel om een tweede lezing vraagt. Het spannende is het verhaal in het hoofd van de hoofdpersoon. Het verhaal van de moord wordt ook verder uitgewerkt, de professor ontmoet de man zelfs, maar het vormt slechts de aanleiding voor allerlei bespiegelingen.
Ik vond het een prachtig boek, maar ik kan me voorstellen dat anderen het maar saai vinden. Dat gaat nu eenmaal zo met mensen en boeken.
Wat volgt zijn enkele speculatieve gedachten in verband met de evolutie. Wat planten en dieren betreft kunnen we stellen dat hun evolutie voltooid is. Er kunnen onder invloed van het milieu nog wel enkele kleine veranderingen optreden, er kunnen nieuwe soorten ontstaan, maar ik denk niet dat krokodillen het ooit zover zullen brengen dat ze naar de maan zullen reizen. Zou de evolutie voor de mens ook voltooid zijn ? Of houdt de evolutie niet op bij de mens? Dat laatste zal wel het geval zijn. Dan is de vraag hoe de evolutie verder zal verlopen. Zal er iets totaal nieuws ontstaan of zal de mens verder evolueren ? Ik zie twee wegen waarin het kan evolueren.
In de eerste plaats via ons zelfbewustzijn. Dit was een nieuw verschijnsel in het leven, een meer complexe situatie ten opzichte van de dieren. Het ligt dus voor de hand dat een nieuwe stap in de evolutie zich op het gebied van het zelfbewustzijn kan voordoen. Een nog groter bewustzijn, bijvoorbeeld in de zin van meer spiritualiteit. Dit is dan de interne evolutie.
Een andere weg kan open liggen op het gebied van wetenschap en technologie. Hier zijn verschillende mogelijkheden. Ofwel creëert de mens intelligente wezens die het na verloop van tijd van ons overnemen. Dit wil zeggen, die de macht overnemen, want evolutie gaat gepaard met strijd. De sterkste (of de slimste) overwint. Ofwel grijpen we zodanig in in de natuur, in het leven, in de mens, dat we daar mutaties veroorzaken en er andere vormen van leven ontstaan. Dat kunnen hogere vormen zijn, wezens die intelligenter of sterker zijn dan wij. Maar wetenschap en technologie houden ook het gevaar van regressie of achteruitgang in. Het is niet denkbeeldig dat er door ingrepen in de genetische structuur van planten, dieren of mensen bepaalde levensvormen ontstaan die we niet onder controle kunnen houden en die het menselijk leven vernietigen. Bijvoorbeeld een allesvernietigende bacterie, bepaalde dodelijke insecten, enz.
Als het ooit tot een strijd zou komen tussen de spirituele mens en de wetenschappelijke mens, dan zou deze laatste het halen. En wel hierom, omdat hij de middelen heeft om de spirituele mens biologisch te vernietigen. Hij kan hem gewoon uitroeien, zoals nu gebeurt met bepaalde diersoorten en plantensoorten. (Misschien kunnen we dan ooit een zoo bezoeken waar we monniken kunnen gaan bekijken en voeren)
Dit is een tamelijk pessimistisch vooruitzicht. Maar het scenario dat mij het waarschijnlijkste lijkt is nog veel pessimistischer. Ik denk dat de mens het leven op aarde zelf zal vernietigen. Er wordt een te positief beeld opgehangen van dé wetenschap. Er is goede en slechte wetenschapsbeoefening. Goed is wat de mens minder laat lijden en een beter leven bezorgt. Slecht is die wetenschap die onderzoek doet naar middelen die ons kunnen vernietigen. Kernwapens, genetische experimenten die niet 100 % veilig zijn. En op die wetenschap is ergeen of onvoldoende controle. Hij volgt zijn eigen logica en houdt dikwijls geen rekening met ethische overwegingen.Er wordt maar op los onderzocht en geëxperimenteerd, ofwel omdat het veel geld kan opleveren, ofwel omdat het macht oplevert. (Ik erger me bijvoorbeeld aan het engelenbeeld dat van de Frimouts en de Dewinnes wordt opgehangen. Ze worden ontvangen op het paleis, ze geven voordrachten op scholen, ze zijn ambassadeurs van het goede doel, maar men laat wel altijd na te zeggen dat het in de ruimtevaart in de eerste plaats te doen is om militaire oogmerken.)
