Een eigenzinnig reisdagboek uit 1937 van een Engelse dichter die leefde van 1907 tot 1973. Hij schrijft (voor mij) nogal moeilijke gedichten, maar dit reisboek is veel lichter van toon.Het is heel gevarieerd. Gedichten wisselen af met brieven naar het thuisfront en de auteur kruipt zelfs in de huid van een meisje dat met een groepje en onder leiding van de Spartaanse Miss Greenhalge een trektocht maakt door het barre en koude IJsland. (Ofbestaat het meisje werkelijk en is het niet de vermomde schrijver ? Ik weet het niet en vind ook nergens een verklaring).
Er staat een lang gedicht in, een Brief aan Lord Byron, die niet zozeer over IJsland gaat, dan wel over literatuur en kunst en die een korte biografie bevat van de schrijver. Verder een hoofdstuk met uitspraken van reizigers die vroeger IJsland hadden bezocht. Enkele voorbeelden:
Alles liever dan een oude dag in dat visland
IJsland verdient weinig woorden, op de stokvis na
Het is niet bepaald een groot genoegen zich te verdiepen in de wijze waarop de IJslanders hun voedsel bereiden.
Enkele spreekwoorden:
Hoe ver de schelvis ook zwerft, altijd heeft hij dezelfde vlek op zijn flank.
De wolf sticht in een ommezien vrede tussen vechtende zwijnen.
De gierigste gast heeft het gulzigste oog.
Van pissen in je schoen blijf je niet lang warm.
Het boek verscheen in 1990 bij uitgeverij Veen en het is vertaald door Anneke Brassinga.
Als toemaatje typ ik een gedicht van Auden over. Het gaat over het Museum voor Schone Kunsten in Brussel. Het is een van zijn meer toegankelijke gedichten.
Musée des Beaux Arts
About sufferings they were never wrong,
The Old Masters: how well they understood
Its human position; how it takes place
While someone else is eating or opening a window or just walking dully along;
How, when the aged are reverently, passionately waiting
For the miraculous birth, there always must be
Children who did not specially want it to happen, skating
On a pond at the edge of the wood:
They never forgot
That even the dreadful martyrdom must run it course
Anyhow in a corner, some untidy spot
Where the dogs go on with their doggy life and the torturers horse
Scratches its innocent behind on a tree.
In Brueghels Icarus, for instance: how everything turns away
Quite leisurely from the disaster; the ploughman may
Have heard the splash, the forsaken cry,
But for him it was not an important failure; the sun shone
As it had to on the white legs disappearing into the green
Water; and the expensive delicate ship that must have seen
De laatste weken trof ik op verschillende plaatsen, in kranten en boeken, min of meer dezelfde opvattingen weer over de tegenstelling optimisme / pessimisme.
Guido Morselli schreef in zijn boek De verdamping van de menselijke soort, (onlangs hier besproken) de volgende zin: Radicaal pessimisme slaat over in optimisme. Misschien een eigenaardige uitspraak van deze auteur, als men weet dat hij zelfmoord pleegde op de dag waarop hij het manuscript van deze roman (zijn laatste) op de bus had gedaan.
In de krant De Standaard noemt Amir Haberkorn zich een optimistische pessimist. Zijn bijdrage stond in de rubriek De verloren zoon die elke dinsdag verschijnt en waar een persoon schrijft over de zin van het leven. Er is al een groot aantal van die bijdragen verschenen, en daaruit kan men leren dat de zin voor het leven voor elke mens anders is. (Vandaag las ik in de krant dat die artikelen nu ook verschenen zijn in een boek). Amir Haberkorn rechtvaardigt zijn houding van optimistisch pessimist als volgt: In de wereld gaat alles mis, maar we moeten blijven hopen dat het niet zo verder gaat.
Een laatste citaat is van Nietzsche en het komt uit het boek van Martin Walser:
Ze denken dat de werkelijkheid lelijk is:
maar hieraan denken ze niet,
dat het inzicht ook in de lelijkste
werkelijkheid mooi is
Dat heeft wel niet direct te maken met optimisme en pessimisme, maar de strekking is toch dezelfde.
Ik ben het met die paradox, dat pessimisme omslaat in optimisme, eigenlijk eens, maar ik begrijp het zelf niet zo goed, laat staan dat ik het probeer uit te leggen. Kunnen we eigenlijk niet-pessimistisch zijn ? Op het vlak van de kosmos weten we dat het leven op aarde ooit zal ophouden te bestaan. Hoogstwaarschijnlijk zullen wij dat einde niet meemaken, maar het biedt toch weinig perspectief. Op louter menselijk vlak weten we dat ons leven kort is. Als we van een ding in dit leven zeker zijn, dan is het wel dat we zeker weten dat we zullen sterven. Als je dat besef goed tot je laat doordringen, dan stel je je toch vragen bij de dolle wereld waarin we leven. Hoewel we dagelijks op tv en in de pers met honderden doden worden geconfronteerd, lijken die ons niet te raken. We leven gewoon door alsof we zelf onsterfelijk zijn. Is dat optimisme ? Ik denk het niet, ik vind dat eerder een vorm van verblinding.
Waar vind ik dan wel optimisme ? Optimisme is maar mogelijk als je je verzoend hebt met de dood. Als je weet dat dit het einde is dat ons wacht, hoef je er niet bang voor te zijn. Pas wanneer je de angst voor de dood overwonnen hebt, als je je erbij hebt neergelegd dat ze onvermijdelijk deel uitmaakt van ons aardse bestaan, komt er ruimte vrij om optimistisch te zijn. Je weet dan dat je in het korte tijdbestek dat je ter beschikking staat, zin aan je leven moet proberen te geven. Zin voor je zelf, maar die vooral gericht is op je medemens, je mede-sterfelijke mens.
