Evelyn Waugh is in de eerste plaats bekend als romancier, met als hoogtepunt Brideshead Revisited.
Het werk dat ik nu las is een autobiografie van de Engelse jezuïet Edmund Campion (1539 1581). In het voorwoord schrijft Waugh dat hij zijn geloof dankt aan de rector van Campion Hall, het jezuïetencollege, en dat hij daarom iets wou terugdoen.
Het leven van Campion speelt zich gedeeltelijk af onder het bewind van koningin Elisabeth en het staat in het teken van de verdediging van het katholicisme tegen de Anglicaanse kerk. Die ontstond toen de paus in 1534 weigerde het huwelijk van Hendrik VIII te ontbinden, zodat die kon hertrouwen met zijn hofdame Anna Boleyn. Hendrik VIII stichtte toen de Church of England en werd door het parlement gekozen als hoofd van die kerk. In het begin werden de katholieken nog gedoogd, maar toen de paus koningin Elisabeth in de ban deed, werden ze vervolgd. Een deel van de geestelijkheid, onder wie Campion, week uit naar Douai in Noord-Frankrijk, waar een Engels seminarie was opgericht. Vandaar uit werden geregeld priesters naar Engeland gestuurd om de katholieken daar te steunen, de sacramenten toe te dienen, de mis te lezen enz. Campion die in Rome was ingetreden bij de jezuïeten vertrok in 1580 naar Engeland. Een jaar later al werd hij verraden en aangehouden. Na gefolterd te zijn werd hij ten slotte op een vreselijke manier terechtgesteld.
Een boek van een vriend voor een vriend, maar dit terzijde.
Dit prachtig door Atlas / Adam Apen in 2006 uitgegeven boek (gebonden met leeslint) stelt de Italiaanse schrijver Saba voor. Hij leefde van 1883 tot 1957 en zijn naam is verbonden met zijn geboortestad Triëst. Het boek bevat een selectie uit de gedichten, de verhalen en de briefwisseling van Saba. Daarnaast is de korte roman Ernesto opgenomen. Die was vroeger al in het Nederlands uitgegeven. Saba schreef dit autobiografische werk op late leftijd, in 1953, en het werd postuum gepubliceerd. De reden zal wel uit de inhoud blijken. Saba verhaalt de puberteitsjaren van Ernesto (van hemzelf) in Triëst op een eerlijke en ontwapenende manier. In de eerste twee episoden werkt de zestienjarige jongen bij een handelaar in meel. Hij werkt er samen met een tien jaar oudere dagloner (de man, die geen naam heeft in het verhaal), die hem verleidt. Op den duur en als de man sadistische trekjes krijgt, houdt Ernesto het voor bekeken. In de derde episode zet Ernesto een volgende stap in zijn ontwikkeling. Hij gaat bij een hoer.En net als bij de man, vindt E. het een normale zaak en valt hij geweldig in de smaak bij de dame in kwestie. In de volgende episode komt er een nieuwe kracht op kantoor. Ernesto kan het er niet mee vinden en wil weg, ook om aan zijn baas en aan de man te ontsnappen. Hij biedt zijn ontslag aan. Omdat zijn moeder het niet begrijpt, biecht hij haar alles op, ook zijn omgang met de man.
Dan is het verhaal eigenlijk afgelopen. Maar Saba voegt er nog twee bladzijden aan toe met als titel Bijna tot besluit. Hierin maakt hij duidelijk dat het boek over hemzelf gaat. Het verhaal zou zeker nog 100 blz. verder kunnen gaan. Ongelukkigerwijs is de schrijver te oud, te vermoeid en te verbitterd om de kracht te vinden ze te schrijven
Toch sluit hij niet uit dat hij ooit dat vervolg zal schrijven. Hij laat dus de deur op een kier voor de hoop van zijn weinige vrienden; zij zijn de enigen voor wie hij dit verhaal heeft aangedurfd.
Dan staat de afsluitdatum onder het verhaal: 31 augustus 1953.
Toch volgt er nog een episode van tien bladzijden. Daarin beschrijft Saba de ontmoeting op een concert met een jongen op wie op slag verliefd wordt. De jongens maken een afspraak, en verder volgt er niets meer.
Tot slot een gedicht van de auteur:
Città vecchia
(da Trieste e una donna, 1910-12)
Spesso, per ritornare alla mia casa
prendo un'oscura via di città vecchia.
Giallo in qualche pozzanghera si specchia
qualche fanale, e affollata è la strada.
Qui tra la gente che viene che va
dall'osteria alla casa o al lupanare,
dove son merci ed uomini il detrito
di un gran porto di mare,
io ritrovo, passando, l'infinito
nell'umiltà.
Qui prostituta e marinaio, il vecchio
che bestemmia, la femmina che bega,
il dragone che siede alla bottega
del friggitore,
la tumultuante giovane impazzita
d'amore,
sono tutte creature della vita
e del dolore;
s'agita in esse, come in me, il Signore.
