Dit is het laatste verhaal(tje) uit Nabokovs Quartet. Het verscheen in 1939. De verteller bevindt zich in een Franse provinciestad. Op verzoek van een Russische vriend moet hij in het museum aldaar navragen of een bepaald schilderij te koop is. Het stelt de grootvader van de vriend voor. Als de verteller de conservator zijn vraag voorlegt, beweert deze dat het schilderij niet in het museum hangt. Ze sluiten een weddenschap af en samen gaan ze kijken. Het schilderij blijkt er toch te hangen, maar de conservator verscheurt het papiertje met de weddenschap. Na een poosje verdwijnt de conservator en de verteller begint aan een lange tocht door de zalen van het museum. Hij treft er de meest onwaarschijnlijke zaken aan zoals een skelet van een walvis, zalen met locomotieven, stoommachines, fonteinen en beekjes, en reusachtige beelden. Ten slotte komt de verteller via een deur in een besneeuwde straat terecht. Ze komt hem bekend voor. Hij bevindt zich in Sint Petersburg. Alas, it was not the Russia I remembered, but the factual Russia of today, forbidden to me, hopelessly slavish and hopelessly my own native land.
In een korte spotparagraaf vertelt hij nog dat hij wordt gearresteerd, en dat het hem veel moeite heeft gekost om opnieuw naar het buitenland te gaan.
The Visit to the Museum is een conte fantastique. Het fantastische en absurde begint al bij de ontmoeting met de conservator, die o.a. een pas verzegelde envelop in de papiermand deponeert. De overgang van Frankrijk naar Rusland krijgt verder zijn beslag in de verschillende zalen. De stoommachines en locomotieven verwijzen naar de industrialisatie van het communistische Rusland. De fonteinen en beekjes kunnen jeugdherinneringen zijn.
Voor Nabokov die zijn land is moeten ontvluchten, is emigratie altijd een belangrijk thema in zijn werk geweest. Nabokov heeft bij de Engelse editie van zijn werken altijd een kort voorwoord geschreven met wat uitleg over het werk. In dit geval zegt hij de lezer dat hij niet aan Kafka of Freud mag denken, maar waaraan dan wel zegt hij er niet bij. Daar doet de lezer natuurlijk mee wat hij wil. Freud heb ik er niet direct in ontdekt, tenzij dan in de torenspits die overal in het straatbeeld opduikt. Aan Kafka zou men kunnen denken, maar die zou het veel beklemmender hebben beschreven en misschien met wat minder humor.
In het begin van dit verhaal denk je een Streuvels in handen te hebben. Een hete zomerdag op het platteland en twee broers, Maurice en Geoffrey, die het pas gemaaide hooi tot een berg optasten. Tussen de broers is rivaliteit ontstaan over een Fräulein die als gouvernante op de pastorie werkt. Maurice heeft ze voor de neus van de een jaar oudere broer Geoffrey weggekaapt en hij plaagt zijn broer ermee. Geoffrey wreekt zich door het zijn broer lastig te maken bij het werk. Het komt tot een dispuut boven op de hooiberg en Geoffrey duwt zijn broer eraf. De Fräulein heeft het incident gezien, maar Maurice ontkent dat zijn broer hem heeft geduwd. Maurice en de Fräulein vormen nu definitief een stel.
Ook Geoffrey zal nog aan een lief geraken. Hij ontmoet een vrouw die door haar man, een zwerver in de steek is gelaten. De toenadering tussen de twee verloopt heel aarzelend, in tegenstelling met de impulsieve verhouding tussen Maurice en zijn verloofde.
Een verhaal dat eigenlijk weinig om het lijf heeft en dat men evengoed ongelezen kan laten. Het boekje was anders mooi uitgegeven als marmerboek bij de uitgeverij Goossens in Hilversum.
