Hugo von Hofmannsthal: Das Erlebnis des Marschalls von Bassompierre
Hugo von Hofmannsthal: Das Erlebnis des Marschalls von Bassompierre
Uit diezelfde verzamelbundel een verhaal uit 1900.
Bij zijn dagelijkse rit over een brugje over de Seine in Parijs, wordt de maarschalk steeds begroet door een jonge winkelierster. Hij laat zijn Diener Wilhelm aus Courtrai een ontmoeting regelen. Na die succesvolle ontmoeting spreekt het koppel de volgende keer af bij een tante van het meisje. Als de maarschalk op het vastgestelde tijdstip aankomt, hoort hij echter stemmen in de kamer. Hij stoot de deur open en ziet enkele mannen bezig met het verbranden van stro. Op een tafel liggen twee naakte lichamen, het ene groot, het andere klein, waarvan de hoofden bedekt zijn. Was het meisje van de afspraak erbij ? Waarschijnlijk wel, want ze is uit haar winkeltje verdwenen. Ze is het slachtoffer geworden van de pestepidemie die in die tijd in Parijs woedde.
Branding van deze auteur (zie 11.08.2005) vond ik een prachtige novelle. Het heeft meer dan een jaar geduurd voordat ik een ander werk van hem aantrof in een verzamelbundel Deutsche Erzähler des 20. Jahrhunderts. Het verhaal Schwüle Tage is niet zo overtuigend. Het gaat over de verhouding tussen vader en zoon. De 18-jarige zoon is niet geslaagd voor zijn eindexamen en als straf moet hij zijn vader vergezellen naar een buiten, terwijl zijn moeders en zusters met vakantie naar zee gaan.
Bill, de zoon, draait er wat rond meisjes maar hij ontdekt dat zijn vader een liefdesaffaire had met een veel jongere vrouw die op het punt staat om te trouwen. Hij is getuige van enkele van hun ontmoetingen . Nadat het meisje en haar bruidegom zijn vertrokken, pleegt de vader zelfmoord.
Kaiserling leefde van 1855 tot 1918. Dit verhaal verscheen in 1906.
Behalve het werk van Voragine, liet Flaubert zich voor zijn vertelling inspireren door het glasraam in de kathedraal van Rouen, waarop het leven van de heilige is afgebeeld. De bijgevoegde afbeelding toont hoe Sint Juliaan zijn ouders doodsteekt. Deze heilige is de patroon van de veermannen,de herbergiers, het circusvolk enz.
Flaubert besluit zijn vertelling met de volgende zin:
Et voilà lhistoire de saint Julien lHospitalier, telle à peu près quon la trouve, sur un vitrail déglise, dans mon pays.
In een vroegere versie:
Et voilà la Légende de saint Julien LHospitalier telle quelle est racontée sur les vitraux de la cathédrale de ma ville natale.
De vertelling maakt deel uit van Trois contes, die Flaubert (1821-1880) in 1875 schreef. Het is zijn laatste voltooide werk. Zoals voor zijn grote romans ging aan de redactie van de Trois contes veel voorbereiding vooraf. Voor de 150 bladzijden van de definitieve tekst had hij een dossier samengesteld van meer dan 1200 bladzijden.
De stijl van Flaubert is heel helder, zijn verhalen zijn sterk gestructureerd en hij probeert zo zuinig mogelijk te schrijven. Ter illustratie de eerste zin uit het verhaal.Le père et la mère de Julien habitaient un châtau, au milieu des bois, sur la pente dune colline.
In een vroegere versie begon zijn verhaal enigszins anders : Jamais il ny eut de meilleurs parents ni denfant mieux élevé que le petit Julien. Ils habitaient un château
Flaubert vond de eerst versie dus al te expliciet. Het moest soberder, objectiever, zonder moralistische beschouwingen.
Het verhaal speelt in de middeleeuwen en Flaubert heeft zich grondig gedocumenteerd. Hij verdiepte zich in de jacht uit die tijd, en zocht typische voorwerpen en woorden uit die tijd op. Ik heb het werk dan ook moeten lezen met een woordenboek bij de hand. Een voorbeeldje.
Over de moeder van Julien schrijft hij: les cornets de son hennin frôlaient le linteau des portes.
Die hennin is een hoge puntige muts, soms met horentjes op, die we kennen van afbeeldingen uit de Bourgondische tijd.
In de Petit Robert staat bij hennin: 1428, néerlandais henninck coq en de verklaring.
In mijn (oude)Van Dale staat bij hennin: Frans en dan de verklaring.
Na een uitgebreide beschrijving van het kasteel en van de bezigheden van de kasteelheer en zijn vrouw, volgt plots deze zin: A force de prier Dieu, il lui vint un fils. En bij de feestelijkheden naar aanleiding van de geboorte o.a. dit: par divertissement, un nain sortit dun pâté.
Terwijl het feest aan de gang is, rust de moeder uit in haar kamer en heeft ze een verschijning. Een soort kluizenaar zegt haar: Réjouis-toi, ô mère ! ton fils sera un Saint!
De volgende dag verschijnt aan de vader een bedelaar met de volgende voorspelling: Ah ! Ah ! ton fils !... beaucoup de sang ! beaucoup de gloire !... toujours heureux ! la famille dun empereur.
Vaak bespeurt men in de zinnen de eenvoudige taal van de middeleeuwen. Over de kleine Julien: Les dents lui poussèrent sans quil pleurât une seule fois.
Na die vredevolle inleiding (afgezien van de twee verschijningen), doet zich de eerste onrustwekkende gebeurtenis voor. Elke zondag in de kapel ziet Julien een muisje uit zijn holletje kruipen. Op den duur hindert het diertje hem zo erg dat hij het doodt. Daarmee begint het verhaal van zijn bloeddorst. Hij doodt jonge vogeltjes met een blaaspijp en brengt eigenhandig een duif om het leven.
La persistance de sa vie irrita lenfant. Il se mit à létrangler, et les convulsions de loiseau faisaient battre son cur, lemplissait dune volupté sauvage et tumultueuse. Au dernier raidissement, il se sentit défaillir.
Julien wordt opgeleid in de jacht. Al gauw trekt hij er alleen op uit: et il rentrait au milieu de la nuit, couvert de sang et de boue, avec des épines dans les cheveux et sentant lodeur des bêtes farouches. Il devint comme elles.
Tijdens zijn laatste jachtpartij richt hij een echhte slachting aan. Zijn laatste slachtoffer is een mannetjeshert. Hij had eerst het jong en het wijfje gedood en daarna een pijl in het voorhoofd van het mannetje geschoten (Sint Hubertus). Maar het hert komt op hem af en voordat het sterft vervloekt het de jager.
Maudit ! maudit ! maudit ! Un jour, coeur féroce, tu assassineras ton père et ta mère !
Julienhis er ziek van geworden. Nadat hij bijna onopzettelijk zijn vader en zijn moeder heeft gedood, ontvlucht hij voorgoed het kasteel.
Hiermee eindigt het eerste deel en de jeugd van de toekomstige heilige Sint-Julien.
