In oktober 1844 is Melville terug thuis. Die winter nog besluit hij om zijn avonturen te boek te stellen. Het wordt zijn eerste roman, Typee. Hij is nu 25 jaar. De jaren daarop volgen de romans elkaar op. In 1847 Oomo, in 1849 Mardi en Redburn, in 1850 White-Jacket, in 1850 Moby Dick. Daarna verschijnen er nog enkele werken en verhalen tot in 1857. Dan zwijgt hij tien jaar. Het succes van de beginjaren is voorbij en hij moet opnieuw werk zoeken. Hij schrijft daarna vooral nog gedichten, die echter niet zo bijzonder zijn. Als hij sterft in 1891 wordt in zijn nalatenschap nog een novelle aangetroffen: Billy Budd. Voor mij is dat zijn mooiste en aangrijpendste werk. Ik hoop er later nog uitvoerig op terug te komen.
Ik zal het hierbij laten wat de biografie van Herman Melville betreft. Tot zijn 25e was zijn leven avontuurlijk, daarna werd het saaier en zeker niet interessant genoeg om het hier verder uit te pluizen. In het boek waarop ik me gebaseerd heb, ben ik nu aan blz. 354 van de 900. Er is ook nog een vervolg op, vanaf 1852. Hoeveel bladzijden dat deel omvat, weet ik niet, het is niet beschikbaar in de bibliotheek.
Tot besluit vermeld ik nog eens dit uitgebreide werk:
Hershel Parker: Herman Melville, A Biography, Volume I, 1819-1851. Gepubliceerd in 1996 door The John Hopkins University Press, Baltimore and London.
Na nog een reis belandt Melville in Honolulu. Hier spelen de protestantse missionarissen een belangrijke rol. Ze verbieden de inheemse bevolking alcohol te drinken, te roken en de jongeren mogen er hun traditionele dansen niet uitvoeren ( te erotisch) en ook niet sporten. Sport was dus verboden, maar de jongeren werden wel ingezet voor hetaanleggen van wegen en om karren te trekken, als het nodig was. Een sport was toegestaan: surfing. Wat doet Melville er ? Hij gaat werken in een winkel. Maar lang duurt het niet. Op 17.8.1843 monstert hij aan op het oorlogsschip United States. Op dat moment het snelst zeilende schip van de Amerikaanse oorlogsvloot. De avonturen die hij daarop beleeft, heeft hij beschreven in White-Jacket. Het fregat heeft een bemanning van 450 koppen. De eerste dag al is hij getuige van een geseling, een gebeuren waarbij heel de bemanning aanwezig moet zijn. (all hands ofwel alle hens aan dek). Die straf staat op vergrijpen als dronkenschap, dranksmokkel, vechten enz. In totaal zal hij op zijn reis 150 geselingen meemaken. De eerste dagen worden ook de Articles of war voorgelezen. De misdrijven waarvoor de matrozen zoal de doodstraf kunnen krijgen, of voor de krijgsraad kunnen worden gedaagd. Enkele voorbeelden: niet zijn uiterste best doen om een vijandig te schip (in die periode waren dat de Engelsen en de Mexicanen), te vernietigen , hulp bieden aan de vijand, bevelen van een officier weigeren op te volgen, muiterij, deserteren (wat Melville al enkele keren had gedaan, zij het niet op een oorlogsschip).
De Unites States zette koers naar de Markiezen. Melville had die al bezocht en er zelfs onder de kannibalen geleefd (drie weken, waar hij in zijn verhalen enkele maanden van maakte). Zijn verhalen, en in het bijzonder de vrije liefde die de inheemse meisjes toegedaan waren,vonden een gretig oor bij zijn medemaats.
