De titel van zijn roman heeft Hardy (1840-1928) ontleend aan een (lang) gedicht van Thomas Gray (1716-1771) Elegy written in a country chuchyard. De desbetreffende strofe (over de doden die er begraven liggen) gaat als volgt:
Fra from the madding crowds ignoble strife
Their noble wishes never learnd to stray;
Along the cool sequesterd vale of life
They kept the noiseless tenour of their way.
Hardy publiceerde de roman in 1874.Door het succes ervan kon hij zijn beroep van architect opgeven en werd hij full-time schrijver. In dit boek gebruikt hij voor het eerst de naam Wessex. Het is een gedeeltelijk aan zijn fantasie ontsproten streek in het Zuidwesten van Engeland (het graafschap Dorset, waar hij woonde) waar ook zijn volgende romans zullen spelen.
Het is een echte plattelandsroman. Voor een stuk zelfs een pastorale met een fluitspelende herder, Gabriel Oak of Farmer Oak, Boer Eik, als hoofdpersoon. Maar het pastorale karakter zal worden verstoord door een drama. De hoofdpersonages zijn drie mannen en één vrouw naar wier gunsten door alle drie wordt gedongen. Bathsheba Everdene is een eigenzinnige, ijdele, maar moedige en onafhankelijke vrouw. Ze beheert zelf een boerderij, maar door verliefd te worden op de verkeerde man loopt alles in het honderd.
Deze romantische streekroman is geschreven met veel humor en dramatiek op het eind. De bijbel is prominent aanwezig, wat alleen al mag blijken uit de gekozen namen. Gabriel, de engel die Maria de blijde boodschap brengt. Bathsheba, de femme fatale. In de bijbel is het de vrouw van een generaal van koning David. Op een dag ziet koning David haar een bad nemen. Hij laat haar bij zich roepen en heeft gemeenschap met haar. Bathsheba is zwanger en David stuurt haar gemaal naar de oorlog, waar hij sneuvelt. Daarna trouwt hij met haar.
De meeste nevenfiguren zijn landbouwers in het dorp die dialect praten. Een van hen wordt als volgt getypeerd: a young married man, who having no individuality worth mentioning, was known as Susan Talls husband.
De natuur komt ruim aan bod, evenals de geplogenheden bij het kweken van schapen, zoals het scheren en wassen.In het begin van het boek zoekt Gabriel een gelegenheid om Bathsheba te bezoeken. Die gelegenheid doet zich voor als een ooi gestorven is en hij het lam door haar wil laten grootbrengen.
He found his opportunity in the death of a ewe, mother of a living lamb. On a day which had a summer face and a winter constitution a fine January morning, when there was just enough blue sky visible to make cheerfully-disposed people wish for more, and an occasional gleam of silvery shunshine, Oak put the lamb in a respectable Sunday basket, and stalkes across the fields to the house of Mrs Hurst, the aunt George, the dog, walking behind, with a countenance of great concern at the serious turn pastoral affairs seemed to be taking.
Dit boek lezen was puur genot van begin tot eind. Een verhaal rechttoe rechtaan, boeiende personages, veel humor. Het enige nadeel is dat ik nu in de verleiding kom om ook zijn andere romans te lezen. Zijn bekendste is wel Tess of the dUbervilles dat door Polanski is verfilmd.
Mijn nachten vallen over het algemeen uiteen in drie delen: slapen, waken en dromen. Daar ik nogal vroeg naar bed ga, slaap ik aanvankelijk maar enkele uren. Midden in de nacht word ik wakker, open het venster en laat de frisse nachtlucht binnen. Met de nachtlucht komt ook het geluid van de nabijgelegen autoweg naar binnen, maar dat stoort me niet meer. Tijdens die waakperiode van enkele uren sta ik stil bij wat er allemaal door mijn hoofd gaat. Van de problemen van de voorbije of komende dag tot het bedenken van dingen die ik bijvoorbeeld hier kwijt kan. Het interessantste deel van de nacht is echter het laatste. Ik slaap dan nog enkele uren zeer diep en droom overvloedig.
Over die dromen wou ik het hebben. Dromen zijn bedrog, wordt gezegd. Daarmee bedoelt men dan ofwel dat ze niet uitkomen ofwel dat men er geen aandacht aan moet besteden, omdat ze zeer vluchtig zijn. Ik wil die dromen echter wel een plaats in mijn leven geven. Ze bezitten soms een rijkdom die in mijn persoonlijk dagelijks leven niet meer voorkomt. Zo droomde ik een tijdje geleden dat ik verliefd was op een jonge vrouw, op wie ik vroeger niet verliefd ben geweest. Het bijzondere was dat het gevoel van verliefdheid heel reëel was, een liefdesgevoel dat ik in werkelijkheid in jaren niet meer had gevoeld. Ik kon het nog voelen toen ik weer wakker was en het is enkele dagen blijven hangen. Hoewel er in de werkelijkheid niets tegenover stond, was dat gevoel op zich al waardevol.