Deze passage heeft Fromm in zijn boek Het hart van de mens aangehaald ter illustratie van wat hij de archaïsche bloeddorst noemt.De mens die naar bloed dorst en met al zijn vezels verbonden is met de wrede natuur. Doden is voor die persoon een middel om terug te keren naar het pre-individuele. Het betreft mensen die niet vooruit willen gaan in het leven. Bloedvergieten betekent voor hen: je levend voelen, sterk en uniek zijn. Andere voorbeelden van die bloeddorst zijn de mensenoffers bij de Azteken, de bloedwraak op Corsica en het bloed als offer aan God zoals beschreven in het OT.
In het tweede deel sluit Julien zich aan bij een roversbende, bouwt een leger uit en wordt een geducht krijgsheer. Hij redt de keizer van Occitanië (les pays dOc, in het zuiden van Frankrijk) uit de handen van de muzelmannen en mag als beloning diens dochter huwen. Hij leidt een kalm leventje, maar de drang om te jagen wordt hem opnieuw te machtig. Op een avond gaat hij opnieuw op jacht. Intussen arriveren op het kasteel twee oude mensen. Het blijken de ouders van Julien te zijn. Zijn vrouw legt ze te slapen in haar bed. De jacht van Julien is een mislukking. Hij kan geen enkel dier doden, integendeel de dieren spotten met hem, volgen en begeleiden hem. Hij keert terug naar het kasteel, gaat de kamer van zijn vrouw binnen en ziet in haar bed twee figuren liggen.Hij meent dat het zijn vrouw en een minnaar zijn, en steekt ze dood. Zo is de voorspelling uitgekomen. Nadat hij zijn ouders begraven heeft, verlaat hij het kasteel.
In het derde deel wordt hij bedelaar: et son visage était si triste que jamais on ne lui refusait laumône. Hij zwerft rond en vestigt zich ten slotte als veerman aan een gevaarlijke rivier. Op een nacht moet hij een melaatse man overzetten. Hij logeert hem in zijn hut en geeft hem te eten en te drinken. Om de melaatse te verwarmen gaat hij naakt op herm liggen. De man grijpt hem vast en plots gaan zijn ogen als sterren schitteren, verspreidt hij een zalige geur en samen met Julien stijgt hij ten hemel.
Et Julien monta vers les espaces bleus, face à face avec Notre-Seigneur Jésus, qui lemportait dans le ciel.
We kennen deze heilige, die mogelijk nooit bestaan heeft, uit de Legenda aurea of De Gulden Legende, La légende dorée. Dat Latijnse werk is van de hand van Jacobus de Voragine (1230 1298), die aartsbisschop van Genua was. Hij beschrijft in dat werk het leven en de wonderen van de heiligen. Het werd voor het eerst in het Nederlands vertaald in 1358.
Ik laat een Franse vertaling van de legende volgen.
SAINT-JULIEN
D'après la légende Dorée de jacques de Voragine
On trouve encore un autre Julien qui tua son père et sa mère sans le savoir. Un jour, ce jeune noble prenait le plaisir de la chasse et poursuivait un cerf qu'il avait fait lever, quand tout à coup le cerf se tourna vers lui miraculeusement et lui dit : " Tu me poursuis, toi qui tueras ton père et ta mère ? " Quand Julien eut entendu cela, il fut étrangement saisi, et dans la crainte que tel malheur prédit par le cerf lui arrivât, il s'en alla sans prévenir personne, et se retira dans un pays fort éloigné, où il se mit au service d'un prince; il se comporta si honorablement partout, à la guerre, comme à la cour, que le prince le fit son lieutenant et le maria à une châtelaine veuve, en lui donnant un château pour dot. Cependant, les parents de Julien, tourmentés de la perte de leur fils, se mirent à sa recherche en parcourant avec soin les lieux où ils avaient l'espoir de le trouver. Enfin ils arrivèrent au château dont Julien, était le seigneur : Pour lors saint Julien se trouvait absent. Quand sa femme les vit et leur eut demandé qui ils étaient, et qu'ils eurent raconté tout ce qui était arrivé à leur fils, elle reconnut que c'était le père et la mère de son époux, parce qu'elle l'avait entendu souvent lui raconter son histoire. Elle les reçut donc avec bonté, et pour l'amour de son mari, elle leur donne son lit et prend pour elle une autre chambre. Le matin arrivé, la châtelaine alla à l'église; pendant ce temps, arriva Julien qui entra dans sa chambre à coucher comme pour éveiller sa femme; mais trouvant deux personnes endormies, il suppose que c'est sa femme avec un adultère, tire son épée sans faire de bruit et les tue l'un et l'autre ensemble. En sortant de chez soi, il voit son épouse revenir de l'église; plein de surprise, il lui demande qui sont ceux qui étaient couchés dans son lit : " Ce sont, répond-elle, votre père et votre mère qui vous ont cherché bien longtemps et que j'ai fait mettre en votre chambre. " En entendant cela, il resta à demi mort, se mit à verser des larmes très amères et à dire : " Ah! malheureux! Que ferais-je ? J'ai tué mes bien-aimés parents. La voici accomplie, cette parole du cerf; en voulant éviter le plus affreux des malheurs, je l'ai accompli. Adieu donc, ma chère sueur, je ne me reposerai désormais que je n'aie su que Dieu a accepté ma pénitence. " Elle répondit : " Il ne sera pas dit, très cher frère, que je te quitterai; mais si j'ai partagé tes plaisirs, je partagerai aussi ta douleur. " Alors, ils se retirèrent tous les deux sur les bords d'un grand fleuve, où plusieurs perdaient la vie, ils y établirent un grand hôpital où ils pourraient faire pénitence; sans cesse occupés à faire passer la rivière à ceux qui se présentaient, et à recevoir tous les pauvres. Longtemps après, vers minuit, pendant que julien se reposait de ses fatigues et qu'il y avait grande gelée, il entendit une voix qui se lamentait pitoyablement et priait julien d'une façon lugubre, de le vouloir passer. A peine l'eut-il entendu qu'il se leva de suite, et il ramena dans sa maison un homme qu'il avait trouvé mourant de froid; il alluma le feu et s'efforça de le réchauffer, comme il ne pouvait réussir, dans la crainte qu'il ne vînt à mourir, il le porta dans son petit lit et le couvrit soigneusement. Quelques instants après, celui qui paraissait si malade et comme couvert de lèpre se lève blanc comme neige vers le ciel, et dit à son hôte : " Julien, le Seigneur m'a envoyé pour vous avertir qu'il a accepté votre pénitence et que dans peu de temps tous deux vous reposerez dans le Seigneur. " Alors il disparut, et peu de temps après Julien mourut dans le Seigneur avec sa femme, plein de bonnes oeuvres et d'aumônes.
Deze roman van Zola (1840 1902) verscheen eerst als feuilleton in 1867. Hij verwekte schandaal wat Zola ertoe noopte bij de tweede druk een voorwoord te schrijven. Daarin beschrijft hij op ironische en amusante wijze de ontvangst van zijn boek:
La critique a accueilli ce livre dune voix brutale et indignée. Certaines gens vertueux, dans des journaux non moins vertueux, ont fait une grimace de dégoût, en le prenant avec des pincettes pour le jeter au feu. Les petites feuilles littéraires elles-mêmes, ces petites feuilles qui donnent chaque soir la gazette des alcôves et des cabinets particuliers, se sont bouché le nez en parlant dordure et de puanteur. Je ne me plains nullement de cet accueil, au contraire, je suis charmé de constater que mes confrères ont des nerfs sensibles de jeune fille.
