De laatste inuit de rij is Ivan Krylov. Een Russische dichter die leefde van 1769 tot 1844. Hij heeft onder andere La Fontaine in het Russisch vertaald. Dit gedicht was het eerste dat me onder ogen kwam, waarna ik op zoek ben gegaan naar andere, vroegere voorbeelden. Het gedicht staat in de Spiegel van de Russische Poëzie, een uitgave van Meulenhoff Amsterdam.
De Wolf en het Lam
Volgens de sterke heeft de zwakke het altijd gedaan:
Daarvan kan de geschiedenis u menig voorbeeld geven.
Geschiedenis wordt echter niet door ons geschreven;
Ziet hoe in fabels deze dingen gaan.
Een lam kwam bij een beekje om zijn dorst te stillen;
Maar laat het toeval nou toch willen
Dat daar een wolf rondhing op zoek naar buit;
Hij ziet het lam en wil het villen,
Maar om het iets legaals te geven roept hij uit:
Brutale vlerk, dat zal me niet gebeuren,
Hoe waag je het om met je vuile smoel
Mijn poel
Met zand en modder te besmeuren!
Weet wel dat ik voor zon brutale streek
Je poten breek.
Doorluchte wolf, wil mij vergeven
dat ik u hierin tegenspreek,
ik sta beneden in de kreek,
zon honderd meter van u af, u hebt wat overdreven:
ik maak geen smeerboel van de beek.
Dus jij beweert dat ik onwaarheid spreek!
Schavuit ! Wie heeft er ooit zoiets brutaals vernomen!
Ik weet dat ik je eerder tegen ben gekomen,
Je hebt me vorig jaar gekrenkt, als je t maar weet,
Je moet niet denken, vriendje, dat ik dat vergeet!
Pardon, toen was ik nog niet eens geboren,
zei t lam. Dan was het vast je broer.
Ik heb geen broers. Nou, dan je petemoer,
of iemand van de lui die bij je horen.
Want alle schapen, honden, herders bij elkaar
Wensen mij steeds het kwade,
En pogen mij waar mogelijk te schaden;
Daarom ben ik met jou nog lang niet klaar.
Wat is mijn schuld dan ? Zwijg! Ik maak geen grapje.
In dat geklets van jou heb ik geen zin!
Jouw schuld is dat ik trek heb in een lekker hapje.
En daarop sleepte hij het lam de donkere bossen in.
Mr. Verloc houdt een groezelig winkeltje open in Londen. Hij woont er met zijn jonge echtgenote Winnie en met Winnies moeder en Stevie, haar wat achterlijke broer. Dat winkeltje is slechts een dekmantel voor het eigenlijke beroep van Mr. Verloc, namelijk dubbelagent.
Zijn opdrachtgever op de Russische (?) ambassade is echter niet meer tevreden over zijn werk. Wil Verloc er nog geld aan verdienen, dan wordt er iets meer van hem verwacht, namelijk een aanslag organiseren op het Observatorium in Greenwich. Die terroristische aanslag moet ervoor zorgen dat de politie repressiever gaat optreden.
Verloc staat in contact met een allegaartje van anarchisten, van wie de meeste niet in aanmerking komen om de aanslag te plegen. Hij geraakt uiteindelijk toch aan een bom en hij zal de aanslag samen uitvoeren met zijn schoonbroer, de achterlijke Stevie. De aanslag mislukt echter op dramatische wijze. Hij leidt tot een familiedrama en uiteindelijk tot de dood van het hele gezin.
Een spionageroman uit 1907. In vergelijking met hedendaagse werken in dat genre is de intrige van de Secret Agent eenvoudig. Er gebeurt ook weinig spectaculairs in, maar dat wordt ruimschoots gecompenseerd door de tragiek van het gebeuren. Conrad tekent een harde wereld. Het enige personage met een hart is Winnie, de echtgenote van Verloc, en zij wordt door zowat iedereen belogen en in de steek gelaten.Haar man is egoïstisch en harteloos.
Conrad profiteert van de gelegenheid om verschillende soorten anarchisten op te voeren. Er is de niets en niemand ontziende Professor, de bommenmaker, die enkel wil vernietigen. Hij lijkt een extreme volgeling van Nietzsche, want hij wil al wie zwak of ziek is gewoon uitschakelen. Een rasechte nazist. De man geeft ook niet om zijn eigen leven, want hij loopt voortdurend met een bom op zak. Wie hem poogt aan te houden, vliegt mee de lucht in. Daarnaast is er de anarchist op zijn retour, die zich van de wereld heeft afgesloten en zijn memoires schrijft. Ten slotte is er de libertair, die uitsluitend zijn eigen profijt en genot nastreeft. Verloc zelf, de dubbelagent, is het type van de lafaard.
