Roman uit 1888. Ik lees het werk in de vertaling van T. Duquesnoy uit 1978. Uitgegeven als prisma Klassieken nr. 7. Dit is een zeer verzorgde reeks, met nawoord, noten en een leeslint. Fontane leefde van 1819 tot 1898. Aanvankelijk schreef hij vooral reisimpressies (Wanderungen durch die Mark Brandenburg) en over de oorlogen in die tijd. Hij was een tijd oorlogscorrespondent. Pas op late leeftijd waagde hij zich aan romans. Zijn bekendste werk is Effi Briest.
In deze roman Dolingen, dwalingen (Irrungen, Wirrungen) gaat het over een liefdesgeschiedenis tussen Lene, een meisje van gewone komaf en Botho, een jonge baron. Het standverschil is echter zo groot, dat een huwelijk uitgesloten is. Botho heeft bovendien geldproblemen en is genoodzaakt om te trouwen met een jong rijk meisje.
Het verhaal kent niet echt dramatische wendingen. Lene en Botho beleven een idyllische relatie en gaan uiteen. Beiden trouwen ze en hoewel het bij geen van beide uit liefde is, kan men hun respectieve huwelijk toch niet ongelukkig noemen.
Het is een fijnzinnig werk. Het meisje is zich van in het begin bewust van de onmogelijkheid van haar liefde en berust er in. Hun relatie speelt zich af, afgeschermd van de buitenwereld, bij Lene thuis, in het gezelschap van een oude pleegmoeder en een buurvrouw. Als ze dan toch eens een uitstap maken, hebben ze een ontmoeting met vrienden van Botho en is de confrontatie ietwat pijnlijk.
Botho durft de confrontatie met de wereld niet aan, hij is laf en kiest eieren voor zijn geld. onze afkomst bepaalt onze daden. Wie daaraan gehoorzaamt, kan ten gronde gaan, maar hij gaat op een betere manier te gronde dan degene die er tegen in gaat.
Of nog:
Nee. Het is niets voor mij om de wereld te trotseren en haar en haar vooroordelen openlijk de oorlog te verklaren; ik ben beslist tegen zulke donquichotterieën.
Verder schetst deze korte roman (140 blz.) een beeld van Berlijn en omgeving in de periode van 1870. Er worden veel namen genoemd van plaatselijk bekende personen uit die tijd, die ons niet veel zeggen, maar die gelukkig verklaard worden in de noten.
Dit is een bundel van 21 verhalen. Hij verscheen in 1962 en werd in 1977 in het Nederlands uitgegeven bij Meulenhoff. De vertaling is van August Willemsen.
João Guimarães Rosa is een Braziliaanse schrijver die leefde van 1908 tot 1967. Hij wordt beschouwd als een vernieuwer van de Braziliaanse literatuur. Hij studeerde geneeskunde en oefende het beroep van arts gedurende twee jaar uit in de provincie Minas Gerais, waar hij de meeste inspiratie voor zijn werk opdeed. Hij had er onder andere veel contact met marginalen, die in zijn verhalen een belangrijke rol spelen. In 1938 wordt hij adjunct-consul in Hamburg, Duitsland. Tijdens de oorlog maakt hij zich verdienstelijk voor het helpen vluchten van joden. Hij zal hiervoor een grote onderscheiding in Israël krijgen. Daarna is hij werkzaam op verschillende ambassades in Zuid-Amerika en in Europa. Het was iemand met een enorme talenknobbel, die ook Nederlands kon lezen. Ter illustratie deze tekst uit een interview.
Falo (ik spreek): português, alemão, francês, inglês, espanhol, italiano, esperanto, um pouco de russo; leio (ik lees): sueco, holandês, latim e grego (mas com o dicionário agarrado); entendo alguns dialetos alemães; estudei a gramática: do húngaro, do árabe, do sânscrito, do lituânio, do polonês, do tupi, do hebraico, do japonês, do tcheco, do finlandês, do dinamarquês
De verhalen uit deze bundel zijn heel divers en niet gemakkelijk. Hoe verder in het boek, hoe experimenteler ze worden. Niet het verhaal, wel het taalgebruik en de stijl. Het zijn dan ook verhalen om traag te lezen, en je te laten verrassen door de vondsten. (Prachtig vertaald !).
Om een idee te geven zal ik wat dieper ingaan op twee verhalen.
Het eerste heet Roemruchtig.
Op een dag stoppen er voor het huis van de verteller in een dorpje een ruiter en drie handlangers. Bandieten uit het binnenland. De verteller heeft angst voor zijn leven. Maar de bandiet (de woesteling wiens wreedheid mijlenver bekend was, tientallen doden op zijn geweten, een levensgevaarlijk man) komt gewoon iets vragen. Hij heeft onenigheid met een jongeman van de regering en die moet een woord hebben gezegd dat hij niet verstaat, iets als: roemberuchtig, roemzuchtig, roesruchtig, roeszuchtig. De verteller kan hem geruststellen, het woord zal roemruchtig geweest zijn. Hij legt de betekenis uit, de bandiet is tevreden en vertrekt. Een verhaaltje van niets, maar het is vooral de stijl die het doet.