Voor de liefhebbers laat ik nog een bespreking volgen van een gedicht van Gerrit Achterberg. Het komt uit de bundel Sphinx en werd geschreven omstreeks 1940. Via de website van dbnl (zie hiernaast) zijn er voor belangstellenden enkele interessante links beschikbaar.
Steekvlam
Geladen uit de dood
met uw vergaan, het woord.
Steekvlam tegen het niet,
dat zijn metalen platen
tussen ons schiet,
om ons afzonderlijk te laten,
ten bate van een lied.
Het woord ontving zijn lading aan de andere zijde, in de dood. Het is een woord met een lading, dus niet zomaar een woord. Waarmee werd het geladen ? Met het vergaan van iemand (dat kan een geliefde zijn, maar het kan evengoed een moeder of Christus zijn. Bij Achterberg moet men steeds met alle mogelijkheden rekening houden). In het woord vergaan zit zowel de betekenis van ten onder gaan als van langzamerhand verdwijnen. Laten we het woord splitsen in ver + gaan. Ver kan twee betekenissen hebben, de eerste in de zin van een grote afstand. In de tweede betekenis heeft het voorvoegsel de betekenis van verdwijnen, iets dat vergaat. Hier krijgen we dus mogelijk ten onder gaan door weg te gaan, te verdwijnen.
In deze eerste twee regels is duidelijk het Orpheus-motief aanwezig. Nadat Eurydice door een adderbeet gestorven was en in de onderwereld was opgenomen, zal Orpheus proberen haar terug te halen. Door zijn zangspel krijgt hij de goden zover dat ze Eurydice met hem laten terugkeren, op voorwaarde dat hij op zijn tocht naar de mensenwereld niet omkijkt naar zijn vrouw die hem volgt. Orpheus is echter niet gerust, kan zich niet bedwingen en kijkt achterom. Hij moet toezien hoe Eurydice in de afgrond verdwijnt.
Waar brengt ons dit nu ?
Voor de dichter is er een woord, het is nog onbepaald of het kan het woord in het algemeen zijn, dat betekenis heeft gekregen, geladen is, met iemands dood. Hij heeft gekozen voor het woord vergaan en bijvoorbeeld niet voor doodgaan om de nadruk te leggen op de afstand, op het verdwijnen van die persoon.
Hoe ziet hij nu dat woord? Als een steekvlam. De definitie van steekvlam in mijn oude Van Dale luidt:door toevoer van lucht of zuurstof onder druk krachtig en spits uitschietende vlam van hoge temperatuur. Een steekvlam wordtbijvoorbeeld gebruikt bij het smeltlassen, om metalen voorwerpen te smelten en zo met elkaar te verbinden.Waarvoor gebruikt de dichter deze steekvlam (= het woord)? Hij gebruikt ze tegen het niet. Het niet of niets is de negatie. Dat niet schiet (zie de definitie) zijn metalen platen (lassen ?) tussen de dichter en de verdwenen persoon. Waarom doet het dat ? Om beiden afzonderlijk te laten, los van elkaar, gescheiden. (Het is misschien vergezocht, maar je kunt het woord afzonderlijk ook splitsen in af + zonder lijk. Af heeft dan de betekenis van voltooid, beide personen zijn voltooid, de geliefde in de dood, de dichter als dichter. Zonder lijk, betekent dat je het moet zien op een verheven niveau. Er is geen dood lichaam, alles speelt zich af in het hoofd van de dichter). Het niet is de vijand. Het belet dat de dichter en de geliefde persoon één zijn.