Op dit oorlogsschip was een uitgebreide bibliotheek. Onder de bemanning waren enkele belezen mannen en zelfs een dichter. In White-Jacket wijdt hij er een hoofdstuk aan dat hij als volgt besluit:
Though public libraries have an imposing air, and doubtless contain invaluable volumes, yet, somehow, the books that prove most agreeable, grateful, and companionable, are those we pick up by chance here and there; those which seem put in our hand by Porvidence; those which pretend to little, but abound in much.
Vooraf een terzijde. Het hoofdstuk dat ik nu begin, heeft als titel: Beachcomber and Whaler. Een beachcomber is een strandjutter volgens mijn woordenboek, meer bepaald een blanke op de eilanden in de Stille Zuidzee. Door dat woord te lezen, herinnerde ik me plots een woord in het Antwerpse dialect dat mijn vader vroeger gebruikte om een onguur persoon aan te duiden: nen bitskoemer.
Maar terug naar Herman Melville. Op 9.8 1842 komt er een walvisvaarder, de Lucy Ann, aan in Nukahiva, waar Herman gedeserteerd was. De kapitein had problemen aan boord met zijn bemanning van wie er ook al enkele gedeserteerd waren. Toen hij vernam dat hij Een Amerikaanse matroos die door de inboorlingen werd vastgehouden, kon kopen voor wat snuisterijen, was de koop vlug gesloten. Melville gaat aan boord en ze varen naar Tahiti.
Daar komt hij net op tijd om de Franse kolonisten aan het werk te zien. De Franse admiraal Du Petit-Thouars had de Tahitiaanse hoofdmannen aan boord gelokt voor een gesprek. Maar ze werden voor een ultimatum gesteld: een papier tekenen ofwel tienduizend dollar betalen. Als dat geld er niet is wordt Papeete beschoten. De koningin van het eiland, Pomare, was op dat ogenblik bezig met te bevallen. Ze tekende het papier en Tahiti was eigendom van de Fransen geworden.
Over zijn ervaringen op de Lucy Ann, kunnen we lezen in zijn roman Omoo.
Weinig nieuws van op zee.Ze ronden Kaap Hoorn, varen langs de kust van Chili. Op 24 oktober steken ze de Evenaar open. Daarover weet een toenmalige scheepsmaat van Melville, Toby Greene, het volgende te vertellen over een niet al te snuggere matroos. Ik schrijf het in het Engels.
We had a shipmate once, whom we called Jack Nastyface, from the fact that his face was rough as a MacAdamized road. The first time that we crossed the equator in the Pacific, Jack was at the mast head looking out for whales. As soon as eight bells were struck, and Jack was relieved, he was informed that we had crossed the line. The devil we did! Sais Jack. Cant ye tell us some news? Didnt I see it as well as you did, and better too ? wasnt I aloft. I saw the line before any man aboard.
Na een tijdje komen ze bij de Galapagos eilanden. In 1854 zal Melville er over schrijven in de Encantadas of Enchanted Islands. De betoverde eilanden. Ze kregen die naam van de Spaanse zeelui die ze moeilijk in kaart konden brengen. Het leek hen dat de eilanden bewogen en zelfs verdwenen.
Het gebeurde geregeld dat de walvisvaarder andere walvisvaarders ontmoette. Soms werden er dan sloepen uitgezet en werden wederzijdse bezoeken afgelegd. Bij een van die ontmoetingen ontmoet Melville de zestienjarige zoon van Owen Chase. Die man was ook kapitein op een walvisvaarder en op een keer werd zijn schip aangevallen door een walvis en tot zinken gebracht (zie de schets bovenaan, die betrekking heeft op dat voorval). De bemanning kon zich redden in drie sloepen. Ze leden echter zulke honger dat ze om in leven te blijven overgingen tot kannibalisme. Chase had zijn verhaal opgeschreven en gepubliceerd en Melville kreeg van Chases zoon een exemplaar. Waarschijnlijk was dit de aanleiding voor het schrijven van Moby Dick tien jaar later.