Ik droom ook veel van overleden vrienden en kennissen. Enkele personen die steeds terugkeren in mijn dromen. Het eigenaardige aan die dromen is dat er tussen die personen en mezelf geen affectie is. Zij komen voor in mijn droom, maar staan als het ware in hun eigen bestaan. We praten wel met elkaar, maar het blijft oppervlakkig, zakelijk, alsof er tussen hen en mij geen gevoelsleven meer mogelijk is.
Een ander fenomeen is dat je in dromen soms hevig ontroerd kunt zijn. Het is gebeurd dat ik tranen met tuiten schreide maar bij het wakker worden waren mijn ogen droog. Soms gebeurde het wel dat de droom zo nawerkte dat ik, wakker zijnde, toch nog moest wenen.
In mijn jongere jaren heb ik wel eens voorspellende dromen gehad, maar die heb ik nu niet meer. Wat nog wel terugkeert is het voorkomen van water in mijn dromen. Dat gebeurt meestal als er in mijn dagelijks leven dreigende problemen opduiken, gezondheidsproblemen of andere. Dan is het water daar.
Over dromen en doden dit korte gedichtje.
Soms haal ik me mijn doden voor de geest, een hechte groep, die straks,
Dit boekje bevat 2 korte werken van deze Siciliaanse schrijver (1921 1989), die hij kort voor zijn dood schreef. Het eerste, een detectiveverhaal, telt nauwelijks veertig bladzijden. Het is onvoorstelbaar dat de auteur binnen dat bestek zo een boeiend werk kon schrijven. Er staat dan ook niets overbodigs in.
In het voorwoord schrijft een van de vertalers, Frans Denissen, dat er in de twee werken veel autobiografische elementen verwerkt zijn. In het tweede verhaal De Ridder en de Dood, is dat het duidelijkst. De hoofdpersoon is een Adjunct, die mee een moord onderzoekt. Net als Sciascia toen hij het boek schreef, is hij doodziek en weet hij dat hij over korte tijd zal sterven. De titel van het verhaal verwijst naar een ets van Dürer, maar een figuur is eruit weggelaten, de Duivel. De hoofdpersoon kijkt terug op zijn leven, vooral op enkele boeken en figuren uit die boeken die hem zijn bijgebleven. Hij bespiegelt ook over het lot dat hem te wachten staat, wat soms aangrijpende passages oplevert, waaruit veel verbittering blijkt.
Terwijl hij aan dat verhaal dacht (de dood van Ivan Iljitsj van Tolstoj) , begon hij in zijn binnenste naar gelijkenissen te zoeken.De dood als een quid, een quantum, dat door het bloed zwierf tussen botten, spieren, klieren: tot het de kleine holte vond, de niche, de biotoop vond waarin het zich kon ontpoppen. Een kleine explosie, een vuursprank, een gloeiing, eerst bij tussenpozen, daarna van ononderbroken, alles doordringende pijn. Die groeide, groeide tot het punt waarop het lichaam haar niet meer leek te kunnen bevatten; en uiteindelijk liep ze over, overstroomde alles in het rond. Alleen het denken kon haar nog tegenhouden, met kleine, tijdelijke overwinningen. Maar er waren lange, eindeloze momenten waarop ze over alle dingen heen kolkte, alles vervormde en verduisterde. Over elk nog mogelijk genoegen, over de liefde, over geliefde bladzijden, over vreugdevolle herinneringen. Want ook van het verleden maakte ze zich meester, alsof ze er altijd was geweest, alsof er nooit een tijd was geweest dat ze er niet was, toen je gezond was, jong, toen je lichaam geboetseerd werd door de vreugde, voor de vreugde. Er gebeurde iets dat vergelijkbaar is met inflatie, maar dan op een gruwelijk verinnerlijkte manier: dat kleine spaarpotje van vreugde dat je in een leven bij elkaar wist te schrapen smolt door die kwaal meedogenloos weg als sneeuw voor de zon.
Het boekje is uitgegeven in 2001 bij Serena Libri Amsterdam, een uitgeverij gespecialiseerd in Italiaanse literatuur in vertaling. Een duidelijke zaak is vertaald door Linda Pennings, het tweede verhaal door Frans & Renilde Denissen.
Een heel speciale roman uit 1958. Het jaar van de wereldtentoonstelling, maar in dit werk ontbreekt elke vorm van optimisme. Boon is ooit een tedere anarchist genoemd, maar op deze roman is dit adjectief zeker niet van toepassing. Zo laat hij ons kennismaken met de wijk Klooster in de stad Taboe, waar het verhaal zich afspeelt.