Het titelverhaal De derde oever van de rivier vind ik al grandioos door de titel. Die derde oever is namelijk het midden van de rivier. Op een dag laat vader een kano bouwen. Als hij af is, groet hij zijn gezin, stapt in het bootje en vaart de rivier op. Jaren zal hij daar blijven ronddobberen. Zijn zoon verstopt nu en dan wat eten aan de wal, dat de vader dan ongezien komt ophalen. De zoon, nu zelf al een oudere man, krijgt een idee. Hij wil de plaats van zijn vader innemen. Hij schreeuwt die boodschap naar zijn vader, deze hoort hem, wendt de steven naar hem toe. Maar dan raakt de zoon in paniek: het was of hij kwam van Gene zijde.
Hij vlucht wegen de vader blijft voort op de rivier varen.
Merkwaardige verhalen dus. Er komen veel kinderen, gekken, dieren en verlichte geesten in voor. Filosofische ideeën ook, een beetje mystiek.
Ik weet niet ofhet boek bij veel mensen in de smaak zal vallen. Het is heel speciaal. Misschien moet je al een band met Brazilië hebben om er echt van te kunnen genieten.
Een stukje om de stijl te illustreren. Het gaat over een vrouw Kwee-Ezel die ooit haar man heeft vermoord en nu ook haar blinde zoon. Ze trekt weg.
En vergeet u nooit, bewaart in uw gedachten, vertelt aan uw kinderen, de reeds gekregene en de toekomstige, wat u hebt gezien met die vreeszuchtige ogen die de aarde zal eten, en wat u niet hebt kunnen verhoeden, noch begrijpen, noch achten. Van hoe zij, juist toen ze wegging, die dode hond zag, verlaten en half al verrot, aan het eind van de straat, en hem over haar schouder sloeg en meenam-: om de straat en de plaats te vrijwaren voor pestilente gevaren ? of om het dier, uit piëteit, een graf in de aarde te geven ? of om hiermee iemand of iets te hebben om te omarmen in het uur van haar grote en eenzame dood ? denkt, denkt na over haar, alsnog.
De foto staat in Knack van deze week, nr. 26 van 29.6 tot 5.7 op blz. 8-9. Het is het vreselijkste beeld dat ik ooit heb gezien. Eigenlijk had er niets anders in het tijdschrift mogen staan dan die foto. Al het andere wat er in staat, verliest bij die foto elke betekenis. Niet alleen wat in dat tijdschrift staat, verliest zijn betekenis, het hele leven, heel deze samenleving verliest daarbij haar zin.
Deze Japanse auteur is recent bekend geworden met zijn boeken Ten zuiden van de grens, Spoetnikliefde en de Opwindvogelkronieken. Dit boek, in het Nederlands, De jacht op het verloren schaap, is al van het jaar 1989.
Het is een eigenaardig boek. Half thriller, half science fiction. De hoofdpersoon werkt met een compagnon in een reclamebureau. Ze maken een advertentie met een foto van een kudde schapen. Daar is blijkbaar iets mee aan de hand, want hij wordt gecontacteerd door de Boss, die wil dat hij op zoek gaat naar een speciaal schaap dat op de foto staat en dat een kruis op zijn rug heeft. Dat schaap heeft bovenmenselijke krachten en kan in een persoon binnendringen en die zijn wil opleggen. Zo was het ooit aanwezig in de Boss en die heeft er zijn machtsbasis in Japan mee uitgebouwd. Het schaap heeft de Boss echter verlaten en daarom wordt onze hoofdpersoon erop uitgestuurd om het te vinden.
Een gekke fantasy geschiedenis die echter wel overtuigt.
Von Keyserling: Branding Hrabal: Zwaarbewaakte treinen Voltaire: Candide Ishiguro: Een kunstenaar van het vlietende leven Hawthorne: De scharlaken letter Yalom: De Schopenhauer-kuur Rosa: De derde oever van de rivier Hoffmann: Das Fräulein von Scuderi Waugh: The Loved One Kadare: Het donkere jaar Baricco: Zijde Moorehead: De Blauwe Nijl Lampedusa: De tijgerkat Melville: Billy Budd Platonov: De bouwput Tim Parks: Bestemming Bernhard: De neef van Wittgenstein Kafka: Die Verwandlung Werfel: Het bleekblauwe handschrift van een vrouw Traven: Verhalen Baldwin: Go Tell it on the Mountain Faulkner: As I lay dying Oë: De hoogmoedige doden Trilling: The Middle of the Journey Hardy: Far from the madding crowd Kristof: De analfabete McEwan: Amsterdam Filloy: De bende Sciascia: De Zaak Aldo Moro Salinger: Franny and Zooey