Dit prachtige gedicht kun je op een bepaalde manier ook mislukt noemen.
In de eerste twee regels, en vooral in de tweede, lijkt het erop dat de dichter gaat zeggen wat hij gewaar wordt als hij een kus uitwisselt. Denk de woorden lust en liefde even weg uit die regels. De belangrijkste woorden zijn dan reikt, alvergeten, bezwijkt. Reikt, geeft aan dat kussen actief en doelgericht is.Men wordt aangedreven door iets en verlangt naar iets.Die activiteit slaat in de tweede regel om in passiviteit. De opwaartse beweging van de eerste regel is nu omgebogen in een neerwaartse. Er heeft verdieping plaats, de dichter is afgedaald in de minder bewuste lagen van onze ziel. We bezwijken, we vergeten, wat wil zeggen dat ons denken wordt uitgeschakeld, dat we ons overgeven aan een meer oorspronkelijke grond.
Nu stopt in het gedicht echter al die zoektocht naar de betekenis van het kussen als lichamelijke gewaarwording. Nog even zinspeelt Boutens erop door te zeggen dat de ogen ook bezwijken, ze worden gesloten. Uit die ogen wordt dan niet meer naar buiten gekeken. Hoe mooi verwoordt hij dat ! De ogen, het zien dus, begeeft zich mee naar de fantasiewereld. Hun rol is uitgespeeld, hij wordt overgenomen door de fantasie. Die kan ook zien. Hij ziet in beelden. Boutens laat nu het verstand en de fantasie spreken. Hij gebruikt beeldspraak om tot het wezen van de kus door te dringen. Maar hij komt niet verder dan een beschrijving, een benadering.
In de blinde glans van duizend verre zonnen zegt hij dat de zonnen nog niet glanzen, dat zullen ze pas doen als ze door de kus bezonnen worden, dan zal hun gloed niet enkel doof (= gedoofd ) zijn.
Hij ziet de kus als een lichtbrug.Een brug, omdat ze twee mensen met elkaar verbindt. Van licht, omdat ze het licht in de kussende mens ontsteekt. Van leven naar leven moet men verstaan als het leven dat in de twee mensen aanwezig is. Bij uitbreiding zou men ook kunnen zeggen dat de kus een voorbode van toekomstig leven is, omdat hij tot gemeenschap leidt.
De laatste regel klinkt wat eigenaardig. Je kunt het zo begrijpen dat telkens als de zienden kussen, ze hun ogen sluiten, zoals hij in regel drie had geschreven. Je kunt het woordje nacht ook zien als de plek waar of het moment waarop plaatsvindt wat in regel twee werd beschreven. De mens moet niet altijd zien, hij heeft ook nacht nodig. Niet de nacht waarin men slaapt, wel de nacht waarin de inhouden van het onbewuste, waaronder de lust, hun kans krijgen.
Over De Haan heb ik hier vroeger al geschreven. Georges Eekhoud is een in het Frans schrijvende Antwerpenaar die leefde van 1854 tot 1927. Zijn hoofdwerk is La nouvelle Cathage, een sociaal bewogen roman over de havenstad Antwerpen.
Het werkje dat ik nu van hem las heet : Les libertins dAnvers. Légende et histoire des Loïstes.
Het boek begint met de legende van de reus Antigoon en Brabo. Maar al vlug verlegt de auteur zijn aandacht naar de libertijnen en ketters die in Antwerpen geleefd hebben. Wat komt De Haan hier nu bij doen ? De eerste bundel gedichten die deze joodse en Nederlandse dichter schreef heet: Libertijnsche liederen. Hij heeft met andere woorden het boek van Eekhoud in versvorm gegoten, d.w.z. een heel beknopte versie van het boek.
Een van de eerste sekten die wordt behandeld, is die van de Vaudois.Ze werd in de 12e eeuw in Lyon opgerichtdoor ene P. Valdo. Het was een geweldloze sekte die losse zeden predikte, in armoede leefde enz. De leden droegen klompen en werden daarom Kloeffers of Kloevers genoemd. Ze leven voort in balladen (maar die heb ik op het internet jammer genoeg niet gevonden). Een van hen was Joskijn. Eekhoud beschrijft hem als volgt: Jooske ou Josequin, attaché au service dun agriculteur des environs de Béthune, était un garçon de quinze ans, bon travailleur, bon enfant, amoureux précoce, sensuel, tendre jusquà la puérilité, caressant comme un jeune chien, et par-dessus tout brave, loyal et fidèle: en un mot, cétait un jeune Kloeffer.
