Flaubert: Saint Julien lhospitalierxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Behalve het werk van Voragine, liet Flaubert zich voor zijn vertelling inspireren door het glasraam in de kathedraal van Rouen, waarop het leven van de heilige is afgebeeld. De bijgevoegde afbeelding toont hoe Sint Juliaan zijn ouders doodsteekt. Deze heilige is de patroon van de veermannen, de herbergiers, het circusvolk enz.
Flaubert besluit zijn vertelling met de volgende zin:
Et voilà lhistoire de saint Julien lHospitalier, telle à peu près quon la trouve, sur un vitrail déglise, dans mon pays.
In een vroegere versie:
Et voilà la Légende de saint Julien LHospitalier telle quelle est racontée sur les vitraux de la cathédrale de ma ville natale.
De vertelling maakt deel uit van Trois contes, die Flaubert (1821-1880) in 1875 schreef. Het is zijn laatste voltooide werk. Zoals voor zijn grote romans ging aan de redactie van de Trois contes veel voorbereiding vooraf. Voor de 150 bladzijden van de definitieve tekst had hij een dossier samengesteld van meer dan 1200 bladzijden.
De stijl van Flaubert is heel helder, zijn verhalen zijn sterk gestructureerd en hij probeert zo zuinig mogelijk te schrijven. Ter illustratie de eerste zin uit het verhaal. Le père et la mère de Julien habitaient un châtau, au milieu des bois, sur la pente dune colline.
In een vroegere versie begon zijn verhaal enigszins anders : Jamais il ny eut de meilleurs parents ni denfant mieux élevé que le petit Julien. Ils habitaient un château
Flaubert vond de eerst versie dus al te expliciet. Het moest soberder, objectiever, zonder moralistische beschouwingen.
Het verhaal speelt in de middeleeuwen en Flaubert heeft zich grondig gedocumenteerd. Hij verdiepte zich in de jacht uit die tijd, en zocht typische voorwerpen en woorden uit die tijd op. Ik heb het werk dan ook moeten lezen met een woordenboek bij de hand. Een voorbeeldje.
Over de moeder van Julien schrijft hij: les cornets de son hennin frôlaient le linteau des portes.
Die hennin is een hoge puntige muts, soms met horentjes op, die we kennen van afbeeldingen uit de Bourgondische tijd.
In de Petit Robert staat bij hennin: 1428, néerlandais henninck coq en de verklaring.
In mijn (oude)Van Dale staat bij hennin: Frans en dan de verklaring.
Na een uitgebreide beschrijving van het kasteel en van de bezigheden van de kasteelheer en zijn vrouw, volgt plots deze zin: A force de prier Dieu, il lui vint un fils. En bij de feestelijkheden naar aanleiding van de geboorte o.a. dit: par divertissement, un nain sortit dun pâté.
Terwijl het feest aan de gang is, rust de moeder uit in haar kamer en heeft ze een verschijning. Een soort kluizenaar zegt haar: Réjouis-toi, ô mère ! ton fils sera un Saint!
De volgende dag verschijnt aan de vader een bedelaar met de volgende voorspelling: Ah ! Ah ! ton fils !... beaucoup de sang !
beaucoup de gloire !... toujours heureux ! la famille dun empereur.
Vaak bespeurt men in de zinnen de eenvoudige taal van de middeleeuwen. Over de kleine Julien: Les dents lui poussèrent sans quil pleurât une seule fois.
Na die vredevolle inleiding (afgezien van de twee verschijningen), doet zich de eerste onrustwekkende gebeurtenis voor. Elke zondag in de kapel ziet Julien een muisje uit zijn holletje kruipen. Op den duur hindert het diertje hem zo erg dat hij het doodt. Daarmee begint het verhaal van zijn bloeddorst. Hij doodt jonge vogeltjes met een blaaspijp en brengt eigenhandig een duif om het leven.
La persistance de sa vie irrita lenfant. Il se mit à létrangler, et les convulsions de loiseau faisaient battre son cur, lemplissait dune volupté sauvage et tumultueuse. Au dernier raidissement, il se sentit défaillir.
Julien wordt opgeleid in de jacht. Al gauw trekt hij er alleen op uit: et il rentrait au milieu de la nuit, couvert de sang et de boue, avec des épines dans les cheveux et sentant lodeur des bêtes farouches. Il devint comme elles.
Tijdens zijn laatste jachtpartij richt hij een echhte slachting aan. Zijn laatste slachtoffer is een mannetjeshert. Hij had eerst het jong en het wijfje gedood en daarna een pijl in het voorhoofd van het mannetje geschoten (Sint Hubertus). Maar het hert komt op hem af en voordat het sterft vervloekt het de jager.
Maudit ! maudit ! maudit ! Un jour, coeur féroce, tu assassineras ton père et ta mère !
Julienhis er ziek van geworden. Nadat hij bijna onopzettelijk zijn vader en zijn moeder heeft gedood, ontvlucht hij voorgoed het kasteel.
Hiermee eindigt het eerste deel en de jeugd van de toekomstige heilige Sint-Julien.
Deze passage heeft Fromm in zijn boek Het hart van de mens aangehaald ter illustratie van wat hij de archaïsche bloeddorst noemt. De mens die naar bloed dorst en met al zijn vezels verbonden is met de wrede natuur. Doden is voor die persoon een middel om terug te keren naar het pre-individuele. Het betreft mensen die niet vooruit willen gaan in het leven. Bloedvergieten betekent voor hen: je levend voelen, sterk en uniek zijn. Andere voorbeelden van die bloeddorst zijn de mensenoffers bij de Azteken, de bloedwraak op Corsica en het bloed als offer aan God zoals beschreven in het OT.
In het tweede deel sluit Julien zich aan bij een roversbende, bouwt een leger uit en wordt een geducht krijgsheer. Hij redt de keizer van Occitanië (les pays dOc, in het zuiden van Frankrijk) uit de handen van de muzelmannen en mag als beloning diens dochter huwen. Hij leidt een kalm leventje, maar de drang om te jagen wordt hem opnieuw te machtig. Op een avond gaat hij opnieuw op jacht. Intussen arriveren op het kasteel twee oude mensen. Het blijken de ouders van Julien te zijn. Zijn vrouw legt ze te slapen in haar bed. De jacht van Julien is een mislukking. Hij kan geen enkel dier doden, integendeel de dieren spotten met hem, volgen en begeleiden hem. Hij keert terug naar het kasteel, gaat de kamer van zijn vrouw binnen en ziet in haar bed twee figuren liggen. Hij meent dat het zijn vrouw en een minnaar zijn, en steekt ze dood. Zo is de voorspelling uitgekomen. Nadat hij zijn ouders begraven heeft, verlaat hij het kasteel.
In het derde deel wordt hij bedelaar: et son visage était si triste que jamais on ne lui refusait laumône. Hij zwerft rond en vestigt zich ten slotte als veerman aan een gevaarlijke rivier. Op een nacht moet hij een melaatse man overzetten. Hij logeert hem in zijn hut en geeft hem te eten en te drinken. Om de melaatse te verwarmen gaat hij naakt op herm liggen. De man grijpt hem vast en plots gaan zijn ogen als sterren schitteren, verspreidt hij een zalige geur en samen met Julien stijgt hij ten hemel.
Et Julien monta vers les espaces bleus, face à face avec Notre-Seigneur Jésus, qui lemportait dans le ciel.
|