Wat verder verdedigt en verduidelijkt hij de bedoeling van zijn roman.
Dans Thérèse Raquin, j ai voulu étudier des tempéraments et non des caractères. Là est le livre entier. Jai choisi des personnages souverainement dominés par leurs nerfs et leur sang, dépourvus de libre arbitre, entraînés à chaque acte de leur vie par les fatalités de leur chair. Thérèse et Laurent sont des brutes humaines, rien de plus.
Quon lise le roman avec soin, on verra que chaque chapitre est létude dun cas curieux de physiologie. En un mot, je nai eu quun désir : étant donné un homme puissant et une femme inassouvie, chercher en eux la bête, les jeter dans un drame violent, et noter scrupuleusement les sensations et les actes de ces êtres. Jai simplement fait sur deux corps vivants le travail analytique que les chirurgiens font des cadavres.
Daarmee is alles gezegd. Thérèse werd als kind opgenomen door haar tante bij wie ze samen opgroeit met Camille, de zoon van de tante. Ze houden een band-en garenwinkel (een soort Veritas) in een achterbuurt. Camille is altijd een ziekelijk kind geweest. Thérèse stemt erin toe om met hem te trouwen, maar het huwelijk stelt niets voor. Als Camille op een dag zijn collega Laurent naar huis brengt, begint na een tijdje een passionele verhouding tussen Thérèse en Laurent. Ze besluiten Camille om het leven te brengen. Maar na die moord krijgen ze gewetensbezwaren en blijft er van hun passie niets meer over. Ze huwen maar beginnen elkaar te haten en ze worden achtervolgd door hun misdrijf. Om ten slotte aan hun kwelduivel te ontsnappen zullen ze dubbelzelfmoord plegen.
We krijgen soms een idee van de toestanden in de 19e eeuw in Parijs. Zo blijkt dat het lijkenhuis voor ieder toegankelijk was.
La Morgue est un spectacle à la portée de toutes les bourses, que se paient gratuitement les passants pauvres ou riches. La porte est ouverte, entre qui veut. Il y a des amateurs qui font un détour pour ne pas manquer une de ces représentations de la mort. Lorsque les dalles sont nues, les gens sortent désappointés, volés, murmurant entre leurs dents. Lorsque les dalles sont bien garnies, lorsquil y a un bel étalage de chair humaine, les visiteurs se pressent, se donnent des émotions à bon marché, sépouvantent, plaisantent, applaudissent ou sifflent, comme au théâtre, et se retirent satisfaits, en déclarant que la Morgue est réussie, ce jour-là.
Ook kinderen hadden toegang :
Par moments, arrivaient des bandes de gamins, des enfants de douze à quinze ans, qui couraient le long du vitrage, ne sarrêtant que devant les cadavres de femmes. Ils appuyaient leurs mains aux vitres et promenaient des regards effrontés sur les potrines nues. Ils se poussaient du coude, ils faisaient des remarques brutales, ils apprenaient le vice à l école de la mort. Cest à la Morgue que les jeunes voyous ont leur prmière maîtresse.
Obscene passages komen in het boek niet voor, hoewel ze dat misschien wel waren voor die tijd. Het choquerende zal vooral het amorele aspect van het boek geweest zijn. Als Camille in de weg staat, dan ligt het voor de hand dat ze hem vermoorden. Als ze elkaar niet meer kunnen beminnen, gaan ze elkaar haten en proberen ze elkaar te vernietigen. De hele tijd blijven ze bij de oude tante wonen. Die was aanvankelijk niet op de hoogte van de verhouding tussen het koppel en evenmin van de moord op haar zoon. Ze is de hele tijd misleid en zal pas achteraf vernemen hoe de vork aan de steel zit. Ze is dan echter zo ziek dat ze de waarheid niet meer aan het licht kan brengen. Toch zal ze haar gram nog halen, wanneer ze er bij is hoe het misdadig koppel elkaar om het leven brengt.
Ik las wat in Het hart van de mens, van de psychoanalyticus Erich Fromm. Het boek gaat onder andere over de geneigdheid van de mens tot goed en kwaad.
Ik vond interessant wat hij schrijft over het Oude en het Nieuwe Testament.
In het OT wordt de ongehoorzaamheid van Adam en Eva tegenover God geen zonde genoemd. Nergens is er een aanwijzing te vinden dat die ongehoorzaamheid de mens verdorven zou hebben. Integendeel: die ongehoorzaamheid is de voorwaarde voor zelfbewustwording van de mens, voor zijn mogelijkheid tot kiezen, het is de eerste stap op weg naar vrijheid. Juist omdat de mens uit het paradijs verdreven werd, is hij volgens de profeten in staat om zijn eigen geschiedenis te maken, zijn menselijke vermogens te ontwikkelen en als volledig individu een nieuwe harmonie te bereiken met de natuur, in plaats van de vroegere harmonie waarin hij nog geen individu was.
In het christendom van het NT werd Adams ongehoorzaamheid wel gezien als een zonde, waardoor de menselijke natuur verdorven werd.Die verdorvenheid kon alleen weggenomen worden door de genade van God, die Christus liet sterven voor de mens. Alleen het geloof in Christus kan redding brengen.
Met de Verlichting won de overtuiging veld dat alle kwaad in de mens het gevolg was van omstandigheden. Als men de omstandigheden verandert zal de natuurlijke goedheid van de mens wel aan de dag treden.
Pools auteur (1904 1969) die zijn land verliet onder de Duitse dreiging. Hij verbleef lang in Argentinië en ging ten slotte in Frankrijk wonen. Deze roman is lang onbekend gebleven. Pas kort voor zijn dood deelde Gombrovicz mee dat hij het werk in 1939 onder pseudoniem als feuilleton in een krant had gepubliceerd. Het feuilletonkarakteris duidelijk merkbaar. De episodes volgen elkaar op en wijken soms nogal af van de verhaalkern. Met 150 in plaats van 300 bladzijden was de roman krachtiger geweest.
Het gaat om een kasteel- en spookverhaal. Een jongeman die van geen hout pijlen weet te maken, neemt een betrekking aan als tennisleraar van een achttienjarig meisje. De verloofde van het meisje is secretaris van een halfwaanzinnige prins op een kasteel waar het spookt. Er ontstaan allerlei intriges en uiteindelijk worden de raadsels opgelost door een nuchtere en rationele helderziende.
Het is een luchtige en speelse roman. Er zijn al kenmerken in aanwezig die Gombrovizc in zijn latere werken vel meer zal beklemtonen: de tegenstelling tussen de boeiende onrijpheid van de jongeren tegenover de saaie normvastheid van de ouderen en van de maatschappij. Die onrijpheid uit zich in wispelturigheid, onbezonnenheid, dubbelzinnigheid, leugens, zinloos geweld, handelen uit onbewuste impulsen, onzedelijk gedrag, boosheid en agressie enz.