Met het laatste vers, ten bate van een lied, kan je ook twee kanten uit. Ofwel laat je het volgen op steekvlam tegen het niet. Je moet dus in feite lezen: Steekvlam tegen het niet, ten bate van een lied. Maar het kan ook gewoon aansluiten op de vorige regel. Dan is de betekenis van de vijf laatste regels de volgende: het vijandige niet wil ons gescheiden houden opdat ik een gedicht zou maken. Die scheiding is voor mij namelijk ondraaglijk en ik wil ze opheffen door middel van een lied of gedicht.
De laatste regel, ten bate van een lied, klinkt als een jubeling. De dichter is weer geslaagd in wat hij als zijn levensbestemming ziet: dichter zijn.
Samenvattend: het woord heeft de kracht om het niets te overwinnen, dankzij het gedicht. Het gedicht is de overwinning op het niets, op de dood (zijn dood en de dood van de geliefde).
Als je het psychologisch zou willen uitleggen, kan je misschien zeggen dat Achterberg per se de dood ongedaan wil maken, uit schuldbesef, omdat hij zelf ooit een moord heeft gepleegd. Die bedoeling zal hij er niet bewust hebben ingelegd, want hij was als de dood om herinnerd te worden aan wat er in het verleden in zijn eigen leven is gebeurd,maar ze zou wel eens onbewust hebben kunnen spelen.
Dit is het eerste deel van de romancyclus Les Rougon-Macquart, die in totaal 20 delen omvat. Zola werd geboren in 1840 en hij begint deze roman als feuilleton te publiceren in het tijdschrift Le Siècle in 1870.
In de inleiding tot deze eerste roman uit de reeks geeft Zola aan wat zijn bedoeling is.
Je veux expliquer comment une famille, un petit groupe dêtres, se comporte dans une société, en sépanouissant pour donner naissance à dix, à vingt individus qui paraissent, au premier coup doeil, profondément dissemblables, mais que lanalyse montre intimement liés les uns aux autres. Lhérédité a ses lois, comme la pesanteur.
De geschiedenis van deze twee familietakken speelt zich af in de tijd van het Tweede Keizerrijk. Na een roerige periode, de revolutie en de Juni Oproer in 1848 wordt in dat jaar Louis Napoleon Bonaparte tot president verkozen. In 1852 wordt hij keizer Napoleon III gekroond. Zijn regeerperiode zal duren tot 1870.
In deze eerste roman wordt de basis gelegd voor de verdere cyclus. We maken kennis met de families, met de eerste personages en hun karakters en zwakheden, die in de latere delen, in andere personages, telkens weer aan de oppervlakte zullen komen. Met de woorden van Zola zelf: Physiologiquement , ils sont la lente succession des accidents nerveux et sanguins qui se déclarent dans une race, à la suite dune première lésion organique, et qui déterminent, selon les milieux, chez chacun des individus de cette race, les sentiments, les désirs, les passions, toutes les manifestations humaines, naturelles et instinctives dont les produits prennent les noms convenus de vertus et de vices.
Deze eerste roman is gesitueerd in het stadje Plassans in het zuiden van Frankrijk. In de provincie zijn er volksopstanden aan de gang die ook Plassans bereiken. Aanvankelijk lijkt de opstand te slagen, maar na verloop van tijd wordt hij onderdrukt en is het de burgerij die opnieuw de macht in handen krijgt, onder leiding van Pierre Rougon. Deze is de zoon van
Pierre Rougon senior, een boerenzoon, die getrouwd is met de grootgrondbezitster Adelaïde Fouque. Als de vader sterft, begint Adelaïde een verhouding met een stroper Macquart waaruit twee bastaards voortspruiten Antoine en Ursule Macquart.
Pierre slaagt erin het kleine fortuin van zijn moeder helemaal in te palmen tot grote ergernis van Antoine Macquart.
Door allerlei intriges, maar vooral door het inzicht van zijn vrouw, slaagt Pierre Rougon erin om de held van het stadje te worden en op die manier een goed betaalde betrekking te bemachtigen. Zijn fortuin is gemaakt.
Op enkele personages na, zijn alle personen in deze roman huichelaars en op macht en rijkdom beluste wezens. De enige twee idealisten, een jongen en een meisje die deelnemen aan de volksopstand, zullen allebei om het leven komen.
