Wosjtev wordt op zijn dertigste ontslagen in de machinefabriek. De Reden: In het desbetreffende stuk deelde men hem mee, dat hij uit de produktie werd verwijderd in verband met toenemende futloosheid en een neiging tot nadenken temidden van het algemene arbeidstempo.
Nadenken doet hij vooral over de zin van het leven. Ik dacht na over het arbeidsplan voor het leven in t algemeen. Over mijn eigen leven maak ik me niet druk, ik weet wel zo ongeveer hoe het in mekaar zit. Als we de zin van alles wisten in ons hart, zou de produktie vanzelf omhoog gaan.
Een thema dat ook voorkomt in de vorige verhalen die ik besprak. Een goede en doeltreffende samenleving bouw je maar op vanuit het hart, niet vanuit de leerstellingen van het marxisme. Maar daar zijn de anderen het niet mee eens: Het geluk zal komen door het materialisme, kameraad Wosjtev, en niet door de zin van alles.
Na zijn ontslag trekt hij de wereld in. Hij komt aan een schuur waar veel mensen liggen te slapen. Deze mannen graven een grote bouwput waar een enorm gebouw moet op verrijzen. Wosjtev sluit zich bij die groep aan. Ook hier zet hij zijn zoektocht naar de zin van alles voort. Hij heeft veel vragen bij de heersende ideologie.
Men kan dit werk voor een stuk een filosofische roman noemen, waarin de filosofische grondslagen van het marxisme in vraag worden gesteld. Daarbij is de concrete situatie van de bouwput de aanleiding. Was het wel waar dat iedere basis een bovenbouw voortbracht ? leverde iedere aktiviteit van het levende materiaal bij de mens een ziel op als bijprodukt ? Dit zijn dan weer vragen van de ingenieur Proesjevski, een man die beslist heeft om zelfmoord te plegen. We lezen in deze roman hoe het communisme in die tijd al, 1929, totaal niet aangepast was aan het dagelijks leven. Daarmee is niet gezegd dat die twee onverzoenbaar zijn, wel dat het toen verkeerd is gelopen. In het tweede deel van de roman volgt er een satire op de collectivisatie en op de oprichting van kolchozen. Het boek krijgt een absurdistische toon, met een beer als werknemer.
In nog een ander werk van Platonov las ik de volgende zin. Hij is ook toepasselijk op dit werk: De proletariër heeft gestreden, de ambtenaar heeft overwonnen.
Het boek is uitgegeven door Van Oorschot in 1976, met een herdruk in 1990. De vertaling is van Kees Verheul.
Waardering 10/10. Nogmaals, dit is een persoonlijke waardering, want ik kan me heel goed lezers voorstellen die het boek maar niks zullen vinden. Om het verhaal moet men deze roman zeker niet lezen, wel om de ideeën, de prachtige vondsten, en het hele scala van humor, parodie en ironie.
Von Keyserling: Branding Hrabal: Zwaarbewaakte treinen Voltaire: Candide Ishiguro: Een kunstenaar van het vlietende leven Hawthorne: De scharlaken letter Yalom: De Schopenhauer-kuur Rosa: De derde oever van de rivier Hoffmann: Das Fräulein von Scuderi Waugh: The Loved One Kadare: Het donkere jaar Baricco: Zijde Moorehead: De Blauwe Nijl Lampedusa: De tijgerkat Melville: Billy Budd Platonov: De bouwput Tim Parks: Bestemming Bernhard: De neef van Wittgenstein Kafka: Die Verwandlung Werfel: Het bleekblauwe handschrift van een vrouw Traven: Verhalen Baldwin: Go Tell it on the Mountain Faulkner: As I lay dying Oë: De hoogmoedige doden Trilling: The Middle of the Journey Hardy: Far from the madding crowd Kristof: De analfabete McEwan: Amsterdam Filloy: De bende Sciascia: De Zaak Aldo Moro Salinger: Franny and Zooey