J. G. Rosa: De derde oever van de rivierxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Dit is een bundel van 21 verhalen. Hij verscheen in 1962 en werd in 1977 in het Nederlands uitgegeven bij Meulenhoff. De vertaling is van August Willemsen.
João Guimarães Rosa is een Braziliaanse schrijver die leefde van 1908 tot 1967. Hij wordt beschouwd als een vernieuwer van de Braziliaanse literatuur. Hij studeerde geneeskunde en oefende het beroep van arts gedurende twee jaar uit in de provincie Minas Gerais, waar hij de meeste inspiratie voor zijn werk opdeed. Hij had er onder andere veel contact met marginalen, die in zijn verhalen een belangrijke rol spelen. In 1938 wordt hij adjunct-consul in Hamburg, Duitsland. Tijdens de oorlog maakt hij zich verdienstelijk voor het helpen vluchten van joden. Hij zal hiervoor een grote onderscheiding in Israël krijgen. Daarna is hij werkzaam op verschillende ambassades in Zuid-Amerika en in Europa. Het was iemand met een enorme talenknobbel, die ook Nederlands kon lezen. Ter illustratie deze tekst uit een interview.
Falo (ik spreek): português, alemão, francês, inglês, espanhol, italiano, esperanto, um pouco de russo; leio (ik lees): sueco, holandês, latim e grego (mas com o dicionário agarrado); entendo alguns dialetos alemães; estudei a gramática: do húngaro, do árabe, do sânscrito, do lituânio, do polonês, do tupi, do hebraico, do japonês, do tcheco, do finlandês, do dinamarquês
De verhalen uit deze bundel zijn heel divers en niet gemakkelijk. Hoe verder in het boek, hoe experimenteler ze worden. Niet het verhaal, wel het taalgebruik en de stijl. Het zijn dan ook verhalen om traag te lezen, en je te laten verrassen door de vondsten. (Prachtig vertaald !).
Om een idee te geven zal ik wat dieper ingaan op twee verhalen.
Het eerste heet Roemruchtig.
Op een dag stoppen er voor het huis van de verteller in een dorpje een ruiter en drie handlangers. Bandieten uit het binnenland. De verteller heeft angst voor zijn leven. Maar de bandiet (de woesteling wiens wreedheid mijlenver bekend was, tientallen doden op zijn geweten, een levensgevaarlijk man) komt gewoon iets vragen. Hij heeft onenigheid met een jongeman van de regering en die moet een woord hebben gezegd dat hij niet verstaat, iets als: roemberuchtig, roemzuchtig, roesruchtig, roeszuchtig. De verteller kan hem geruststellen, het woord zal roemruchtig geweest zijn. Hij legt de betekenis uit, de bandiet is tevreden en vertrekt. Een verhaaltje van niets, maar het is vooral de stijl die het doet.
Het titelverhaal De derde oever van de rivier vind ik al grandioos door de titel. Die derde oever is namelijk het midden van de rivier. Op een dag laat vader een kano bouwen. Als hij af is, groet hij zijn gezin, stapt in het bootje en vaart de rivier op. Jaren zal hij daar blijven ronddobberen. Zijn zoon verstopt nu en dan wat eten aan de wal, dat de vader dan ongezien komt ophalen. De zoon, nu zelf al een oudere man, krijgt een idee. Hij wil de plaats van zijn vader innemen. Hij schreeuwt die boodschap naar zijn vader, deze hoort hem, wendt de steven naar hem toe. Maar dan raakt de zoon in paniek: het was of hij kwam van Gene zijde.
Hij vlucht weg en de vader blijft voort op de rivier varen.
Merkwaardige verhalen dus. Er komen veel kinderen, gekken, dieren en verlichte geesten in voor. Filosofische ideeën ook, een beetje mystiek.
Ik weet niet of het boek bij veel mensen in de smaak zal vallen. Het is heel speciaal. Misschien moet je al een band met Brazilië hebben om er echt van te kunnen genieten.
Een stukje om de stijl te illustreren. Het gaat over een vrouw Kwee-Ezel die ooit haar man heeft vermoord en nu ook haar blinde zoon. Ze trekt weg.
En vergeet u nooit, bewaart in uw gedachten, vertelt aan uw kinderen, de reeds gekregene en de toekomstige, wat u hebt gezien met die vreeszuchtige ogen die de aarde zal eten, en wat u niet hebt kunnen verhoeden, noch begrijpen, noch achten. Van hoe zij, juist toen ze wegging, die dode hond zag, verlaten en half al verrot, aan het eind van de straat, en hem over haar schouder sloeg en meenam-: om de straat en de plaats te vrijwaren voor pestilente gevaren ? of om het dier, uit piëteit, een graf in de aarde te geven ? of om hiermee iemand of iets te hebben om te omarmen in het uur van haar grote en eenzame dood ? denkt, denkt na over haar, alsnog.
|