Wie zich door dit résumé aangesproken voelt, zou ik toch eerst enkele andere, meer interessante werken aanraden. Ferdydurke bijvoorbeeld, zijn hoofdwerk dat nogal experimenteel is. Daarnaast Kosmos en De Pornografie. Laat u door de titel van die laatste roman niet misleiden, want Gombrovicz is een van de meest kuise schrijvers die ik ken. Hij heeft ook een origineel 1000 bladzijden dik dagboek geschreven.
Vandaag, 21 januari, zou mijn vader 101 jaar geworden zijn. Een gelegenheid om hem te gedenken. Dat an het beste met een gedichtje dat hij te mijner ere schreef in 1948.
In dit toneel voeren de bouwmeester van de ark en de grootvorstAchiman een dialoog.
Terzijde: Het valt me op dat de termen bouwmeester (architect) en bouwheer (Noah, de opdrachtgever) de eeuwen en vooral de jongste jaren hebben overleefd. Die termen worden nog altijd gebruikt en zijn immuun gebleven voor de Engelse pletwals.
We zouden het een didactisch gesprek kunnen noemen. De bouwmeester komt Achiman, die symbool staat voor de losbandige wereldse heerser op aarde, meedelen dat de ark gereed is:
De leste nagel is geklonken aen het hout.
Er volgt een korte beschrijving van de ark met o.a. :
Dry zolderingen, een om hoogh, en een om laegh,
En een in t midden, om t ontschuilen zulk een plaegh.
Achiman vraagt wie er allemaal in de ark verzameld is
Gedierte en vogel, van elk slagh de wedergade
En gade, op datze weêr aenteelen op haer tijt.
De bouwmeester begrijpt niet dat de dieren zich zo koest houden:
k Begrijp niet door wat kracht, in dit benaeude kot,
De wreetheit staet verbaest, en hoe een mans gebodt
Deze onvernuftige en verslindende natuuren,
Alleen met eene wenk gebreidelt, kan bestuuren.
Noah wordt door het volk beschouwd als een waanzinnige:
Achimon:
De bouheer openbaerde u t opperste besluit ?
Boumeester:
Geduurigh, en bleef ons noit les en leeringh schuldigh.
By wylen wrong hy bey de handen ongeduldigh,
En stroide troosteloos zijn klaghten in den wint.
De rotsen baeuden t na, en galmden: zijtge blint,
Verstokt, versteent !waekt op: de vloet wil u verrassen,
Verlaet u op geen kracht, noch zwaert, noch harrenassen.
By wylen greep hij zelf een hamer in de hant,
En dreef den arbeit aen, niet anders of al t lant
Tot aen den hals verzonk. Wy lieten hem betyen,
En gaven noit geloof aen zulke razerneyen.
Achimon:
Men moght gelooven dat het aen de zinnen schort.
Hij suft van ouderdom, en zwakheit, en verkort
Het leven met vergeefs te huilen en misbaeren.
Actie ontbreekt in dit toneel, maar daar staat tegenover dat de beschrijvingen heel levendig en krachtig zijn. Nog even de reactie weergeven van het volk dat wegvlucht als Noah zijn donderpreken houdt:
maer zoo dra het dreigement van toren
en straffe, en watervloet, gelijk een donderstem
uitbuldert, schietenze op, en vlughten wech van hem,
als een die raeskalt, of, van razerny bezeten,
veel nutter laegh geboeit aen een metaele keten.
Tot slot hal ik een stukje kritiek van Verschaeve aan naar aanleiding van dit toneel.
Dit toneel, gelijk vele bij Vondel, riekt naar de school, waar helaas zoveel schoon leven wordt vermoord, en hoe schoon Vondels vers ook zij, hoe Vergiliaans en Erasmiaans vol van rijke renaissance, ik heb liever Rodenbachs ruw, arm en naakt, maar levensvol vers, waarin iets beters leeft dan het ritme van de school, te weten de dynamiek des levens.
2e toneel
De Noah die nu aan het woord komt, is veel strijdvaardiger. Hij houdt een preek, een strafrede, waarin hij de oorsprong der ellende ontvouwt:
Te reukeloos verhangtge uw ziel aen schoone vrouwen.
De vrouw is de verleidster en de man is zwak. Honderd jaar lang, terwijl hij de ark bouwde, heeft hij het volk gewaarschuwd. Nu dreigt hij met hun vernietiging door de zondvloed.
Dit stom gevaerte heeft geduurigh, onder t bouwen,
U toegeroepen: schrikt voor t bruischende element,
Dat u bestormen komt, en strant noch paelen kent.
Achiman echter is een andere mening toegedaan. Hij is een epicurist die van het leven wil genieten:
Gelukkigh levenze, die t eêlste van hun jaeren
Besteên in wellust, eer t hun ouderdom benijt.
En
zet op elke knie een bruit,
eer s levens tijt verloopt, de doot den draaiboom sluit.
Achiman slaat de raadgevingen van Noah in de wind en begeeft zich naar de burcht waar een groot feest wordt gehouden.
3e toneel
In de Rey van de Engelewacht gaat het over de harmonie tussen lichaam en ziel.Vondel vergelijkt ze met de harmonie in de muziek.
De verzen zijn niet zo bijzonder, maar in kort bestek geeft Vondel toch zijn visie op de muziek. De toondichter voegt dissonanten (klankkrakkeel en twist) samen tot ze mooi klinken. Muziek kan vreugde (ketelen) of verdriet (kermen) uiten. Ze is ook een uitvinding (vont) die troost (rou geneest).
Jubal en Jabal zijn afstammelingen van Kaïn. Jabel is de vader van de tentbewoners en veefokkers en Jubal: hij werd de vader van allen, die spelen op citer en fluit (Gen 4.21).
Voor mij is dat de letter w. Ik weet niet of onze w nog in andere talen zo wordt uitgesproken. In het Frans, zelfs in het woord Wallon, klinkt ze eerder als een lichte v dan als een w. In het Duits en het Engels klinkt ze ook niet zo zacht als die van ons. Wat is er nu zo mooi aan ? Het is een onnoemelijk zachte, ijle en lichte klank. Als men de letter uitspreekt aan het begin van een woord, is het eigenlijk niet veel meer dan uitgeblazen lucht. Ik heb ook de indruk dat het een oude letter is. Nemen we nu woorden als wind, wonen, water, wenen, woord enz. Wat daarbij opvalt is dat het allemaal woorden zijn die heel oud zijn, die dicht bij de ervaringswereld van de primitieve mensen aansluiten. Een letter uit een oud verleden dus.
Een ander mooi woord uit onze taal is adem. Hoewel men bij het uitspreken van woorden altijd uitademt, is het alsof dit woord een in- en uitademing weergeeft. De a, die de klemtoon krijgt, staat dan voor de inademing, de onbeklemtoonde lettergreep dem voor de uitademing. Ik vind het een woord dat overeenkomsten vertoont met het woordje OM dat de yoga-beoefenaars gebruiken en dat naar ik meen eerder wordt uitgesproken als een langgerekt AUM.
Nog enkele dingen die me zijn ingevallen. Pluie in het Frans vind ik mooier dan ons regen. Je voelt er de vochtigheid en het stromen van het water in. Het is ook een heel mooie klankcombinatie. Ga maar eens na wat er met je mond allemaal gebeurt als je het woord pluie uitspreekt. Bij regen denk ik aan een hevige regenbui, geen druppels, maar stralen water die loodrecht naar beneden vallen.