De jongen werd door zijn baas uitgeleverd aan Robert de Bulgaar, een beul die ooit lid was van de Kloeffers, maar die toen zijn geliefde werd ingepalmd door een ander sektelid, had gezworen dat hij alle Kloeffers zou uitroeien. Ik schakel nu over naar De Haan, die beschrijft hoe men probeerde om Joskijn om het leven te brengen.
Zij kleedden hem naakt uit, spaarden geen plek geheim of teer,
Voor hun boozen moed,
Bonden hem voor de bijen neer
Vol honingzoet.
Nu werden hun korven gestoord, zij stormden als een wolk
Op den naakten knaap neer,
Alle angels fel gelijk een dolk
Vol puntig zeer.
Maar ziet: zij kenden hem, zoo lief, zoo zacht, het was zijn loon,
Dat geen hem leed toebracht,
Zij stemden met hun lief betoon
Scherprechters macht.
Een andere figuur die uitgebreid aan bod komt is Eligius Pruystinck, of Loy de Schaliedekker. Een 16e eeuwse ketter die de sekte van de Loïsten stichtte, waarin zowel rijken als armen welkom waren. Hij predikte de vrije liefde, de veelwijverij en de veelmannerij, de liefde voor het leven enz. Hij zou ten slotte op de brandstapel sterven.
De Haan maakte er zijn eigen personage van. Een mooie, onschuldige naïeve knaap.
Zijn oogen zwartfluweel, wangen bloemrood, een bruine bengel,
Leden rank, rap en kloek,
Menig schilder maalde als een engel
Hem op zijn doek.
Het was iemand die alles vergeven werd
De makkers in licht en lust volleerd zonden hem aan boord
Om buit van scheepsgeraad,
Hij won met blik en lach en woord,
Schipper en maat.
En arm en rijk volgden luisterend naar zijn lieve leer
De snel- en veelschrijver Simon Vestdijk schreef deze roman in februari-maart 1942.
Het verhaal speelt zich af in de jaren 1852 1860, toen Ierland nog een Brits wingewest was. Het wordt verteld door Robert Farfrae. Hij is de jonge zoon van de rentmeester die het domein beheert van een Britse familie die in Engeland verblijft. Deze int voor de landheer de pacht van een groep arme sloebers. Als ze die de pacht niet kunnen betalen, wordt hun woning ontruimd en moeten de bewoners elders onderdak zoeken of emigreren. Op een bepaald ogenblik beslist de landeigenaar om zoveel mogelijk stukken land samen te voegen en ze te laten bewerken door Schotse veekwekers. Als de landheer zijn domein komt bezoeken, ontstaan er onlusten met noodlottige gevolgen.
Zoals dikwijls bij Vestdijk, voor mij althans, is het eerste hoofdstuk moeilijk door te komen. De hoofdrolspelers en de situatie worden voorgesteld, maar dat gebeurt nogal verward en met veel nevenfiguren die men niet direct kan plaatsen. Zwakke stukken wisselen af met sterke, zoals het derde deel Nachtwake. Vestdijk put rijkelijk uit de folklore, het volks- en bijgeloof op het Ierse platteland. De nachtwake wordt gehouden voor een opstandige jongeman die werd doodgeschoten. Bij die gelegenheid is de hele plaatselijke gemeenschap aanwezig en wordt een vloek uitgesproken die de dader van de moord moet treffen.
Vestdijk blijft altijd het lezen waard, maar dit boek zal ik toch niet herlezen. Het mag het huis verlaten.
Von Keyserling: Branding Hrabal: Zwaarbewaakte treinen Voltaire: Candide Ishiguro: Een kunstenaar van het vlietende leven Hawthorne: De scharlaken letter Yalom: De Schopenhauer-kuur Rosa: De derde oever van de rivier Hoffmann: Das Fräulein von Scuderi Waugh: The Loved One Kadare: Het donkere jaar Baricco: Zijde Moorehead: De Blauwe Nijl Lampedusa: De tijgerkat Melville: Billy Budd Platonov: De bouwput Tim Parks: Bestemming Bernhard: De neef van Wittgenstein Kafka: Die Verwandlung Werfel: Het bleekblauwe handschrift van een vrouw Traven: Verhalen Baldwin: Go Tell it on the Mountain Faulkner: As I lay dying Oë: De hoogmoedige doden Trilling: The Middle of the Journey Hardy: Far from the madding crowd Kristof: De analfabete McEwan: Amsterdam Filloy: De bende Sciascia: De Zaak Aldo Moro Salinger: Franny and Zooey