Deze Hongaarse schrijver (1900 1989) genoot enkele jaren geleden veel succes met zijn roman Gloed. Toen ik die roman de eerste keer las, kon hij me niet erg boeien. Ik heb het boek nu opnieuw meegebracht uit de bibliotheek nadat ik De opstandigen heb gelezen. Dit is een vroege roman uit 1930. Ik ben namelijk benieuwd of de themas die hij in De Opstandigen aansnijdt, ook in zijn volgende werken zullen voorkomen. Op de achterflap staat dat de schrijver deze roman zelf zijn beste boek vond.
De hoofdpersonen zijn enkele achttienjarigen die zopas hun eindexamen hebben afgelegd. Over enige tijd zullen ze naar het front worden gestuurd, want hun land is in oorlog. In afwachting daarvan richten ze een rebelse bende op. Ze willen kind blijven en op die manier aan de volwassenheid en de oorlog ontsnappen. Ze doen allerlei gekke dingen en stelen voor de lol de meest absurde dingen.
Hij voelde dat achter de spelletjes van de bende een wereld schuilging die hij zich ook kon herinneren; een wereld fris en rechtvaardig en onbeschrijflijk opwindend. De bende wilde met de splinters van die wereld iets bouwen, wilde daarmee een glazen stolp onder de hemel construeren, waarbinnen ze zich beschermd wist en met een bittere grijns naar de nieuwe wereld kon staren.
Maar die onbekommerde wereld is een illusie. In het eerste hoofdstuk al vernemen we dat er onder de jongemannen een valsspeler is. Hij wordt pas later ontmaskerd. De jongeren maken kennis met een wat verlopen acteur. Die man vormt een brug tussen de jongens en de volwassenenwereld. Aan de ene kant speelt hij met hen mee. Maar daarvoor moet hij zich jong maken, zich verkleden, een pruik opzetten enz. Aan de andere kant is hij ook thuis bij de meest perverse persoon uit de roman. Die dubbele rol komt bijvoorbeeld tot uiting in de volgen woorden: Zolang je iets doet, ben je onschuldig. Je zondigt pas als je uit de kring stapt om toe te kijken.
De vaders van twee jongens zijn aan het front. De een is arts, de ander kolonel.Over die laatste gaat de volgende passage:
Kolonel Prockauer verlangde elke dag een schoon paar witte handschoenen en s zomers wisselde hij om de andere dag van overhemd. Als hij de lente in zijn hoofd had, goot hij eau de cologne daar het water waarmee hij zich waste, terwijl zij, de moeder van zijn kinderen, met goedkope huishoudzeep genoegen moest nemen.
Een krimi uit 1950 van deze Zwitserese schrijver (1921 1990), die in de eerste plaats een toneelauteur was. Ondanks de duizenden misdaadromans die sindsdien zijn verschenen, blijft dit boekje toch het lezen waard. De plot is eenvoudig maar weet toch te verrassen.
De hoofdpersoon is commissaris Bärlach die aan maagkanker lijdt en niet meer zo lang te leven heeft. Hij onderzoekt de moord op een ondergeschikte rechercheur. Tijdens dat onderzoek ontmoet hij een oude bekende, een misdadiger, die hij al zijn hele loopbaan lang probeert te klissen. Ooit had hij met die man een meningsverschil over misdadigheid.
Jouw thesis luidde, dat bijna alle misdaden noodzakelijkerwijze aan het licht moeten komen, omwille van de menselijke onvolkomenheid en door het feit dat men de handelswijze van de andere nooit met zekerheid vooraf kan bepalen. En verder ook, doordat men het toeval, dat overal doorheen speelt, niet in zijn redeneringen kan inschakelen. Daartegen bouwde ik de stelling op, meer om je tegen te spreken dan uit overtuiging, dat precies het verwarde van de menselijke verhoudingen het mogelijk maakt misdrijven te begaan, die niet aan het licht kunnen komen en dat precies daardoor verweg het grootste aantal misdrijven niet alleen onverwacht gebeurt, maar zelfs niet wordt vermoed en in het volkomen verborgene geschiedt.