Het verschil tussen de woorden arbre en boom is ook treffend. Bij boom zie ik meer een stevige stam die dan toch uitmondt in een brede kroon. Bij arbre denk ik meer aan het gewriemel van de takken. In ar kun je eventueel de stam zien, die dan openbreekt in takken bij de lettergreep bre.
Nog even iets over woordenboeken. Ik heb zopas gelezen dat vanaf 27 januari het WNT beschikbaar zou komen op het internet. In dat Woordenboek der Nederlandse Taal staat het Nederlands opgetekend vanaf de zestiende eeuw tot een eind in de twintigste eeuw. Het omvat een groot aantal delen en is heel duur. Het zou fantastisch zijn mocht het gratis beschikbaar komen.
Ooit heeft Willem Frederik Hermans met veel lof geschreven over het Franse woordenboek Petit Robert. Ik kan hem alleen maar bijvallen. Enkele verschillen met onze Van Dale: het woordenboek is voor een stuk analogique. Dit wil zeggen dat een lemma ook woorden vermeldt die overeenkomsten vertonen met het betrokken woord. Bij antagoniste bijvoorbeeld worden ook adversaire en concurrent genoemd. Dus geen synoniemen, wel betekenisverwante woorden. Verder geeft het lemma ook het tegengestelde, in dit geval ami en allié. Interessant in Petit Robert is ook de datering. De datum van de eerste vindplaats van het woord wordt vermeld. Niet zomaar een datum, want achteraan in het woordenboek is een lijst opgenomen met die data en het desbetreffende werk waarin het woord voor het eerst voorkwam. Heet woordje homme bijvoorbeeld, waarbij de datum 980 vermeld is. In de lijst achteraan zie je dat de datum 980 teruggaat op een werk uit die tijd, Passion du Christ.
Tot zover deze zeer subjectieve bedenkingen die een mens soms invallen bij het ontwaken om vier uur s ochtends.
Dit moet het slechtste boek zijn dat ik de afgelopen jaren heb gelezen. Gewoonlijk leg ik een boek dat me niet bevalt direct opzij, maar dit is er een van onder de kerstboom en dus voelde ik me zedelijk verplicht om het uit te lezen.
Al vanaf de eerste bladzijden wordt de moord gepleegd en kennen we de dader. Twintig bladzijden verder kennen we ook de opdrachtgever en het motief van de moord. Dan begint het onderzoek, waarvan we de resultaten dus al kennen. De schrijver wil vooral modern zijn. Het verhaal speelt in 2006 en de allernieuwste elektronische snufjes komen aan bod. Althans op de eerste bladzijden. Daarna verslapt het een beetje, maar dan schakelt onze Jef over op het onderwerp eten en drinken. We zijn niet voor niets in Frankrijk, zal hij gedacht hebben. In Frankrijk wordt Frans gesproken en die taal lijkt Jef ook meester te zijn. Het wil bovendien een verstandig boek zijn, met noten achterin. Er staan 17 noten in. Zes daarvan verwijzen naar andere romans van onze auteur. Het doet me denken aan Suske en Wiske. Vandersteen gebruikte die tactiek ook om reclame te maken voor zijn andere strips. Maar bij Jef is het echt heel erg. Je begrijpt een toespeling niet, denkt uitleg te krijgen in de aantekening, en leest daar dan: Zie Zand.
Het is ook een actueel boek. We lezen over de recente Franse politieke geschiedenis, krijgen een opsomming van wat er allemaal misloopt in ons eigen land enz. Verder is er een belangrijke rol weggelegd voor een hond, die de moordzaak eigenlijk op zijn eentje oplost.
Het verhaal zelf is totaal ongeloofwaardig. De slechteriken zijn oerdom. Zo neemt de huurmoordenaar bij zijn slachtoffer een tijdschrift over kankertherapie mee, dat achteraf natuurlijk ontdekt wordt. De opdrachtgever belt met Jan en alleman enz.
De afloop van het verhaal is revolutionair. De opdrachtgever (een beroemd arts) heeft ooit het leven gered van de echtgenote van de procureur-generaal en die voelt zich nu verplicht iets terug te doen. Alle onderzoekers worden omgekocht en bevorderd en de huurmoordenaar pleegt zelfmoord in zijn cel.
Het is eigenlijk ongelooflijk dat een dergelijk boek gepubliceerd wordt. Nu ja, de naam Geeraerts verkoopt en dat is de hoofdzaak.
En zeggen dat de Jef en ik in hetzelfde onooglijke dorp wonen !
Na de prachtige novelle Het bleekblauwe handschrift van een vrouw, dat ik onlangs heb besproken, wou ik nog wel iets van deze auteur lezen. Een van zijn bekendste boeken is Het lied van Bernadette.Werfel schreef die roman uit dankbaarheid nadat hij als jood de nazis kon ontvluchten via Frankrijk en Spanje. Ik moet toegeven dat de titel me altijd al heeft weerhouden om dat boek te lezen. Eigenlijk zou ik mijn vooroordeel opzij moeten zetten en het toch maar eens wagen. Ik weet van het boek alleen dat het geen heiligenleven beschrijft, maar dat de klemtoon meer ligt op de volwassen Bernadette die een teruggetrokken leven leidde.
Der Abituriententag werd geschreven in de late jaren twintig. In de autobiografie van Alma Mahler, die o.a. met Werfel getrouwd was, lees ik dat de mogelijke aanleiding voor deze roman de kennismaking was met de schrijver Hermann Sudermann. Die had in zijn jeugd als beroep kruiswoord- en andere raadsels voor kranten en tijdschriften gemaakt. Werfel zal dit beroep ook toekennen aan het slachtoffer uit deze roman Josef Adler.
Ernst Sebastian is onderzoeksrechter in een Oostenrijkse stad. Hij is uitgenodigd op een avond van oud-leerlingen van het gymnasium die het 25-jarige jubileum van het jaar 1902 willen vieren. Maar voordat het zover is, moet hij nog een zekere Josef Adler verhoren, die beschuldigd wordt van moord op een prostituee. Na het verhoor realiseert hij zich dat die Josef Adler ook in de gymnasiumklas zat die nu bijeenkomt.
Sebastian herinnert zich nu zijn houding tegenover deze Adler. Dat was een van de begaafdste leerlingen en dat wekte zijn afgunst op. Als Sebastian van de bijeenkomst thuiskomt, zet hij zich aan het schrijven. Hij wordt overvallen door een schuldgevoel. Hij meent namelijk dat hij er vooral de oorzaak van is dat Adler zo diep gevallen is. In die schriftelijke biecht lezen we hoe eerst Sebastian en vervolgens de hele klas en zelfs de leerkrachten, Adler vernederen en verraden. De schoolresultaten van de leerlingen zijn barslecht en er wordt gevreesd dat ze niet zullen mogen overgaan naar de volgende klas. Daarom zullen Sebastian en Adler proberen om de resultaten te vervalsen. Ze worden betrapt en geraken in grote moeilijkheden waarna ze een zelfmoordpoging ondernemen. Door de lafheid van Sebastian mislukt die. Ten slotte redden ze zich uit de hachelijke situatie door een diefstal en door Adler te laten vluchten. 25 jaar lang heeft men niets meer van die Adler gehoord en nu zit hij dus blijkbaar voor Sebastian om te worden verhoord in een moordzaak.
