Voor dit werk, dat ik een documentaire zou willen noemen, kreeg de auteur in 2005 de Gouden Uil.
Het boek begint in 1983, in het Catalaanse stadje Banyoles. De auteur en zijn vriend zijn er al liftend toevallig aangekomen. In het museum in dat stadje bevindt zich El Negro, een opgezette Bosjesman uit de 19e eeuw. De auteur is gefascineerd door de figuur en zal trachten de herkomst van die man te achterhalen. Zijn zoektocht brengt hem uiteindelijk in Botswana, waar de resten van de man begraven zijn. Tegen deze opgezette Bosjesman was protest gerezen. Bepaalde mensen vonden het een uiting van racisme om een mens op te zetten en ten toon te stellen. Zoals in het boek wordt geschreven, stel je maar even voor dat je in een Afrikaans land, in een museum met opgezette dieren, plots zou geconfronteerd worden met een opgezette blanke.
De auteur vertelt niet alleen de geschiedenis van El Negro, maar we reizen met hem mee naar Jamaica en Peru. In dat laatste land bijvoorbeeld stelt hij kritische vragen bij de ontwikkelingshulp.
Racisme, slavernij, kolonisatie, het zijn allemaal themas die in het boek worden behandeld aan de hand van de plaatsen die de auteur in een twintigtal jaren heeft bezocht.
Carry van Bruggen (3) : Grootvader en zijn schoolkameraad
Carry van Bruggen (3): Grootvader en zijn schoolkameraad
Het is herfst en terwijl ons meisje het benauwd heeft in de klas (sommetjes maken in die somberte), klinkt er plots een liedje dat ze de voorbije zomer had gehoord en dat nu herinneringen in haar losmaakt.
Zoals ze het in de eerste zin van het verhaal zegt: Er is een tovermacht, in mensen opgesloten.
(Let er eens op hoe origineel dat gezegd is: levendig en verwachtingsvol. Een mindere stilist zou er een saaie zin van hebben gemaakt, zoiets als: In de mensen is een tovermacht opgesloten. Bij Van Bruggen is het een poëzieregel. De klemtoon ligt op de tovermacht, wat ze nog benadrukt door in deze constructie het lidwoord de voor mensen weg te laten. De mensen doen er niet toe, de tovermacht wel).
Als het zingen ophoudt, gaat het volgende om in haar hoofd: Zomer !... en toen zongen ze niet langer, het liedje was uit en geen graslucht meer, geen lente meer, geen ruimte en licht, geen warm verlangen naar de zomertoekomst er was de somberte en het sommetjes maken, als had zich een deur gesloten O neen, zo niet, niet iets dat zo dicht is en zo afsluit als een deur want je kunt eraan blijven denken Maar wat betekent dat eigenlijk weinig, als je enkel aan iets denken kunt kijken lijkt het door een dichtgeweven gordijn, zó weinig als je onderscheidt, en meer is denken niet .
De rest van het verhaal zal ik niet vertellen. Het gaat over de grootvader en een oude schoolkameraad. Vrienden en kennissen komen de grootvader opzoeken in zijn loofhut (tijdens het Joodse Loofhuttenfeest). Ze halen herinneringen op, vertellen Joodse grappen (moeilijk te begrijpen voor mij), kibbelen en blijven ten slotte toch vrienden.
Carry van Bruggen schrijft van het meest fijnzinnige en fijngevoelige proza dat ik ken. Ze is een auteur die je heel traag moet lezen en herlezen. Dan zie je pas hoe verrassend elke regel is, welke rijkdom er in schuilt. Je kunt haar proza vaak echt als poëzie lezen.
Het laatste verhaaltje laat ik onbesproken. Geen inspiratie meer.
Wie wat meer over het bewogen leven van de schrijfster wil vernemen, kan terecht op het volgende adres: http://www.carryvanbruggen.tk/
Vooral de moeite waard zijn de herinneringen van Annie Salomons aan Carry van Bruggen.
