Ik begin met de bespreking van het eerste hoofdstuk, want als ik wacht tot het boek uit is, zal ik te veel interessante passages vergeten zijn. Of ik de volgende hoofdstukken ook afzonderlijk zal bespreken, weet ik nog niet. Het zal niet alleen afhangen van hun inhoud, maar ook, spijtig genoeg, van de concentratie waarmee ik ze zal kunnen lezen. Er volgen tenslotte nog 400 bladzijden.
Japanse romans zijn dikwijls heel vreemd voor ons. Dat is ook nu weer het geval. De ikpersoon Mitsu ontwaakt en voelt zich ellendig. Hij verlaat zijn woning en met een zieke hond in zijn armen daalt hij af in een kuil die werklieden de vorige dag hebben gegraven. Er staan enkele centimeters water in de kuil, maar: Terwijl ik met mijn achterwerk op de grond ging zitten, voelde ik dat het water door mijn pyjama en mijn onderbroek heen mijn achterste nat maakte, wat ik lijdzaam aanvaardde als iets waartegen ik me absoluut niet hoorde te verzetten. We treffen hier het thema aan van de onderdanigheid, het masochisme, dat verder nog ter sprake komt.
Op het einde van het hoofdstuk wordt hij in de kuil ontdekt door een melkbezorger. Het was een jonge melkbezorger, die een apart soort werkpak aanhad, dat op een reddingsvest leek met in ieder luchtkussentje een melkfles.
In de kuil laat hij zijn gedachten gaan over zijn vriend die zich de afgelopen zomer had opgehangen, met over zijn gezicht oranjerode verf, spiernaakt, en met een komkommer in zijn aars.
Die vriend was krankzinnig geworden.
Een gelegenheid voor de auteur om over de dood te schrijven. En met zijn drieën hielden wij de nachtwake bij de dode, wiens ontelbare cellen met hun karakteristieke eigenschappen kalm maar snel en zonder onderbreking tot ontbinding overgingen. Als een dam hield de uitgedroogde huid de zoetzure cellen tegen, die in een glibberig gesmolten, onherkenbare substantie waren veranderd.
Een volgend thema in de roman is het achterlijke kind van de hoofdpersoon. En daarmee samenhangend het alcoholisme van zijn vrouw. Oë zelf had ook een gehandicapt kind en het is dan ook opvallend in dit werk, hoe zakelijk, op het eerste gezicht gespeend van enig gevoel, hij erover schrijft.
Het is allemaal hard en wrang. De seksualiteit in het boek is allesbehalve idyllisch. Ze gaat over perversiteit (de vriend is masochist) en van de jongere broer van Mitsu vernemen we wat over de geslachtsziekte die hij heeft opgedaan.
De personages worden gedreven door duistere krachten uit het onbewuste. Zij hebben het dagelijks leven niet onder controle. Krankzinnigheid ligt overal op de loer.
Von Keyserling: Branding Hrabal: Zwaarbewaakte treinen Voltaire: Candide Ishiguro: Een kunstenaar van het vlietende leven Hawthorne: De scharlaken letter Yalom: De Schopenhauer-kuur Rosa: De derde oever van de rivier Hoffmann: Das Fräulein von Scuderi Waugh: The Loved One Kadare: Het donkere jaar Baricco: Zijde Moorehead: De Blauwe Nijl Lampedusa: De tijgerkat Melville: Billy Budd Platonov: De bouwput Tim Parks: Bestemming Bernhard: De neef van Wittgenstein Kafka: Die Verwandlung Werfel: Het bleekblauwe handschrift van een vrouw Traven: Verhalen Baldwin: Go Tell it on the Mountain Faulkner: As I lay dying Oë: De hoogmoedige doden Trilling: The Middle of the Journey Hardy: Far from the madding crowd Kristof: De analfabete McEwan: Amsterdam Filloy: De bende Sciascia: De Zaak Aldo Moro Salinger: Franny and Zooey