De ontknoping van de roman is nog verrassend.
Een boek over een laffe en verderfelijke man (Sebastian) en over een slachtoffer (Adler).
Deze bijdrage is bedoeld om de laatste lezers van mijn weblog weg te jagen. Wie haalt het nu immers nog in zijn hoofd om Vondel te willen lezen ? Niet alleen kost het moeite om dat oud Nederlands te lezen, bovendien spreken zijn onderwerpen de moderne mens ook niet bijzonder aan. Bijbelverhalen als drama in verzen.
Het was een tijdje geleden dat ik iets van Vondel had gelezen, en toevallig viel me een boekje van Cyriel Verschaeve in handen dat onder andere over dit toneelspel ging. Ik weet het, Cyriel Verschaeve is voor bepaalde mensen ook verkeerde lectuur. Deze priester was Duitsgezind en oerkatholiek. Dat is voor verlichte personen voldoende om hem zeker niet ter hand te nemen. Liefst zouden ze van zijn werken brandstapellectuur maken. Maar dat zou in strijd zijn met hun open geest, en dus laten ze hem gewoon ongelezen, wat op hetzelfde neerkomt, maar waarbij hun blazoen proper blijft.
Vondel dus. Hij schreef dit werk in 1667, toen hij tachtig jaar was. Welke moderne auteur doet het hem na ? Het is zijn laatste oorspronkelijk werk. Daarna heeft hij weliswaar niet stilgezeten, maar voornamelijk enkel nog vertalingen en gelegenheidsgedichten geschreven.
1e bedrijf
1e toneel
Monoloog van Apollion, de duivel, koning des afgronts. Hij stijgt met een helsche stoet op uit aerdtrijx navel om Noahs ark, het vlotgevaerte (elders ook genoemd het zeegewelt, de vlotbalk) waar hij 100 jaar aan gebouwd heeft, in brand te steken.
Het pek en werk zal vier en vlamme voedtsel geven.
(Werk is gepluisd touw waar de naden van schepen mee gestopt worden.)
De ark is bestemd om in t bederf des menschdoms eenen man en zijn gezin te bergen.
De duivel wil dat verhinderen, maar de ark wordt beschermd door een wacht van geesten (engelen).
2e toneel
Dit toneel bestaat uit een monoloog van Noah. Hij heeft vergeefs geprobeerd om de mensen hun zondige leven van wellust te laten opgeven, maar zij luisteren naer geen vermaenen.
Nu smeekt hij God om ze nog een laatste kans te geven en de zondvloed tegen te houden. Want:
Het water rijst allengs van onder
Ten gront uit, in zoo menigh dal,
Een voorbo van den waterval,
Gereet te volgen op den donder.
In het volgende toneel brengt hij de dreiging van het water ook te berde:
Het ruischen van de watervloên
Getuight alree hoe duizent stroomen
Van onder opgeborrelt komen.
Achimon, grootvorst van het oosten wil een groot feest organiseren, waarmee hij God wil overbluffen. Dit zal voor God de laatste druppel zijn die hem zal doen beslissen om de aarde onder water te zetten. Toch blijft Noah smeken:
Verhoor de voorbe van uw knecht.
Genade, ô vader, en geen recht.
3e toneel: Rey van Engelewacht.
De reien van Vondel zijn altijd stukken lyriek. De rei opent met de volgende zinnen van de engelen die Noah beschermen:
Wij schaduwen met goude pennen
De treden van
Dien vromen man,
Gewaerdight Godt alleen te kennen;
(schaduwen is een werkwoord in deze zin).
Soms horen we in Vondel Gezelle doorklinken. Neem nu deze verzen:
k Hoor smaet waer ikme wende en keere.
Indien mijn wandel u behaegh,
Verlosme, ô vader, van dees plaegh.
Het doet me denken aan het gedicht Gij badt op eenen berg van Gezelle, dat ik niet kan nalaten hier over te tikken.
Gij badt op eenen berg alleen,
en Jesu, ik en vind er geen
waar k hoog genoeg kan klimmen
om U alleen te vinden:
de wereld wilt mij achterna,
alwaar ik ga
of sta
of ooit mijn oogen sla;
en arm als ik en is er geen,
geen een,
die nood hebbe en niet klagen kan;
die honger, en niet vragen kan;
die pijne, en niet gewagen kan
hoe zeer het doet !
o Leert mij, armen dwaas, hoe dat ik bidden moet !
Marías is een in 1951 in Madrid geboren auteur. In de jaren tachtig doceerde hij gedurende enkele jaren Spaanse letterkunde in Oxford.
Dat is ook het onderwerp van het boek. Een campusroman, maar dan onder professoren, zonder studenten. In de twee jaar dat de hoofdpersoon in Oxford verblijft, knoopt hij, zoals te verwachten, een relatie aan met een gehuwde vrouwelijke collega. We maken uitgebreid kennis met het groepje docenten dat maar weinig gewone zielen omvat.
De auteur treedt in de voetsporen van Borges en Nabokov (Bleek vuur) door gefingeerde of onbekende schrijvers op te voeren. Hij is een boekenwurm die tweedehandszaken afschuimt. In dat opzicht moet Engeland een paradijs zijn. Het Oxfordwereldje wordt op een ironische manier in zijn hemd gezet.
Mocht er in de roman een diepere betekenis aanwezig zijn, dan is die me ontgaan. Toch blijft het een lezenswaardig boek.
Baldwin is geboren in Harlem in 1924. Hij was de oudste in een gezin van negen kinderen. Zijn vader was een predikant die hoopte dat zijn zoon in zijn voetsporen zou treden. Maar James las alle soorten boeken, behalve de bijbel. Van toen hij een kind was wou hij al schrijver worden. Op 14-jarige leeftijd ervoer hij een diepe religieuze crisis. Hij hervond zijn geloof, verdiepte zich in de bijbel en zou gedurende enkele jaren prediken en godsdienstles geven op kerkbijeenkomsten. Drie jaar later verloor hij zijn geloof. Hij was ervan overtuigd geraakt dat de overdreven godsdienstigheid van de Amerikaanse neger een vorm van onderdrukking was. De blanken zagen het graag dat de zwarten zich onderdompelden in die religieuze sfeer, waarin zondebesef, onderworpenheid en gehoorzaamheid aan God centraal stonden. Het weerhield de negers ervan op te komen voor meer rechten en kansen. Van 1948 tot 1957 leefde Baldwin in Parijs. Het is daar dat hij zijn eerste (en beste) roman Go Tell it on the Mountain schreef. Hij is gestorven in 1987.