Kafka was de directe aanleiding tot het lezen van dit verhaal. Hij kende grote stukken ervan uit het hoofd, las het verhaal voor aan zijn zus Ottla en bezorgde een exemplaar aan enkele geliefden. Kafka kende het leven van Grillparzer en vond daarin gelijkenissen met zijn eigen leven. Beide schrijvers konden bijvoorbeeld niet besluiten om met hun verloofde te trouwen. In het verhaal zelf zitten ook elementen die Kafka moeten aangesproken hebben. Zo is er een vader die zijn zoon verstoot en komt er een liefdesgeschiedenis in voor die faliekant afloopt. Kafka kende het verhaal waarschijnlijk al van in zijn schooltijd en het was belangrijk voor hem in de tijd van zijn verloving met Felice Bauer. In 1920 echter breekt hij het verhaal af in een brief aan Milena (weil ich mich der Geschichte schäme, so wie wenn ich sie selbst geschrieben hatte en hij noemt het verhaal zum Sterben Geziertes, d.i. volslagen gekunsteld.). Hij heeft dan zelf al afgerekend met zijn vader in zijn Brief an den Vater en zijn verloving met Felice Bauer is al enkele jaren afgelopen.
Het verhaal is een raamvertelling. De verteller maakt op een volksfeest in Wenen kennis met een oude man die op een viool krast en die hem fascineert. Hij zoekt de speelman op en die vertelt hem zijn geschiedenis. Zijn vader was een man van aanzien, maar eerzuchtig en veeleisend. Jakob, de middelste zoon, is traag van begrip, vergeleken bij zijn broers. Mijn broers sprongen bij het leren van de ene top naar de andere, maar ik kon nooit iets overslaan, en als er maar een enkel woord was dat ik niet begreep, moest ik weer bij het begin beginnen.
Hij vindt een betrekking als kopiist op de kanselarij van zijn vader.
Op een dag wordt hij erg ontroerd door een liedje dat hij een meisje hoort zingen. Barbara is de dochter van een kruidenier uit de buurt. Hij komt met haar in gesprek en hij laat zich de muziek van het lied op blad bezorgen. Intussen sterft zijn vader. Hij erft een groot bedrag, maar laat zich door zijn compagnon bedriegen en is nu straatarm. Barbara heeft wel sympathie voor hem, maar ze heeft een hekel aan zwakke, overgevoelige mannen. Het komt tot een breuk tussen hen en Barbara huwt een slager. Voor Jakob begint nu zijn loopbaan als straatmuzikant, maar dan van iemand die altijd hetzelfde deuntje speelt. Hier eindigt het verhaal van de speelman.
De verteller gaat op reis en als hij terugkeert heeft er een overstroming plaatsgevonden. De speelman heeft zich daarbij heldhaftig gedragen, maar heeft kou gevat en is daaraan gestorven.Barbara zal zijn begrafenis verzorgen.
Het is op het eerste gezicht een nogal sentimenteel en romantisch verhaal. Toch zitten er voldoende mooie passages en bespiegelingen in die het werkje interessant maken. Het slot is ontroerend. Niet zozeer door het overlijden van de speelman, wel door het feit dat Barbara hem altijd trouw is gebleven. Of beter, Barbara is trouw gebleven aan zichzelf. Ze heeft haar gevoel van liefde (voor Jakob) de hele tijd intact gehouden.
Von Keyserling: Branding Hrabal: Zwaarbewaakte treinen Voltaire: Candide Ishiguro: Een kunstenaar van het vlietende leven Hawthorne: De scharlaken letter Yalom: De Schopenhauer-kuur Rosa: De derde oever van de rivier Hoffmann: Das Fräulein von Scuderi Waugh: The Loved One Kadare: Het donkere jaar Baricco: Zijde Moorehead: De Blauwe Nijl Lampedusa: De tijgerkat Melville: Billy Budd Platonov: De bouwput Tim Parks: Bestemming Bernhard: De neef van Wittgenstein Kafka: Die Verwandlung Werfel: Het bleekblauwe handschrift van een vrouw Traven: Verhalen Baldwin: Go Tell it on the Mountain Faulkner: As I lay dying Oë: De hoogmoedige doden Trilling: The Middle of the Journey Hardy: Far from the madding crowd Kristof: De analfabete McEwan: Amsterdam Filloy: De bende Sciascia: De Zaak Aldo Moro Salinger: Franny and Zooey