Er zijn parallellen met het terrorisme in onze tijd: een doelwit dat voornamelijk om zijn symboolwaarde wordt gekozen, opdrachtgevers die veilig op de achtergrond blijven en het vuile werk laten opknappen door willoze of willoos gemaakte jongeren.
Om de spanning hoeft men het boek niet te lezen, daarvoor kan men beter bij hedendaagse auteurs terecht. Ik laat enkele citaten volgen om de sfeer weer te geven.
Over de harteloosheid van Verloc (Stevie is de achterlijke jongen):
Mr. Verloc extended as much recognition to Stevie as a man not particularly fond of animals may give to his wifes beloved cat.
Of deze typering van de poetshulp, die geld vraagt voor haar vele kinderen thuis:
She was well aware that directly Mrs Neale received her money she went round the corner to drink ardent spirits in a mean and musty public-house the unavoidable station on the via dolorosa of her life.
De laatste paragraaf is gewijd aan de nihilistische professor. Een pessimistische noot en jammer genoeg blijken er ook vandaag nog zulke mensen rond te lopen.
And the incorruptible Professor walked, too, averting his eyes from the odious multitude of mankind. He had no future. He disdained it. He was a force. His thoughts caressed the images of ruin and destruction. He walked frail, insignificant, shabby, miserable and terrible in the simplicity of his idea calling madness and despair to the regeneration of the world. Nobody looked at him. He passed on unsuspected and deadly, like a pest in the street full of men.
In het rijtje fabeldichters mag La Fontaine natuurlijk niet ontbreken. Soms wordt echter wel eens vergeten dat hij veel voorlopers heeft gehad en dat hij er zeker niet de uitvinder van is. Hij heeft de collectie wel uitgebreid en bij hem worden de fabels ook veel levendiger.
Le loup et l agneau
La raison du plus fort est toujours la meilleure:
Nous lallons montrer tot à lheure.
Un agneau se désaltéroit
Dans le courant dune onde pure.
Un loup survient, à jeun, qui cherchoit aventure,
Et que la faim en ces lieux attiroit.
« Qui te rend si hardi de troubler mon breuvage ?
Dit cet animal plein de rage :
Te seras châtié de ta témérité.
-Sire, répond lagneau, que Votre Majesté
Ne se mette pas en colère ;
Mais plutôt quelle considère
Que je me vas désaltérant
Dans le courant
Plus de vingt pas au-dessous delle :
Et que, par conséquent, en aucune façon,
Je ne puis troubler sa boisson.
- Tu la troubles, reprit cette bête cruelle ;
Et je sais que de moi tu médis lan passé.
-Comment laurois-je fait, si je nétois pas né ?
Reprit lagneau ; je tette encor ma mère.
- Si ce nest toi, cest donc ton frère.
- Je nen ai point. Cest donc quelquun des tiens :
De laatste inuit de rij is Ivan Krylov. Een Russische dichter die leefde van 1769 tot 1844. Hij heeft onder andere La Fontaine in het Russisch vertaald. Dit gedicht was het eerste dat me onder ogen kwam, waarna ik op zoek ben gegaan naar andere, vroegere voorbeelden. Het gedicht staat in de Spiegel van de Russische Poëzie, een uitgave van Meulenhoff Amsterdam.
De Wolf en het Lam
Volgens de sterke heeft de zwakke het altijd gedaan:
Daarvan kan de geschiedenis u menig voorbeeld geven.
Geschiedenis wordt echter niet door ons geschreven;
Ziet hoe in fabels deze dingen gaan.
Een lam kwam bij een beekje om zijn dorst te stillen;
Maar laat het toeval nou toch willen
Dat daar een wolf rondhing op zoek naar buit;
Hij ziet het lam en wil het villen,
Maar om het iets legaals te geven roept hij uit:
Brutale vlerk, dat zal me niet gebeuren,
Hoe waag je het om met je vuile smoel
Mijn poel
Met zand en modder te besmeuren!
Weet wel dat ik voor zon brutale streek
Je poten breek.
Doorluchte wolf, wil mij vergeven
dat ik u hierin tegenspreek,
ik sta beneden in de kreek,
zon honderd meter van u af, u hebt wat overdreven:
ik maak geen smeerboel van de beek.