Hieronder laat ik mijn analyse volgen van het gedicht Ter Inleidhinge van Guido Gezelle. Het is het openingsgedicht van zijn bundel Gedichten, Gezangen en Gebeden.
Het is bij eerste lezing een nogal eigenaardig gedicht en niet zo gemakkelijk te begrijpen, maar als men het aandachtiger leest wordt het duidelijker en ontdekt men de schoonheid ervan.
1Schavende snijdt het staal en 't kerft in de penne van cederhout; zacht is het herte des houts, zacht en sterk is de penne van ceder, 5 zacht als het hout van het kruis, sterk als het kruise des Heeren. Zoet riekt het hout als den balsem van Libanon, zoet als de reukende wasemen Sions, zoet als de biddende wolke die stijgt in den tempel. 10 Sterk is het hout en sterk is de penne: sterk zij de tale der woorden! Weg met u, penne, over 't gladde papier, uwe eigene bane en uw land is 't! Vaart op het gladde papier, 15 in de hand die u voert, en die zelf door een ziele gevoerd wordt! Weg met u, penne, vooruit, 't zij de schauw van het wentlende loof geplekt op het blanke papier valt, 20 't zij dat de klimmende zon mijn stappen met schaduw vooruitbeeldt, 't zij ze , mij, penne, en u zelf van schaduw verlangende, wegzinkt! Weg met u, penne, 25 over 't gladde papier, en rust niet, en rust niet, tot dat de ziele het zwellende tij des gevoels, hare eigene krachten geen meester, 30 los en heur banden haast kwijt, in brekende tranen vooruitstroomt! Ligt dan, nutteloos hout, en rust, met de hand van den dichter, rust, dan kunt gij de ziele 35 een last maar geen hulpe zijn: rust dan!
Het gedicht gaat in hoofdzaak over het schrijven van gedichten en al wat daar zoal bij komt kijken. Ik geef eerst een rudimentaire indeling zodat de ontwikkeling van het gedicht gemakkelijker te volgen valt.
1-2 De dichter maakt een punt aan de houten pen waarmee hij zo dadelijk een gedicht zal schrijven.
3-11 Hij laat zich inspireren door het hout van de pen.
12-23 Voorbereiding van het schrijven
24-31 Het gedicht wordt geschreven
32-36 Het gedicht is af.
1Met een metalen voorwerp scherpt de dichter een houten pen. Let op de s-klanken, die van zacht schavende over snijdt in sterkte toenemen tot staal. Schavende verwijst naar het hout, snijden verwijst naar het staal.
2Hij verlegt nu de aandacht naar de pen, naar het hout.
36 In regel 3 voelt hij dat het hout zacht is.In regel 4 herhaalt hij die zachtheid maar hij zegt ook dat het oud en sterk is. In de regels vijf en zes legt hij uit wat het zachte en het sterke inhouden. Het hout is zacht omdat de spijkers er gemakkelijk indringen waarmee Jezus werd gekruisigd. Het is ook zacht omdat het Jezus ontvangt. Het hout is dan weer sterk in figuurlijke zin, omdat Jezus door zijn dood de mensheid zal verlossen. En ook wel omdat het kruis (het geloof dus) de wereld zal veroveren en bekeren (volgens Gezelle). Als je die eerste regels luidop leest, met drie keer zacht aan het begin van een regel, hoor je het bezwerende karakter erin. De vierde keer staat er sterk vooraan. Op die manier vergroot hij het contrast, doet hij het beter uitkomen. Let ook in regel 3 op de zachte klanken, z en h.
7-9 Nu volgen er drie regels die beginnen met het woord zoet. Eerst was het hout gewoon zacht. Nu noemt hij het zoet omdat er iets aan toegevoegd is, namelijk omdat het de mens zal verlossen. De woordkeuze in die drie regels doet erg denken aan het Hooglied uit de bijbel.