Het eigenlijke verhaal beslaat een dag in het leven van de 14-jarige John Grimes, namelijk de dag van zijn bekering. Die ervaring maken we echter pas mee in het laatste hoofdstuk. In de voorafgaande hoofdstukken leren we de familie kennen. Ze is afkomstig uit het Zuiden van de VS en heeft haar geluk gezocht in New York. Het boek baadt in de sfeer van de evangelische kerken, met hun uitbundige vieringen, hun bijbeltaal enz. Toen ik enkele dagen geleden op TV de begrafenis van James Brown zag en de reacties van sommige fans, herkende ik dat direct. De bijbel is dominant aanwezig in de roman. In de dialogen en de gewone tekst wordt voortdurend uit het Oude en het Nieuwe Testament geciteerd. (Zo leerde ik toevallig dat mijn lievelingspassage uit de Messias van Händel Unto us a child is born afkomstig is uit het boek Jesaja). De gesproken taal heeft ook haar eigen grammatica, typisch voor de zwarten uit Amerika. Enkele voorbeelden: About time you was getting up. It seem to me. Theys gone whoever they was. I done heard it said often enough, etc.
Eigenlijk zou men het boek luidop moeten lezen (en zingen). Het is één lange gospelsong.
Het is ook een emotioneel boek, als je zoiets van een boek kunt zeggen. Het bevat veel ontroerende passages. In het eerste hoofdstuk bijvoorbeeld de confrontatie met de belangrijkste personages, waarin de conflicten tussen de vader en zijn zoon en stiefzoon en tussen de vader en zijn echtgenote en zuster worden behandeld.
Enkele passages om de sfeer weer te geven. Een van de mooiste liefdesrelaties in het boek is die tussen Elisabeth, Johns moeder, en Richard, de vader van John, die ten onrechte van een misdrijf wordt beschuldigd en zelfmoord zal plegen zonder dat hij weet dat zijn vriendin zwanger is. Richard gebruikt vaak schuttingtaal en dat ontlokt de schrijver de volgende bedenking:
He never watched his language with her, which at first she took as evidence of his contempt because she had fallen so easily, and which later she took as evidence of his love.
Over het Noorden en het Zuiden van de VS met betrekking tot de negers:
There was not, after all, a great difference between the world of the North and that of the South which she had fled; there was only this difference: the North promised more. And this similarity: what it promised it did not give, and what it gave, at length and grudgingly with one hand, it took back with the other.
Als Elisabeth aan Richard vraagt hoe het komt dat hij zoveel weet (na een bezoek aan een museum), antwoordt hij:
Little-bit (zijn troetelnaampje voor haar), I dont know so much. Then he said, with a change in his face and voicewhich she had grown to know: I just decided one day that I was going to get to know everything them white bastards knew, and I was going to get to know it better than them, so could no white son-of-a-bitch nowhere never talk me down, and never make me feel like I was dirt
Ik vond het een prachtig boek, hoewel ik me kan voorstellen dat veel lezers het moeilijk zullen hebben met de overvloedige religieuze taal. Net op de valreep is het een van de beste romans die ik dit jaar heb gelezen.
Dit boekje bevat twee verhalen die los van elkaar staan. Wat ze gemeenschappelijk hebben staat in de titel van het boek: eigenaardige liefdes.
In het eerste verhaal, La maîtresse de piano, maken we kennis met een perverse vrouw en moeder. Ze probeert haar zoon een goede partij te laten trouwen, maar dat mislukt. Het meisje verlooft zich namelijk met de vriend van de zoon van de pianolerares. Door leugens te verspreiden zal ze het meisje tot zelfmoord drijven.
Het tweede verhaal heet Le Baron de Gloeden. Deze historische figuur leefde van 1856 tot 1939. Het grootste gedeelte van zijn leven bracht hij door op Sicilië, meer bepaald in Taormina. Zijn amour singulière ging uit naar jongelingen. Hij heeft van deze jongens en jongemannen ettelijke naaktfotos genomen. Soms puur natuur, soms opgesmukt met bloemen, kransen enz. Peyrefitte beschrijft heel summier de belevenissen van deze baron.
Het boekje is al bij al ontgoochelend en gedateerd. In het eerste verhaal doen de intriges denken aan de Liaisons dangereuses.
Men kan zijn tijd beter besteden aan het bekijken van Von Goedens fotos. Die zijn inderdaad eigenaardig en verrassend. Je vraagt je af hoe hij die jongens zover kreeg om naakt voor hem te poseren. Tegenwoordig zou niemand zich daar nog toe lenen, tenzij om commerciële redenen. De fotos houden het midden tussen nudistenfotos, kitsch en beheerste erotiek. Via Google zijn ze gemakkelijk terug te vinden.
In 1761 bracht een slavenschip het toen achtjarige meisje naar Boston. Daar werd ze op de slavenmarkt gekocht door John Wheatley. Ze zou als hulpje voor zijn echtgenote dienen. Maar al dadelijk bleek dat het kind zeer intelligent was. De Wheatleys bezorgden haar een goede opvoeding en lieten haar studeren. Haar eerste gedicht werd al gepubliceerd in 1767. In 1773 werden 39 gedichten van haar in Londen gepubliceerd. Ze stond goed aangeschreven bij het blanke establishment van Boston en maakte ook een succesvolle reis naar Engeland. In 1778 werd ze vrij. Toen de Wheatleys overleden waren, huwde ze een vrijgemaakte slaaf. Dat huwelijk was geen succes. Zo stierven twee kinderen en werd ze door haar man verlaten. Ze stierf in armoede.
Het gedicht dat ik hier afdruk is het enige dat expliciet over haar bestaan als slavin gaat.
ON BEING BROUGHT FROM AFRICA TO AMERICA.
'T WAS mercy brought me from my pagan land, Taught my benighted soul to understand That there's a God--that there's a Saviour too: Once I redemption neither sought nor knew. Some view our sable race with scornful eye-- 'Their color is a diabolic dye.' Remember, Christians, Negroes black as Cain May be refined, and join the angelic train.
In een vrije vertaling:
Over mijn overbrenging van Afrika naar Amerika
Genade liet me vertrekken uit mijn heidens land
Genade was het die mijn in nacht gehulde ziel leerde
Dat er een God is en een verlosser:
Vroeger zocht ik, noch wist ik wat verlossing was.
Sommigen werpen op ons zwarte ras een blik vol minachting
Hun huidskleur is door de duivel geschilderd
Bedenk, Christenen, dat Negers, zwart als Kaïn,
Beschaafd kunnen worden en opgenomen in het hemels gevolg.
Dit gedicht is het enige waarin de schrijfster zo expliciet ingaat op haar afkomst en slavenbestaan.De meeste van haar overige gedichten zijn gelegenheidsgedichten. Ze schreef voor de blanke intelligentsia van haar stad en niet voor of over haar lotgenoten, de zwarte slaven.
Het is nu maar de vraag of ze dit bewust niet deed, of dat ze niet anders kon, want aanvallen op de slavernij waren toen nog taboe. We zouden, zeker nu, van een negerslavin een ander soort gedicht verwachten. Ze is blij dat ze als kind gekidnapt werd en als slaaf verkocht, want daardoor is ze christen kunnen worden en kon ze zich ontwikkelen.
Haar blanke tijdgenoten die de zwarten minachten vergissen zich niet omdat ze racisten zouden zijn (wat wij nu wel zouden zeggen), maar wel omdat ze niet beseffen dat zwarten ook kunnen leren, en zich de beschaving van de blanken eigen kunnen maken.