Dus jij beweert dat ik onwaarheid spreek!
Schavuit ! Wie heeft er ooit zoiets brutaals vernomen!
Ik weet dat ik je eerder tegen ben gekomen,
Je hebt me vorig jaar gekrenkt, als je t maar weet,
Je moet niet denken, vriendje, dat ik dat vergeet!
Pardon, toen was ik nog niet eens geboren,
zei t lam. Dan was het vast je broer.
Ik heb geen broers. Nou, dan je petemoer,
of iemand van de lui die bij je horen.
Want alle schapen, honden, herders bij elkaar
Wensen mij steeds het kwade,
En pogen mij waar mogelijk te schaden;
Daarom ben ik met jou nog lang niet klaar.
Wat is mijn schuld dan ? Zwijg! Ik maak geen grapje.
In dat geklets van jou heb ik geen zin!
Jouw schuld is dat ik trek heb in een lekker hapje.
En daarop sleepte hij het lam de donkere bossen in.
In onze chronologie is Vondel de volgende auteur die deze fabel op rijm gezet heeft. Hij komt voor in zijn Vorstelijcke Warande der Dieren uit 1617.
De wolff en tonschuldigh lammeken
Als by gheval de Wolf en t Lammeken te zamen
Het zilver van een borne oft beeck te drincken quamen,
De Wolf ter zyden zagh, en riep gheheel onstelt
Wie zydy die u hier zoo dicht by my verzelt ?
Die t water roeren dorst en t nat van dees rivieren:
Ghewis alwaerdy schoon een vande grootste Stieren
Die stoutheyd waer te groot ! het Lammeken verbaest
Zijn onschult heeft gemaeckt: Maer Wolfaert als beraest
t Onnoosle dierken greep, en vattet bij der keelen,
En riep hoe zuldy van u ouders niet verschelen
Maer volgen haren aert ? ick zweere voor die schult
Ghy eer de zonne daelt my tleven laten zult.
Wie brand om andren te verbyten en verslinden,
Licht yemand schuldigh kent en kan een oorzaeck vinden.
Men slacht tonnoozel Lam om t vet en om de rock:
Want wie den Hond wil slaen vind lichtlijck eenen stock.
Wat hier opvalt is dat het lam niet aan het woord komt. Er wordt alleen gezegd dat het zich verontschuldigt: het Lammeken verbaest zijn onschult heeft gemaeckt. Vondel houdt er nogal van om wrede taferelen uit te beelden en hij schuwt geen beschrijvingen die tot de verbeelding spreken.
De rock in de voorlaatste regel is de vacht van het lam.
In zijn Voor-reden prijst Vondel de fabel als volgt aan:
De treffelijckheyt ende nutticheyt der Fabulen(Verstandige Leser) is soo groot, dat die selve met geene woorden kan uytgedruckt noch beschreven worden: t welk alsins door hem selven klaer is: want onder die selve leyt die wijsheyd, als onder een schorsse, verborghen.
2 tere: in een3 steden: plaatsen9 vloecstu mi: beledigt gij me10 in doe: dat doe ik niet
12 wilen eer: destijds 14 waarom zou ik daarvoor moeten lijden 16 wane: denk
17 sloech te sticken ende scoert: sloeg het in stukken en verscheurde het18 verboert: verdiend 19 occusoen : aanleiding
De les: men vindt altijd wel een stok om een hond te slaan. Of de sterke of machtige heeft altijd een excuus klaar om zijn macht uit te oefenen.
Verder is ons Middelnederlands toch zo mooi. Neem nu de volgende twee regels:
Si ghinghen drinken in twee steden:
Die wolf dranc boven, dlam beneden.
Met weinig woorden wordt hier heel helder de situatie visueel uitgebeeld. Bondig en krachtig. De fantasie van de toehoorder wordt direct actief. Uit de tweede regel blijkt de macht en het overwicht van de wolf. Hij krijgt vier woorden toebedeeld, het lam moet het met twee woorden stellen. Als je de regel luidop leest, zul je ook merken dat eerste zinsdeel met een hoge toon eindigt boven en dat hij plots daalt bij dlam.
Het is ook steeds leuk termen aan te treffen waarbij je de link kunt leggen naar vandaag. Bijvoorbeeld occusoen waarin je het woord occasion herkent. Of in regel 10 in doe waarin de West-Vlaming k en doe zal horen.