Anderhalf jaar waren ze nu al onderweg. Een twintigtal jonge, gezonde mannen. Zoals hij in veel van zijn romans laat verstaan, waren homoseksuele handelingen aan boord geen uitzondering.
Ondertussen zijn ze aangekomen bij de Markiezen eilanden. Een belangrijk moment. De eilanden waren beroemd voor de inheemse vrouwen en jonge meisjes die in groepen de schepen tegemoet kwamen gezwommen. Eenmaal aan boord werd er een feest gehouden dat algauw ontaardde in een orgie. Met alle gevolgen van dien qua geslachtsziekten. Op het eiland leefde ook een stam kannibalen, de Typee. Het is hier dat Melville samen met een vriend op 9 juli deserteert. Ze lopen het binnenland in en beklimmen een berg. Op 13 juli ontmoeten ze de eerste inboorlingen. Melville is gewond en kan zich moeilijk verplaatsen. Zijn vriend trekt rond, ontmoet op het strand een Ierse zeeman, hij gaat daarmee naar diens schip, monstert aan en vertrekt op 28 juli. Melville blijft alleen achter op het eiland.
Hij heeft zijn avonturen beschreven in de roman Typee. Voor een deel is die waarheidsgetrouw, voor een deel gefantaseerd.
Ik wil hier wat biografische gegevens meedelen over Herman Melville. Mijn informatie haal ik vooral uit de biografie van Hershel Parker: Herman Melville A Biography Volume I 1819-1851. Het verscheen in 1996 bij de Johns Hopkins University Press in Baltimore. Dat eerste deel alleen al telt meer dan 900 bladzijden, zodat ik een tijdje bezig zal zijn. Het tweede deel vind ik jammer genoeg niet in de bibliotheek.
Ik weet niet of veel mensen geïnteresseerd zullen zijn in dit verhaal. Voor mij dient het als geheugensteuntje. Naarmate ik vorder in het werk, zal ik deze bijdrage bijwerken.
De Melvilles waren afkomstig uit Schotland. De beroemdste telg uit het geslacht was Hermans grootvader Thomas Melville (1751-1832). Hij nam onder andere deel aan de Boston Tea Party, een belangrijke gebeurtenis in de onafhankelijkheidsstrijd van de Amerikanen tegen de Engelsen in 1773. Een aantal kolonies had zich aaneengesloten en ageerde tegen de hoge belastingen die door de Engelse kolonisator werden geheven, onder andere op ingevoerde thee. Op een bepaald moment lagen er in de haven van Boston drie schepen uit Indië met een lading thee aan boord. Een groep opstandelingen (sommigen verkleed als Amerikaanse indianen) overviel de schepen en kieperde de balen thee over boord.
Melvilles moeder, Maria Gansevoort, was van Hollandse afkomst. De familie was in het midden van de 17e eeuw geëmigreerd naar Albany, daarvoor Fort Orange genoemd, ten noorden van New York. Ook grootvader Gansevoort was een beroemd man. In 1777 verdedigde hij met succes een fort tegen de een Engelse overmacht, waaraan hij de titel van Hero of Fort Stanwix overhield.
Hermans vader, Allan, was een textielhandelaar in New York. Hij voerde goederen in uit Frankrijk, maar het ontbrak hem aan koopmansinstinct. In 1830 zat hij zo diep in de schulden dat hij uit New York wegvluchtte naar Albany in het noorden.In 1832 stierf hij en liet naast een weduwe en acht kinderen een enorme schuldenberg na.
De familie werd nu geleid door de moeder en de ondernemende oudste zoon Gansevoort (1815 1846), die op 16-jarige leeftijd een handel opzette in bont en hoofddeksels. Herman leefde wat in de schaduw van die zeer intelligente oudere broer. Om mee geld voor het gezin te verdienen, begon hij op dertienjarige leeftijd als bediende bij een bank te werken.
Anekdote: de eerste bekende woorden van Herman Melville werden geciteerd door zijn vader naar aanleiding van de geboorte van een jonger broertje: Pa now got two ittle boys. De schrijver was toen drie jaar.