Het zomerverhaal moet het vooral van zijn verrassende opbouw hebben, want inhoudelijk is het een niemendalletje.
De hoofdpersoon staat op een keerpunt, aan een sluis die de grens vormt tussen het stadje (kale, saaie hoofdstraat, rasperig in de zon, stugge huisjes) dat ze wil verlaten, en het dorpje (donker, koel en stil, een beschutte smalle straat) waar ze naartoe wil. Pas na een tijdje beseffen we dat het om een kind gaat (ik had slimmer moeten zijn, want de vier schetsen gaan natuurlijk over het jonge meisje). Ze ontvlucht de stad waar een groot feest aan de gang is. Waarom ze weg wil, weten we nog niet. Ze heeft een plannetje beraamd en nu voert ze het uit. De fantasie is werkelijkheid geworden: En nu weet ze dan ook, en weet voor het eerst van haar leven, dat het mogelijk is. Je zo iets niet alleen voor te nemen, het in jezelf te beramen, het op te bouwen en te bekijken binnen in je, maar het ook wezenlijk uit te voeren en te doen.
Plots treedt er een alinea lang een hij op. Hij wordt niet nader genoemd, maar verderop kan men misschien afleiden dat het haar broer is.
Ze loopt het dorp in, slaat een veldweg is, vlijt zich neer en valt in slaap.
Als ze wakker wordt, begint ze bij zichzelf na te denken waarom ze is weggegaan. Hier begint haar verhaal. In het feestprogramma van het stadje stond de volgende zin:De kinderen van de hoogste klasse der Lagere Scholen zullen op het bordes van het Raadhuis worden opgesteld. Dat zijn de hatelijke woorden van de titel van het verhaal. Het woord opgesteld vervult haar met walg. Het wekt bij haar hetzelfde gevoel op dat ze ervaart als ze ziet hoe een hond wordt afgeranseld zie maar eens een hond ranselen en het zweet breekt je uit en de ellende kruipt op in je keel. Een gevoel van opstandigheid tegen elk gezag, een beetje anarchistisch en feministisch. Ze praat erover met haar broer. Ze vraagt of de leerlingen van zijn school ook zullen worden opgesteld. Neen, De leerlingen van de Franse School zullen gymnastische oefeningen ten beste geven. Ze wordt ermee geplaagd en dat doet haar besluiten om die dag te spijbelen, zich niet te laten opstellen. Het hoogtepunt voor haar is het moment waarop ze het hem kan zeggen.
Later op de dag passeert er een rijtuig met een jonge boer. Hij vraagt haar of ze zin heeft om mee te rijden. En zo beleeft zij haar trotse blijde intrede in het feestvierende dorpje.
Een dun verhaaltje, niets spectaculairs, maar toch heel gevoelig geschreven.
Von Keyserling: Branding Hrabal: Zwaarbewaakte treinen Voltaire: Candide Ishiguro: Een kunstenaar van het vlietende leven Hawthorne: De scharlaken letter Yalom: De Schopenhauer-kuur Rosa: De derde oever van de rivier Hoffmann: Das Fräulein von Scuderi Waugh: The Loved One Kadare: Het donkere jaar Baricco: Zijde Moorehead: De Blauwe Nijl Lampedusa: De tijgerkat Melville: Billy Budd Platonov: De bouwput Tim Parks: Bestemming Bernhard: De neef van Wittgenstein Kafka: Die Verwandlung Werfel: Het bleekblauwe handschrift van een vrouw Traven: Verhalen Baldwin: Go Tell it on the Mountain Faulkner: As I lay dying Oë: De hoogmoedige doden Trilling: The Middle of the Journey Hardy: Far from the madding crowd Kristof: De analfabete McEwan: Amsterdam Filloy: De bende Sciascia: De Zaak Aldo Moro Salinger: Franny and Zooey