De fabel is een meestal berijmd verhaal waarin dikwijls dieren als mensen optreden, gevolgd door een zedenles.De bedoeling is om onrechtstreeks de wreedheden en domheden van de mensen aan de kaak te stellen.
De fabel is oorspronkelijk waarschijnlijk afkomstig uit India. Daar kwam hij voor in sprookjesverzamelingen. In het Westen worden fabels meestal in verband gebracht met de naam Aesopus (Esopet). Het is echter niet zeker dat deze gebochelde slaaf uit de 6e eeuw VC ooit bestaan heeft.Wel is zeker dat in de 2e eeuw VC de Syriër Barbrius fabels heeft verzameld en vertaald in het Grieks.Omstreeks 40 NC werden ze in het Latijn vertaald door Phaedrus die er ook een aantal zelf schreef. In het Nederlandse taalgebied is de Esopet de oudste (13e eeuw) bekende verzameling.
Ik laat nu verschillende versies volgen van de fabel over de Wolf en het Lam. Om te beginnen de fabel van Aesopus, in de berijming van Johan van Nieuwenhuizen, die zich hiervoor baseerde op de in 1703 verschenen Nederlandse vertaling van Van Hoogstraten.
De wolf en het lam
Dorst bracht de wolf en t lam eens saam bij een rivier.
Stroomopwaarts dronk de wolf; veel lager t andre dier.
Het lam deed dit bewust om niet de wolf te hindren,
Maar deze, dwars van aard, voelde zich nu de mindre.
Twistziek, op ruzie uit, roept weldra dus de wolf:
Houd op ! Je maakt dat hier het water vreeslijk golft.
Ik ging, als ik je was, mijn dorst maar elders lessen!
Het lam, geschrokken wel, vraagt fier: Wil jij mij pressen
Van hier te gaan ? Maar wolf, je klacht is heus misplaatst.
Bedenk: het is de stroom, die jou bij t drinken plaagt.
De wolf, verbouwereerd, weet eerst niets terug te zeggen.
Het spijt hem, dat het lam zijn klagen kon weerleggen.
Onredelijker nog voegt hij er dan aan toe:
Een halfjaar terug alreeds was jij onheus, en hoe !
Maar wolf, dat kan toch niet! k Was toen nog niet geboren.
Wat maakt dat voor verschil ? Dan was t je vaders horen
Die mij gekwetst heeft, knap. Hij heeft het nooit geboet
En met dat hij dit zegt, drinkt hij het lam zijn bloed.
Wie toch, en met geweld, onredelijk wil wezen,
Die moet dan deze fabel nog eens overlezen.
In deze fabel lijkt het erop dat de wolf er niet direct op uit is om het lam op te peuzelen. Hij zoekt enkel ruzie en stelt het lam zelfs voor om elders te gaan drinken. Het lam is echter naïef en treedt in discussie met de wolf. Het hecht geloof in het verstand en hoopt de wolf van zijn ongelijk te kunnen overtuigen. Nu de wolf terecht is gewezen, zint hij op wraak. Hij bedenkt nog meer ongerijmdheden om zijn kort daarop volgende daad te rechtvaardigen. Het lam blijft maar met hem discussiëren in plaats van op de loop te gaan.
De les uit de fabel luidt: wees altijd redelijk en eerlijk, want anders ben je een slecht mens. Ik heb de indruk dat wij er in onze tijd een andere les zouden uit trekken. Namelijk dat er in deze wereld veel wolven rondlopen en dat we beter op onze tellen kunnen passen en niet naïef kunnen zijn.
Von Keyserling: Branding Hrabal: Zwaarbewaakte treinen Voltaire: Candide Ishiguro: Een kunstenaar van het vlietende leven Hawthorne: De scharlaken letter Yalom: De Schopenhauer-kuur Rosa: De derde oever van de rivier Hoffmann: Das Fräulein von Scuderi Waugh: The Loved One Kadare: Het donkere jaar Baricco: Zijde Moorehead: De Blauwe Nijl Lampedusa: De tijgerkat Melville: Billy Budd Platonov: De bouwput Tim Parks: Bestemming Bernhard: De neef van Wittgenstein Kafka: Die Verwandlung Werfel: Het bleekblauwe handschrift van een vrouw Traven: Verhalen Baldwin: Go Tell it on the Mountain Faulkner: As I lay dying Oë: De hoogmoedige doden Trilling: The Middle of the Journey Hardy: Far from the madding crowd Kristof: De analfabete McEwan: Amsterdam Filloy: De bende Sciascia: De Zaak Aldo Moro Salinger: Franny and Zooey