Toch treffen we in het gedicht ook onderhuidse kritiek aan op de slavernij. Onder andere de woorden Verlosser en Verlossing kunnen zowel verwijzen naar Christus als naar verlossing uit de slvernij.
Het woordje benighted heeft twee betekenissen, zowel overvallen door de nacht als levend in een geestelijk duister. De twee zijn hier op haar persoon van toepassing: haar zwarte huidskleur en en haar onwetendheid van het christelijk geloof.
Sympathie voor haar ras vind je ook in de woorden a sable race. Sabelbont of marterbont is namelijk zeer waardevol. Dit contrasteert met het negatieve diabolic dye of duivelse kleur, waarmee sommige blanken haar huidskleur bestempelen.
Deze vrouw wordt wel eens de eerste Amerikaanse dichteres genoemd. Ze werd geboren in 1612 in Northhampton en huwde op 16-jarige leeftijd met de puritein Simon Bradstreet (25 jaar). De puriteinen behoorden tot de Anglicaanse kerk die ze wilden zuiveren van alle roomse overblijfselen. Ze hielden er een zeer strenge moraal op na en wezen onder andere theater en kunst af. In de 16e eeuw waren er veel puriteinen naar Nederland uitgeweken en uiteindelijk zijn ze uit de Anglicaanse kerk getreden.
Het gezin emigreerde in 1630 naar Amerika. Het maakte deel uit van de groep van John Winthrop die met elf schepen en 900 migranten de overtocht maakte. Deze groep stichtte 8 nieuwe gemeenten, waaronder Boston, waar Anne Bradstreet zich zou vestigen. De dichteres stierf in 1672.
De schrijfster kreeg 8 kinderen en had een zwakke gezondheid. Ze schreef haar gedichten vooral bij afwezigheid van haar man, die gouverneur was en vaak op reis was. Haar eerste gedichten werden in 1650 in Engeland gepubliceerd, door haar schoonbroer en buiten haar medeweten. De titel van die bundel is het vermelden waard: The Tenth Muse Lately Sprung Up in America, By a Gentlewoman of Those Parts.
Ik laat nu enkele van haar gedichten volgen:
By Night when Others Soundly Slept
By night when others soundly slept And hath at once both ease and Rest, My waking eyes were open kept And so to lie I found it best.
I sought him whom my Soul did Love, With tears I sought him earnestly. He bow'd his ear down from Above. In vain I did not seek or cry.
My hungry Soul he fill'd with Good; He in his Bottle put my tears, My smarting wounds washt in his blood, And banisht thence my Doubts and fears.
What to my Saviour shall I give Who freely hath done this for me? I'll serve him here whilst I shall live And Loue him to Eternity.
To my Dear and Loving Husband
If ever two were one, then surely we. If ever man were lov'd by wife, then thee. If ever wife was happy in a man, Compare with me, ye women, if you can. I prize thy love more than whole Mines of gold Or all the riches that the East doth hold. My love is such that Rivers cAnneot quench, Nor ought but love from thee give recompetence. Thy love is such I can no way repay. The heavens reward thee manifold, I pray. Then while we live, in love let's so persever That when we live no more, we may live ever.
Thomas Bernhard heeft een reeks autobiografische teksten over zijn jeugdjaren geschreven. Die Kälte is daarvan een onderdeel. In dit verhaal beschrijft de auteur hoe hij op 18-jarige leeftijd wordt opgenomen in een sanatorium met vermoedelijk tbc. De openingszin van de geschiedenis luidt: Mit den sogenannten Schatten auf meine Lunge war auch ein Schatten auf meine Existenz gefallen.Het motto van het boekje is van Novalis en luidt: Jede Krankheit kann man Seelenkrankheit nennen.
Daarmee is de toon gezet. Het is opnieuw een door en door pessimistisch boek (terwijl hij wordt opgenomen, is zijn moeder stervende), waar maar af en toe een sprankje hoop doorschemert dat onmiddellijk weer wordt gedoofd. Hij schildert een hel van zieke, meestal ten dode opgeschreven mensen, die hun menselijkheid voor een groot stuk verliezen en die verzorgd worden door al even ontmenselijkte artsen. Bernhard schildert alles in het donkerste zwart. Zo zwart kan het leven nauwelijks zijn.
Is hij dan de schrijver van het zelfbeklag ? Niet helemaal. Hij grijpt zijn persoonlijke leed aan om de hopeloze condition humaine aan te tonen. Met heel veel slechte wil zou je in hem zelfs een Christusfiguur kunnen zien. Iemand die het lijden en de miserie zodanig beschrijft dat ze als een last van onze schouders worden genomen.
Waarom een dergelijke auteur lezen ? Hij is iemand die me fascineert. Ik sta telkens weer versteld van wat hij met de taal aan kan. Welke nieuwe woorden en beelden hij vindt om die duistere wereld te beschrijven. Soms is het allemaal wat teveel, lijkt het overdreven, maar dan slaagt hij er onverwachts in om met enkele woorden of een zin je heel diep te raken.
Ook zijn moeder blijft in het verhaal niet gespaard. Bernhard was niet erkend door zijn vader, die al vlug moeder en kind in de steek liet. Het kind kreeg van de staat een toelage van vijf mark per maand. Zijn moeder wreekte zich op de volgende manier: Die Rache meiner Mutter bestand sehr oft darin, mich auf das Rathaus zu schicken, um mir selbst die fünf Mark abzuhohlen, die der Staat für mich im Monat (!) bezahlte, sie hatte nicht gescheut, mich direkt in die Hölle zu schicken als Kind mit der Bemerkung: damit du siehst was du wert bist. Auch das werde ich naturgemäss nicht vergessen, wie die eigene Mutter sich an dem untreuen Manne rächt, indem sie ihr und dieses Mannes Kind in die Hölle schickt mit einem teuflische Satz, mit dem teuflischsten Sats aller Sätze, den ich im Ohr habe.
Ik realiseer me dat dit geen reclame voor dit boek of zelfs niet voor de auteur is, maar toch vind ik dat iedereen minstens een boekje van hem moet lezen. Zelf vind ik De neef van Wittgenstein een van zijn ontroerendste.
Von Keyserling: Branding Hrabal: Zwaarbewaakte treinen Voltaire: Candide Ishiguro: Een kunstenaar van het vlietende leven Hawthorne: De scharlaken letter Yalom: De Schopenhauer-kuur Rosa: De derde oever van de rivier Hoffmann: Das Fräulein von Scuderi Waugh: The Loved One Kadare: Het donkere jaar Baricco: Zijde Moorehead: De Blauwe Nijl Lampedusa: De tijgerkat Melville: Billy Budd Platonov: De bouwput Tim Parks: Bestemming Bernhard: De neef van Wittgenstein Kafka: Die Verwandlung Werfel: Het bleekblauwe handschrift van een vrouw Traven: Verhalen Baldwin: Go Tell it on the Mountain Faulkner: As I lay dying Oë: De hoogmoedige doden Trilling: The Middle of the Journey Hardy: Far from the madding crowd Kristof: De analfabete McEwan: Amsterdam Filloy: De bende Sciascia: De Zaak Aldo Moro Salinger: Franny and Zooey