Qui degli umili sento in compagnia
il mio pensiero farsi
più puro dove più turpe è la via.
In de vertaling van Benno Barnard :
De oude stad
Vaak neem ik een donkere steeg
als ik naar huis loop door de oude stad.
Een straatlantaarn als een veeg
teken in een plas. Veel volk op straat.
Tussen de ruwen en de braven,
tussen de kroegen en de bordelen,
tussen de veel te velen
van een grote haven,
vind ik de oneindigheid
in een steeg.
Het hoertje en de matroos, de oude blasfemist en de helleveeg, de soldaten die zich aan te veel wijn laven, de van liefde gekke onstuimige meid, het zijn allemaal schepsels die uit verdriet bestaan: in hen, in mij, roert zich de godheid.
En ik besef daar elke keer:
hoe weerzinwekkend de straat, hoe zuiverder ik redeneer.
Wie soms behoefte heeft aan een cultuurschok kan bijvoorbeeld een Japanse auteur lezen. Zelf heb ik meer dan eens ondervonden dat het bij hen precies over mensen van een andere planeet gaat, zo vreemd komt het over.
Oë werd in 1935 geboren en kreeg een tiental jaren jaren geleden de Nobelprijs. Het onderhavige werk is een bundel verhalen die hij in zijn studentenjaren schreef.
Het vreemde van deze verhalen heeft in de eerste plaats te maken met de onderwerpen. Maar al even vreemd is het onderlinge gedrag van de personages en zijn de dialogen. Er staat als het ware een muur tussen de mensen, ze missen inlevingsvermogen of laten het zeker niet blijken.
Het eerste verhaal, waarnaar de titel genoemd is, speelt zich af in de kelder van de medische faculteit aan een universiteit. Twee jobstudenten en de conciërge van de lijkenkamer moeten lijken overbrengen van een met alcohol gevulde kuip naar een andere. Een van de studenten is een meisje dat ongewenst zwanger is en die zich wil laten aborteren. Vandaar misschien dat ze zich voor die lugubere job had gemeld. Ook de andere personages worden geconfronteerd met de doden.De conciërge houdt ze al enkele tientallen jaren gezelschap en voor hem is het gewoon zijn werk, dat hij echter met respect voor de doden vervult. Dat respect ontbreekt dan weer helemaal bij een assistent die poolshoogte komt nemen en vaststelt dat al het werk vergeefs is geweest. De lijken hadden namelijk gecremeerd moeten worden. Voor hem zijn de doden louter voorwerpen.
Enkele beschrijvingen, waarin de zwarte humor niet ontbreekt:
De lijken waren zo hard geworden, dat ze gemakkelijk te hanteren waren; het leken wel stukken hout.
De lijken schoten met een vaart kopje onder, maar meteen daarna kwamen ze weer kalm bovendrijven.
De doden leken allemaal op elkaar en geen was zo apart dat hij mijn bijzondere aandacht had getrokken.
Op sommige ogenblikken is de omgang met de lijken zelfs erotisch. Dan weer voert de student een gefantaseerd gesprek met een dode soldaat.
De zwangere meisjesstudente komt nog ten val en heeft hevige pijn in haar onderbuik. De confrontatie met de doden heeft haar zienswijze toch nog veranderd.
Als ik naar die mensen hier in de kuip kijk, krijg ik het gevoel dat het toch maar geboren moet worden. Het zal een eigen bestaan moeten leiden, ook al gaat het weer dood op den duur. Anders blijft het iets on-wezenlijks.
Het tweede verhaal, Om andermans voeten, is al even bijzonder. Het opent met de zin:
Rustig en kalm brachten wij ons leven door achter de taaie dichte wand Ons leven achter de muur was vrolijk en boeiend.
Over wie gaat het ? Een groepje jongeren in een sanatorium voor ruggenmergzieken. Verlamde jongeren die in hun bed en hun rolstoel leven. Soms verblijven ze in een zonkamer en het leukste in hun bestaan is dat ze geregeld door de verpleegsters bevredigd worden, opdat ze het beddengoed niet zouden vuilmaken. Aan dat leventje komt een eind met de komst van een nieuwe patiënt. Hij vindt het gemasturbeerd worden door de verpleegsters vernederend en laat het niet toe. Hij tracht integendeel de jongeren wat meer zelfrespect bij te brengen en hij interesseert hen voor het leven buiten de muren van het sanatorium. Hij krijgt de groep zover dat hij een brief naar de kranten schrijft tegen het gebruik van kernbommen.
Na een tijdje kan de student echter opnieuw lopen. Hij verlaat het sanatorium waar de jongeren hervallen in hun vroegere gewoonten, tot groot genoegen van de verpleegsters.