In 1834 brandt de fabriek van Gansevoort uit. De winkel blijft gespaard, maar hij moet zijn personeel ontslaan. Gevolg: Herman wordt weggehaald bij de bank en begint in de winkel voor zijn broer te werken. Hij is dan 15 jaar.
Anekdote: Op een bepaald moment rijdt Gansevoort met 175 huiden van muskusratten naar een volmolen. Daar werden de huiden gevold, d.w.z. onder toevoeging van bijtende stoffen geplet tussen twee walsen om ze te vervilten. Mooie oude woorden. In Gent is er nog een Voldersstraat. Tien jaar geleden jaren ving mijn buurman nog muskusratten en verkocht hij de huiden. En toen de gemeente zelf vallen begon te plaatsen, vernielde hij die omdat hij zijn verdienste niet wilde kwijtspelen.
De zaken gaan echter slecht, het is crisis en in 1837 gaat het bedrijfje van Gansevoort op de fles. Herman wordt naar het platteland gestuurd waar hij de leiding neemt op een boerderij van een oom. Dat duurt ook niet lang en hij wordt onderwijzer aan een plattelandsschool. Onderwijzer, hoewel hij daarvoor geen enkele opleiding had genoten en slechts nu en dan op school had gezeten (als zijn moeder het kon betalen). Hij was autodidact. Zijn kennis had hij opgedaan door lectuur, in navolging van zijn broer. Ook was hij lid van enkele debatclubs, waarvan de leden dikwijls, ook voor de sport, elkaar de huid vol scholden.Enkele bijnamen die Herman kreeg: Herman Melvillian en the Ciceronian Baboon.
1.6
Begin juni 1939, Melville is dan 19 jaar, monstert hij als gewone matroos aan op het koopvaardijschip St Lawrence. De reis gaat naar Liverpool, waar het schip op 4 juli aankomt. Over die reis en over Liverpool kunnen we een en ander lezen in zijn roman Redburn die hij in 1849 schrijft.
Zijsprong:
Als hij in Liverpool aankomt is er daar een bezienswaardigheid. Er is een schip gearriveerd dat werd aangevallen door een zwaardvis. Zwaardvissen zijn de doodsvijanden van walvissen en dit exemplaar had waarschijnlijk het schip aangezien voor een walvis. Zijn zwaard had een koperen bekleding doorboord, vervolgens een 8 cm dikke plank, dan een lege ruimte en ten slotte een eiken plank van 10 cm.
Op 1 oktober is hij terug in Manhattan. Daar is het grote nieuws de gebeurtenissen met het slavenschip Amistad.
Zijsprong:
De Amistad voer met 53 slaven aan boord van Havana naar Guanajay. Kort voordat ze daar aankwamen, vertelde een chef hen dat ze bij aankomst gedood en gepekeld zouden worden. De grap werd niet geapprecieerd. Een zekere Cinqué leidde een opstand, de ketenen werden verbroken en de kapitein en zijn bemanning werden overboord gegooid. De eigenaars, die ook aan boord waren, kregen het bevel om naar Afrika te varen, maar s nachts stuurden ze bij en na twee maanden, met water- en voedselgebrek, kwam het schip ter hoogte van Long Island. De slaven werden naar de gevangenis gestuurd en het schip werd in beslag genomen. Er kwam een rechtszaak van, waarbij het Hooggerechtshof besliste dat de slaven niet op een wettelijke manier tot slaven waren gemaakt en ze werden vrijgesproken. Wat er op neerkwam dat ze terug werden gestuurd naar Sierra Leone.
(Bron: Hugh Thomas: The Slave Trade).