De twee mannen gingen een weddenschap aan. De misdadiger zou onder Bärlachs ogen een moord begaan, zonder dat deze laatste het zou kunnen bewijzen.
Zoals gewoonlijk het geval is, zal de commissaris aan het laatste eind trekken, maar hij doet dat op een heel sluwe manier. Bärlach is een onconventionele rechercheur, die niet volgens de regeltjes werkt.
Een verzameling van iets meer dan honderd korte prozastukken. Ze gaan over filosofen, schrijvers, dierentemmers, waarzeggers enz. We reizen ook de wereld rond en komen zelfs in Brugge. De afloop van de verhaaltjes is meestal fataal, een moord, zelfmoord Soms zijnhet (fictieve) krantenberichtjes, anekdoten, absurditeiten enz. Wat ze allemaal gemeen hebben is de eigen stijl van de schrijver en zijn pessimistische kijk op de dingen. Ik laat twee voorbeeldjes volgen.
Erfolgreichstes Konzert
Eine sogenannte Kammermusikvereinigung, die dafür berühmt ist, daß sie nur auf alten Originalinstrumenten alte Musik spielt undnur Rossini, Frescobaldi, Vivaldi und Pergolesi auf ihrem Programm hat, spielte in einem alten Schloß am Attersee und hatte den größten Erfolg seit ihres Bestehens. Der Beifall hatte erst ein Ende genommen, wie die Kammermusikvereinigung keine einzige Zugabe mehr auf dem Programm gehabt hatte. Erst den nächsten Tag war den Musikern eröffnet worden, daß sie in einer Taubstummenanstalt gespielt hatten.
Falsch gesungen
In der belgische Stadt Brügge soll vor zweihundert Jahren ein neunjähriger Chorknabe enthauptet worden sein, der in einer vor dem ganzen königlichen Hofe in der Kathedrale von Brügge aufgeführten Messe einen Ton falsch gesungen hat. Durch den von dem Chorknaben falsch gesungenen Ton war nämlich die Königin in Ohnmacht gefallen und bis zu ihrem Tode nicht mehr aus dieser Ohnmacht aufgewacht. Der König soll ein Gelübde abgegeben haben, daß er, wenn die Königin nicht mehr zu sich kommen, nicht nur diesen einen unschuldigen Brügger Chorknaben, sondern auch alle übrigen Brügger Chorknaben und den Organisten der Kathedrale enthaupten lassen wird, was er auch getan hat, nachdem die Königin aus ihrer Ohnmacht nicht mehr aufgewacht und gestorben ist. Jahrhundertelang waren in Brügge keine musikalische Messen mehr zu hören gewesen.
Ten slotte nog één zinnetje uit een ander stukje:
Gleich welchem Herren des Staates einer dient, er dient dem falschen.
Bernhard is een auteur voor wie men het heeft of niet, een eeuwige zeurkous en kankeraar die ontzettend hard is voor zijn vaderland Oostenrijk. Hij houdt van overdrijving en zijn teksten zijn voor studenten Duits ideaal om hun zinsontleding te oefenen.
Von Keyserling: Branding Hrabal: Zwaarbewaakte treinen Voltaire: Candide Ishiguro: Een kunstenaar van het vlietende leven Hawthorne: De scharlaken letter Yalom: De Schopenhauer-kuur Rosa: De derde oever van de rivier Hoffmann: Das Fräulein von Scuderi Waugh: The Loved One Kadare: Het donkere jaar Baricco: Zijde Moorehead: De Blauwe Nijl Lampedusa: De tijgerkat Melville: Billy Budd Platonov: De bouwput Tim Parks: Bestemming Bernhard: De neef van Wittgenstein Kafka: Die Verwandlung Werfel: Het bleekblauwe handschrift van een vrouw Traven: Verhalen Baldwin: Go Tell it on the Mountain Faulkner: As I lay dying Oë: De hoogmoedige doden Trilling: The Middle of the Journey Hardy: Far from the madding crowd Kristof: De analfabete McEwan: Amsterdam Filloy: De bende Sciascia: De Zaak Aldo Moro Salinger: Franny and Zooey