Het begin van Klooster ligt open gelijk een mond. Men slaat de smerige en ranzigriekende hoek der Kromme Sabelstraat om, en men voelt zich instinctief een wezen in nood. Men vreest een labyrint te betreden waaruit men niet zal terugkeren zonder korsten vuil, beroofd van persoonlijk bezit, en besmet door nog naamloze ziekten.
Straten en wijken zijn belangrijk in het werk van Boon. Denk maar aan de titels Vergeten Straat, Kleine Eva uit de Kromme Bijlstraat, De Kapellekensbaan en Zomer te Ter-Muren.
De hele roman is voor mij ook heel picturaal. Ik denk dan aan namen als Bosch en Goya. Vooral de rol die de mond speelt in deze roman roept me Saturnus verslindt zijn kinderen van Goya voor de geest.
De personages die in de wijk wonen zijn ook niet echt normale mensen. De heer Wadman zullen we leren kennen als een seriemoordenaar. E. H. Ramadhoe verzamelt fotos van glamourmeisjes die Boon (zelf verzamelaar) met plezier zal beschrijven. Ramadhoe schrijft namelijk de geschiedenis van de vrouw in het stadje Taboe.
Ik was in zekere zin verplicht, die allereerste bladzijden aan het kind, het meisje en het aankomend vrouwtje te wijden. Want onze vrouwen verschenen niet zomaar ineens, alsof zij in de diepte van een podium hadden gewacht naar het ophalen van een doek. Zij bloeiden integendeel om ons heen, en het behoorde tot onze verfijnde genoegens deze bloei met nauwlettende aandacht te volgen hen te zien zwellen tot rozebotten, en deze botten dan later te zien openbreken tot veelbladerige en weldra diepgeurende rozen.
De vrouwelijke hoofdpersoon is Beauty Kitt. Als kind verkracht door de heer Wadman, werd ze uit de goot geraapt en heeft ze zich opgewerkt tot een star. Dan is er nog de bokser Vulcan Fiber. Zijn belangrijkste aandeel in het verhaal is dat hij geregeld in zwijm valt. Op dat moment spreekt uit zijn mond namelijk het spook Tubal-Kain. Dat verhaal vormt een eigen onderdeel van de roman en op het eind valt het samen met het heden. Men zou het kunnen lezen als een bijbelverhaal, maar dan een waarin Boon afrekent met de godsdienst. Dat verhaal begint met een hongersnood in Taboe, zo erg zelfs dat de mensen hun kinderen wegbrengen in de bergen en ze daar doden. Iemand ziet daar wel graten in. Hij stelt een eredienst in waarbij later kinderen zullen worden geofferd. Een kinderkaravaan trekt de besneeuwde bergen in. Een enkele jongen overleeft de tocht. Hij komt terecht in een groene vallei waar geiten grazen en waar hij later het gezelschap zal krijgen van anderen waardoor de paradijselijke sfeer al vlug tenietgedaan zal worden. Zij zullen later terugkeren naar Taboe, de stad van ons bonte gezelschap, maar die stad is net vergaan.
Het boek zit vol verwijzingen naar de bijbel, vooral naar het boek Genesis.
Zoals ik al zei, een heel speciaal boek en in de typische stijl van Boon die soms wat kinderlijk aandoet. Ik weet niet of er al studies over deze roman zijn geschreven. Er valt in ieder geval veel uit te halen voor mensen met wat bijbelkennis en natuurlijk ook voor mensen die van jong vrouwelijk schoon houden.
Minpunt van het boek zijn de talrijke fouten. Onbegrijpelijk voor een zesde druk. Zeker geen reclame voor de uitgeverij, in dit geval de Arbeiderspers.
Von Keyserling: Branding Hrabal: Zwaarbewaakte treinen Voltaire: Candide Ishiguro: Een kunstenaar van het vlietende leven Hawthorne: De scharlaken letter Yalom: De Schopenhauer-kuur Rosa: De derde oever van de rivier Hoffmann: Das Fräulein von Scuderi Waugh: The Loved One Kadare: Het donkere jaar Baricco: Zijde Moorehead: De Blauwe Nijl Lampedusa: De tijgerkat Melville: Billy Budd Platonov: De bouwput Tim Parks: Bestemming Bernhard: De neef van Wittgenstein Kafka: Die Verwandlung Werfel: Het bleekblauwe handschrift van een vrouw Traven: Verhalen Baldwin: Go Tell it on the Mountain Faulkner: As I lay dying Oë: De hoogmoedige doden Trilling: The Middle of the Journey Hardy: Far from the madding crowd Kristof: De analfabete McEwan: Amsterdam Filloy: De bende Sciascia: De Zaak Aldo Moro Salinger: Franny and Zooey