Melville wordt opnieuw schoolmeester in een klein stadje, maar omdat hij niet wordt betaald, vertrekt hij er. Met een vriend trekt hij naar het westen om daar zijn geluk te beproeven. Maar ook daar vindt hij geen werk en ten slotte scheept hij in op een walvisvaarder, de Acushnet, die op 3.1.1841 op walvisvangst naar de Stille oceaan vertrekt. Het schip zal in mei 1845 terug thuis komen, maar in juli 1842 is Melville samen met een vriend van het schip gedeserteerd. Daar komen we later nog op terug. Veel van zijn ervaringen zijn natuurlijk beschreven in Moby Dick, maar in 1847 schreef hij al een korte bijdrage, die als volgt ging:
Mijn jonge vrienden, beeld het u even in, voor de eerste keer in een open sloep (zo licht, dat 3 mannen er zo mee vandoor kunnen gaan), 12 tot 15 mijl verwijderd van je moederschip en ongeveer 100 keer zo ver van het meest nabije land, jagend op een van die oliemonsters. Roeien, roeien, boerenpummels, schreeuwt de roerganger, op- en neerspringend in het achterschip, uitzinnig van beroepsijver. ( ). Roeien, roeien, verdomme, breek die luie rug. De walvis is nu binnen werpafstand en je hoort het geraas van het water in zijn zog. Hoe gaat het hart te keer van de bange roeiers op dit cruciale moment. Mijn jonge vrienden, draai je even om en werp een blik op die walvis. Zie hem wegschieten door het water, het golft om zijn reusachtige kop als rond de boeg van een schip. Geloof me, het is even beangstigend als voor de rekruut die voor het eerst op het slagveld komt.
Rechtstaan en erop los, schreeuwt de roerganger tegen de harpoenier in de boeg. Deze laat zijn roeispaan vallen en grijpt zijn ijzer. Het schiet weg uit zijn hand en wat dan lieve lezers ? We zien geen hand voor ogen, we voelen een slag, een onheilspellend geraas als de getroffen walvis het water rondom opzwiept in damp en schuim, de sloep opzij sleurt en ten slotte als gek door het water klieft, de half volgelopen van links naar rechts schommelende sloep achter zich aan meesleurend, terwijl de bemanning in paniek zich vastklampt aan het dolboord om niet overboord te gaan. Intussen slingeren er allerlei scherpe voorwerpen rond in de boot lansen, harpoenen, schoppen.
Maar dit alles betekent niets bij wat nog zal volgen. Voor het moment ben je enkel verbonden met de walvis: maar straks moet je er nog mee vechten en hem doden.
Melville is een van mijn lievelingsauteurs en toch heb ik dit boek met gemengde gevoelens gelezen. De boosdoener is echter niet Melville, wel de uitgever. Het gaat om de uitgeverij Villa in Weesp. Er staat zelfs geen datum van uitgave in het boek. Op de kaft vooraan staat de titel en daaronder: zijn meesterwerk na Moby Dick. Allemaal heel mooi, maar wat blijkt ? Het boek telt 50 (korte) hoofdstukken, terwijl het origineel uit 93 hoofdstukken bestaat. In het boek staat een korte inleiding, maar nergens staat vermeld dat het geen integrale vertaling is. Zoiets vind ik verschrikkelijk. Ik denk niet dat er een integrale vertaling beschikbaar is in het Nederlands. Ook dat verwondert me niet, want Melville is aartsmoeilijk om te vertalen. Ik heb het zelf even geprobeerd met de eerste alinea van Billy Budd, en ik liep vast. Gelukkig bestaat er van dat werk wel een geslaagde vertaling.
Melville (1819 1891) was een Amerikaanse auteur. Ik zal later nog terugkomen op zijn leven, want momenteel lees ik een biografie van hem. In 1839 maakte hij zijn eerste zeereis. Begin 1841 vertrok hij op een walvisvaarder voor een tocht in de Stille Oceaan.In juli 1842 deserteerde hij van dat schip en leefde gedurende een maand samen met een vriend bij de inboorlingen op de Markiezeneilanden. Ten slotte monsterde hij op nieuw aan op een oorlogsschip en in 1844 kreeg hij ontslag uit de marine. Hij begint dan te schrijven en de onderwerpen voor zijn boeken vindt hij in de avonturen die hij op zijn zeereizen heeft beleefd.