10-11 In deze regels vat Gezelle eigenlijk samen wat hij als de opdracht van zijn leven zag. Namelijk het geloof verdedigen en verkondigen door middel van zijn dichtkunst. Zijn sterkte, zijn wapen daarbij is de taal.
12-13 Hier begint het schrijfproces. Weg met u, moeten we lezen als vooruit, aan de slag. Hij spoort zichzelf aan.Deze regels gaan nog over de materiële middelen: pen en papier.
14-16 Van de materiële middelen gaat hij over naar delevende stof: zijn hand en ten slotte zijn ziel.
17-23 Het schrijven gebeurt de hele dag door. De inspiratie kan op elk ogenblik toeslaan. De woordjes u zelf slaan op de zon.
24-31 Weg met u mag hier ook wat meer letterlijk worden verstaan. De pen, het papier verhuizen naar de achtergrond, nu is het de beurt aan de gedachten. Gladde papier betekent dat de pen er gemakkelijk over glijdt, dat het geen weerstand biedt zodra de inspiratie werkt. Het kan ook betekenen dat er nog niets op het blad staat.
28-29 De dichter is nu ten volle geïnspireerd. Het gedicht komt tot leven in zijn ziel. Hij gebruikt het woord ziel, omdat het niet louter een kwestie van verstand is, maar ook van gevoelens. Hij is nu volledig overgeleverd aan het schrijven, hij verliest zichzelf, het is zijn ziel die zich uitspreekt. Het is in feite een mystieke ervaring.
In brekende tranen vooruitstroomt: zijn ziel stort zich uit, het beeld roept een waterval op. Het kan ook om echte tranen gaan, het kan ook verwijzen naar de inkt. Vooruitstromen: hij heeft het zelf niet meer in de hand, het gedicht schrijft zich vanzelf.
32-36 Het gedicht is af. Hout, hand en ziel komen nog eens terug. Het hout is nu nutteloos, het heeft zijntaak volbracht. De hand rust. Voor de ziel is het hout een last omdat het al verwijst naar het volgende gedicht dat hij zal moeten schrijven.
Er zit ongetwijfeld nog veel meer in dit gedicht verborgen dan wat ik er heb uitgehaald.
Als je het leest, voel je zo de beweging, het opzwepende ritme, de bezwerende toon. Dat maakt het gedicht ook vandaag nog, 150 jaar later, modern en best genietbaar.
In de tuin van de pastorij, achter een groot wit hek, stond elke ochtend een ezel. Hij drukte zijn snoet tegen de hekspijlen, want altijd was er wel iemand die hem wat lekkers toestopte. Kinderen die door hun moeder naar school werden gebracht, stopten er even om enkele woordjestegen grauwtje te zeggen.
Enkele weken geleden was de ezel plots uit de tuin verdwenen. Op de plaats waar hijgewoonlijk stond, was nu een dik zeil over iets heen gelegd. De eerste dag bleef het zeil leeg, maar de tweede dag kon men er tuiltjes bloemen en zelfs een wortel op zien liggen. De derde dagwas het zeil en wat eronder lag weggehaald.
Von Keyserling: Branding Hrabal: Zwaarbewaakte treinen Voltaire: Candide Ishiguro: Een kunstenaar van het vlietende leven Hawthorne: De scharlaken letter Yalom: De Schopenhauer-kuur Rosa: De derde oever van de rivier Hoffmann: Das Fräulein von Scuderi Waugh: The Loved One Kadare: Het donkere jaar Baricco: Zijde Moorehead: De Blauwe Nijl Lampedusa: De tijgerkat Melville: Billy Budd Platonov: De bouwput Tim Parks: Bestemming Bernhard: De neef van Wittgenstein Kafka: Die Verwandlung Werfel: Het bleekblauwe handschrift van een vrouw Traven: Verhalen Baldwin: Go Tell it on the Mountain Faulkner: As I lay dying Oë: De hoogmoedige doden Trilling: The Middle of the Journey Hardy: Far from the madding crowd Kristof: De analfabete McEwan: Amsterdam Filloy: De bende Sciascia: De Zaak Aldo Moro Salinger: Franny and Zooey