Nog een verhaal dat ik niet onvermeld mag laten is Een dier houden. Het speelt in een afgelegen Japans dorpje in de oorlogsjaren. Er is een Amerikaans vliegtuig neergestort en de enige overlevende, een negerpiloot, wordt als gevangene naar het dorp afgevoerd.In afwachting van instructies van hogerhand wordt hij geketend in een kelder opgesloten. Voor de dorpelingen is het een sensatie. De man wordt aanvankelijk eerder als een dier (vandaar de titel) aangezien, maar nadat hij enkele nuttige klussen heeft opgeknapt, wordt hij aanvaard en kan hij zich min of meer vrij bewegen. Als er ten slotte instructies van de provincie komen over wat er met hem moet gebeuren, krijgt het verhaal nog een dramatische ontknoping.
Het verhaal wordt verteld vanuit het perspectief van een dorpsjongen. Die is bijvoorbeeld trots over het volgende:
Achter de paal in de kelder stond een oude, ondermaatse ton als gerief voor de neger. Toen het middag werd pakten Hazelip en ik de ton stevig bij het touw dat er van weerskanten aan vast was gemaakt en sjorden hem langs de trap omhoog. We gingen deze dikke pap, dit mengsel van negerpoep en pis dat walgelijk stond te stinken en een gistend geluid maakte, weggooien op de gemeenschappelijke mestvaalt van het dorp.
Als ze wat geluk haddenkon het tweetal de neger bezig zien zijn behoefte te doen.
Als Hazelip en ik dan in gezelschap van mijn vader naar de kelder gingen om de ton te halen, zagen we dat de neger zijn broek naar beneden trok en wijdbeens met zijn zwarte, glimmende billen op de kleine ton ging zitten, haast als een neukende hond.
Ik schrijf dit niet om te shockeren, wel omdat het een goed beeld geeft van de primitiviteit van die gemeenschap. Wie zich Japanse films als De vrouw in het zand of zelfs De zeven Samourai herinnert, zal deze beelden herkennen.
Nog een mooi staaltje van de beschrijfkunst van Oë en niet minder wreed is de passage waarin de vader een wezel vilt en waarbij ook de neger aanwezig is.
Als de wezel werd gewurgd deed hij altijd een laatste en wanhopige poging tot kwaadaardig verzet en verspreidde een vreselijke stank.Dan werd hij ontveld, terwijl de dofgeworden punt van het mes van mijn vader fijne scheurende geluidjes teweegbracht. Voor onze ogen lag dan het kleine, veel te naakte en ontuchtige lijfje, bedekt met een parelmoeren glans. . Als de negerpiloot dan bewonderend keek naar de adertjes die er uitzagen als spoorlijnen op een atlas, waren wij zo trots als pauwen op vaders vakmanschap.
In een andere situatie stoeit de neger in zijn blootje met de kinderen in het water. De passage is te leuk om ze niet te vermelden.
Opeens ontdekten we dat de negerpiloot beschikte over een vervaarlijke, heldhaftige en prachtigmooie penis. Schreeuwend en joelend liepen we om hem heen terwijl we elkaar opduwden. Dan pakte de negerpiloot zijn penis en nam de felle stand in van een ram die een geit bespringt. Hij loeide. Wij lachten ons de stuipen en gooiden water tegen zijn penis. Toen rende Hazelip spiernaakt weg en kwam terug met de grote vrouwtjesgeit uit de tuin van de kruidenier. Wij juichten om het idee en klapten in onze handen.
Het vervolg laat ik maar zo.
Het verhaal deed me denken aan een persoonlijk voorval van 15 jaar geleden. We logeerden toen twee Senegalese meisjes uit Parijs, vriendinnen van mijn dochter. Voor onze overburen, moeder en zoon (de lieve mensen zijn al overleden) moet dat ongehoord zijn geweest. Toen de meisjes weer naar huis waren, kwam de zoon ons vertellen dat die twee duivels nooit in zijn huis zouden mogen overnacht hebben.
Dat is nog maar 15 jaar geleden, in Vlaanderen. Het verhaal van Oë is al 65 jaar oud.
Een prachtige verhalenbundel. Van deze schrijver is nog geen enkel boek tegengevallen.
Von Keyserling: Branding Hrabal: Zwaarbewaakte treinen Voltaire: Candide Ishiguro: Een kunstenaar van het vlietende leven Hawthorne: De scharlaken letter Yalom: De Schopenhauer-kuur Rosa: De derde oever van de rivier Hoffmann: Das Fräulein von Scuderi Waugh: The Loved One Kadare: Het donkere jaar Baricco: Zijde Moorehead: De Blauwe Nijl Lampedusa: De tijgerkat Melville: Billy Budd Platonov: De bouwput Tim Parks: Bestemming Bernhard: De neef van Wittgenstein Kafka: Die Verwandlung Werfel: Het bleekblauwe handschrift van een vrouw Traven: Verhalen Baldwin: Go Tell it on the Mountain Faulkner: As I lay dying Oë: De hoogmoedige doden Trilling: The Middle of the Journey Hardy: Far from the madding crowd Kristof: De analfabete McEwan: Amsterdam Filloy: De bende Sciascia: De Zaak Aldo Moro Salinger: Franny and Zooey