Over deze dingen kan men nadenken en redeneren, een theorie opstellen enz. Maar optimisme is toch vooral een kwestie van een levenshouding die men aanneemt. En waar dat optimisme vandaan komt weet ik ook niet. Is het de drang om te overleven, is het een vorm van naïviteit?
Bij de eerste bladzijden dacht ik eindelijk nog eens een echt degelijke roman in handen te hebben. Geen lichtgewicht, eerder een ideeënroman waar de Duitsers vaak een patent hebben. Maar toen het boek uit was, had het de verwachtingen toch niet helemaal ingelost.
Hans Lach, schrijver en vriend van de ik-persoon Michel Landolf, wordt verdacht van de moord op de criticus Ehrl-König, nadat die zijn laatste roman had afgebroken in een tv-show. Een lijk is er voorlopig niet en zal er uiteindelijk ook niet zijn. Het slachtoffer was gewoon voor een tijdje ondergedoken bij een geliefde. In die zin is het boek ook een lichte parodie op het thrillergenre. Maar het hoofdthema van het boek is satire. Satire op de almacht van een bepaalde literatuurpaus in Duitsland, met name Marcel Reich Ranicki. Het boek heeft in Duitsland opschudding verwekt omdat een bepaalde passage die betrekking had op de criticus, antisemitisch zou zijn. Van die bewering is echter niet veel heel gebleven. Maar de satire op de criticus is wel heel scherp en bijtend. Zo heeft de man in werkelijkheid en in het boek een spraakgebrek. Het is wel grappig in het boek, maar misschien toch misplaatst. De satire is zo hard doorgetrokken, dat ze niet meer met de werkelijkheid strookt en dus eigenlijk louter als satire moet beschouwd worden en niet enkel betrokken op de persoon van Marcel Reich Ranicki.
De van de moord beschuldigde Hans Lach weigert mee te werken met zijn ondervragers en weigert met hen te praten, wat hij zelf als volgt typeert: hij behoorde tot een vogelsoort die in gevangenschap niet zong. In zijn tv-show bespreekt de criticus altijd een goed boek en een slecht boek. Het slechte werk wordt echt afgemaakt en de auteur ervan gekleineerd. Als voorbeeld zijn openingszin bij de bespreking van het slechte boek van Hans Lach: Waarom zou Hans Lach, zolang hij een uitgever heeft die slechte boeken goed kan verkopen, goede boeken schrijven ? Van die one-liners, die hij trouwens niet zelfuitvindt, heeft hij er enkele tientallen.
Behalve satire bevat het boek toch ook een groot aantal ernstige beschouwingen. Verder hanteert de auteur verschillende stijlen. Er zit veel humor in het werk, vooral in de beschrijving van de tv-show en van de verschillende personages.
De opdracht van het boek luidt: Voor hen die mijn collegas zijn. Bedoeld zijn de collegas schrijvers die hij wil waarschuwen zich niet te laten intimideren door de critici en de uitgeverswereld.
In het laatste deel was ik even in de war. Plots bleek dat de veronderstelde moordenaar en de ik-persoon dezelfde persoon zijn. Tenminste als ik goed gelezen heb.
De auteur Martin Walser in een grote naam in de Duitse literatuur.Hij werd geboren in 1927 en heeft een enorm oeuvre op zijn naam staan.
Het boek is in 2003 uitgegeven bij uitgeverij De Geus.
Omstreeks 1640 was waren de Zuidelijke Nederlanden nog altijd onder Spaans bestuur. Vanuit het zuiden kwamen er aanvallen van de Fransen, die grote delen van Frans-Vlaanderen veroverden. Vanuit het noorden werden onze contreien belaagd door Frederik Hendrik die in 1644 en 1645 onder andere Sas van Gent en Hulst kon veroveren. Bijgevolg lag de weg naar Antwerpen open. Constantijn Huygens, die zich in het legerkamp van de prins van Oranje bevond, stuurde een dichterlijke oproep tot de stad Antwerpen om zich goedschiks aan de zijde van Frederik Hendrik te scharen. Hij deed dat met het volgende gedicht:
Hoort schoon, hoort fiere stadt; versuymt u niet te neigen,
All spreeckt het Hollandsch, voor des Hemels tijdigh dreigen.
Tot uw behoudenis heeft Spagnen macht noch moet:
En Hollant heeft geen dorst, naer uw vergoten bloed.
Von Keyserling: Branding Hrabal: Zwaarbewaakte treinen Voltaire: Candide Ishiguro: Een kunstenaar van het vlietende leven Hawthorne: De scharlaken letter Yalom: De Schopenhauer-kuur Rosa: De derde oever van de rivier Hoffmann: Das Fräulein von Scuderi Waugh: The Loved One Kadare: Het donkere jaar Baricco: Zijde Moorehead: De Blauwe Nijl Lampedusa: De tijgerkat Melville: Billy Budd Platonov: De bouwput Tim Parks: Bestemming Bernhard: De neef van Wittgenstein Kafka: Die Verwandlung Werfel: Het bleekblauwe handschrift van een vrouw Traven: Verhalen Baldwin: Go Tell it on the Mountain Faulkner: As I lay dying Oë: De hoogmoedige doden Trilling: The Middle of the Journey Hardy: Far from the madding crowd Kristof: De analfabete McEwan: Amsterdam Filloy: De bende Sciascia: De Zaak Aldo Moro Salinger: Franny and Zooey