Witjak of White-Jacket or The World in a Man-of-War dateert van 1850 en beschrijft het leven aan boord van een oorlogsschip. Het schip en zijn bemanningsleden zijn een model op schaal voor de hele samenleving. We volgen dit schip op een lange reis. Een verhaal zit er niet in. De korte hoofdstukjes zijn zeer gevarieerd. Ze gaan onder andere over een storm, over diefstallen, over een amputatie, over drank, over typische personen aan boord, enz. Het boek is voor een deel een aanklacht over de levensomstandigheden, machtsmisbruik en andere misbruiken op een dergelijk schip. Zo klaagt de schrijver het geselen van gestrafte matrozen aan.
Melville is altijd heel uitvoerig. In Moby Dick bijvoorbeeld heeft hij het hoofdstukken lang over de soorten walvissen. In dit boek krijgen we een omstandige beschrijving van een oorlogsschip, zowel van de mensen die het bemannen als van het schip zelf, de indeling, wat, waar en wanneer er gegeten wordt, enz. Vervelen doen die passages niet, want ze zijn altijd heel raak, beeldrijk en met zin voor humor geschreven. Bijvoorbeeld de volgende passage over het slapen in een hangmat:
Achttien inches per man is de toegestane ruimte; achttien inches om in te slingeren ! Verschrikkelijk ! Je hebt méér ruimte om te slingeren wanneer je aan de galg hangt.
Het krioelt ook van de interessante weetjes. Bijvoorbeeld over het seinenboek:
Omdat in het Seinenboek alle geheime seinen en codes van de Marine staan opgetekend,waardoor het voor een vijand van onschatbare waarde zou zijn, is de kaft omzoomd met lood, zodat het tot zinken kan worden gebracht wanneer het gevaar bestaat dat het schip in vijandelijke handen zou vallen.
Een boek dus voor mensen die van de zee houden, die zich niet laten afschrikken door het zeejargon. Dat laatste is echter niet zo erg, want Melville legt alles heel uitvoerig uit. En wie op zijn honger zou blijven, kan ik de volgende interessante website aanraden http://www.vaartips.nl/zeevaart.htm .
Het is het ideale boek om te lezen voor wie van plan is de komende zomer een zeilschip te bezoeken. Hopelijk zal er ook dit jaar in Zeebrugge of Antwerpen een vloot zeilschepen te bezichtigen zijn. En anders kan men nog altijd in Oostende de Mercator een bezoekje brengen.
Wie het boek in het Engels zou willen lezen, kan ik verwijzen naar het Gutenberg-project. Daar is het naast nog enkele werken van Melville voorhanden.
Von Keyserling: Branding Hrabal: Zwaarbewaakte treinen Voltaire: Candide Ishiguro: Een kunstenaar van het vlietende leven Hawthorne: De scharlaken letter Yalom: De Schopenhauer-kuur Rosa: De derde oever van de rivier Hoffmann: Das Fräulein von Scuderi Waugh: The Loved One Kadare: Het donkere jaar Baricco: Zijde Moorehead: De Blauwe Nijl Lampedusa: De tijgerkat Melville: Billy Budd Platonov: De bouwput Tim Parks: Bestemming Bernhard: De neef van Wittgenstein Kafka: Die Verwandlung Werfel: Het bleekblauwe handschrift van een vrouw Traven: Verhalen Baldwin: Go Tell it on the Mountain Faulkner: As I lay dying Oë: De hoogmoedige doden Trilling: The Middle of the Journey Hardy: Far from the madding crowd Kristof: De analfabete McEwan: Amsterdam Filloy: De bende Sciascia: De Zaak Aldo Moro Salinger: Franny and Zooey