Schopenhauer citeert bij het begin van zijn betoog Socrates: filosofie is voorbereiding op de dood.
Tegelijk met de rede kreeg de mens noodzakelijkerwijs ook de verschrikkelijke zekerheid van de dood. Schopenhauer stelt vast dat de dood datgene is wat de mens het meest vreest. Dat mag ook blijken uit het feit dat we in onze hevigste vorm van wraakzucht, de dood van onze vijand wensen.
Maar de rede bezorgt de mens ook metafysische denkbeelden die hem daarover troosten. Alle religies en filosofische systemen zijn hoofdzakelijk op dit ene doel gericht; ze zijn in de eerste plaats een tegengif tegen de zekerheid van de dood. De ene religie slaagt daar beter in dan de andere. In het brahmanisme en het boeddhisme beschouwt de mens zichzelf als het oerwezen waaraan elk ontstaan en vergaan in wezen vreemd is. De westerse religies stellen dat de mens geschapen is uit het niets en zij laten het leven beginnen met de geboorte. Schopenhauerstipt daarbij aan hoe absurd die laatste overtuiging is. Men leert de mens dat hij uit het niet is ontstaan, dus een eeuwigheid lang niets is geweest, maar dat hij desondanks in de toekomst onvergankelijk zal zijn.
De angst voor de dood is aangeboren. Alles, was geboren wird, bringt sie schon mit auf die Welt. Dat geldt voor mens zowel als voor dier. Waarom vlucht het dier voor gevaar ? Het weet toch niet wat de dood is ? Het mijdt de dood, omdat het louter wil tot leven is. Zijn enige doel is in leven blijven. Voor de mens is dat net zo, aldus Schopenhauer. Want mocht de mens kiezen dan zou hij de voorkeur geven aan het niet-zijn. Die bewering van Schopenhauer is nogal willekeurig. Hij gaat ervan uit dat het leven in de eerste plaats lijden is. In zijn mooie Duits zegt hij: Klopfte man an die Gräber und fragte die Todten, ob sie wieder aufstehen wollten; sie würden mit den Köpfen schütteln. Hij citeert ook nog Voltaire: On aime la vie; mais le néant ne laisse pas davoir du bon. En : Je ne sais pas ce que cest la vie éternelle, mais celle-ci est une mauvaise plaisanterie.
Uitgegeven bij Meulenhoff in 2008. Het kost 35 euro.
Dit is een boek waarop ik al jaren zit te wachten. Niet dat ik wist dat het in voorbereiding was, wel omdat ik er allang naar uitkijk. Ik was dan ook blij verrast het in de bibliotheek bij de nieuwe aanwinsten aan te treffen. Voor zover ik weet is er, alleszins in mijn krant, geen aandacht aan deze biografie besteed.
Ik ga de biografie niet navertellen, maar over de afkomst van de dichter wil ik toch een en ander uit dit boek citeren.
Vooraf enkele data:
1587-1679: levensjaren van Vondel
1517: Reformatie met Luther
1566: Beeldenstorm
1576: Spaanse furie
1585: Parma verovert Antwerpen
De familie Vondel is afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden. Mogelijk uit Vondelen, een gemeente bij Ninove. Maar ook bij Gent ligt een gehucht Vondele.
De grootvader van de dichter was de zoon van een linnenwever in Antwerpen. In 1545 trouwde hij in de Antwerpse Sint-Jacobskerk met een zekere Anna van Uffele. Uit zijn tweede huwelijk met Catharina Sampson werd de vader van de dichter geboren (1559 of 1560). Het gezin was katholiek, maar in de jaren 80 zou de vader, die hoedenmaker was, zich aansluiten bij de doopsgezinden.
In 1517 luidde Luther de Reformatie in. In de beginperiode hadden in de Nederlanden vooral de anabaptisten of wederdopers veel succes. Zij waren tegen de kinderdoop. Alleen volwassenen werden in de gemeente van Christus opgenomen. Ze waren afgescheurd van Zwingli in 1525. Luther was voor hen niet radicaal genoeg. Zij wilden een complete scheiding tussen religie en politiek, waren tegen krijgsdienst en zuiverheid en soberheid waren voor hen heel belangrijk.
De wederdopers vielen uiteen in de revolutionaire anabaptisten en de doopsgezinden.
De eersten hadden als leider Jan van Leiden (1509-1536). Hij veroverde Munster, dat hij tot het nieuwe Jerusalem wilde maken, en voerde er een tiranniek bewind. Bij de herovering van de stad door de katholieken, werd hij gevat en op een verschrikkelijke manier om het leven gebracht. Hij was gekant tegen het traditionele huwelijk en hield er een groot aantal minnaressen op na. Ook in Amsterdam had hij volgelingen, die naakt en weeklagend op straat liepen en zelfs een dag het stadhuis konden bezetten. Ook zij werden onderdrukt.
De tweede groep waren doopsgezinden of menisten, aanhangers van Menno Simons die in 1536 met de katholieke kerk brak. Zij waren gematigder, bemoeiden zich niet met de wereld en streefden naar afzondering voor de eigen vervolmaking. Ze noemden zich dienaars van Christus.
Beide groepen werden echter over een kam gescheerd en stonden bloot aan vervolging: meer dan 1500 van hen stierven als martelaar.
In Antwerpen, waar de familie Vondel woonde, waren er in 1566 ongeveer 2000 doopsgezinden. In 1535 trad de overheid voor het eerst tegen hen op en volgden er terechtstellingen. In de eerste 40 jaar werden meer dan 200 doopsgezinden omgebracht.
Toen Parma in 1585 Antwerpen veroverde, gingen 35.000 protestanten van alle gezindten in ballingschap. De Vondels trokken naar Keulen. Vondels vader hertrouwde er met Sara Cramer uit Antwerpen en in 1587 werd de dichter geboren. In het gezin werd hoogstwaarschijnlijk Vlaams gesproken. Toen ook in Keulen de doopsgezinden vervolgd werden,verliet de familie de stad in 1595. Na enkele omzwervingen vestigden ze zich in 1597 in Amsterdam. Joost was toen 9 à 10 jaar.
Interessant is ook het verhaal van de ouders van de tweede vrouw van Vondels vader. Sara Cramer werd geboren in 1565. Haar ouders waren de knopenmakeer Peter Cramer en zijn vrouw Clementia Haussart.
Peter was lid van en rederijkerskamer in Antwerpen. In die kamers vonden niet alleen literaire activiteiten plaats, er werd ook kritisch geoordeeld over godsdienst en politiek. Ze werden door de overheid dan ook nauw in het oog gehouden. Peter zweerde het katholieke geloof af, zijn vrouw deed dat niet, en werd doopsgezind. In 1571 werd hij met 22 andere geloofsgenoten gedagvaard. Hij kwam niet opdagen en toen men hem thuis kwam arresteren, ontsnapte hij met zijn beide kinderen naar Keulen. Zijn zwangere vrouw Clementia, hoewel katholiek, werd opgesloten in heet Steen bij de Schelde. In de loop der jaren hebben daar meer dan 400 doopsgezinden gevangengezeten. Dankzij een interventie van haar neef mocht Clementia naar huis, maar na de bevalling werd ze opnieuw opgesloten. Diezelfde neef kon voorkomen dat ze werd terechtgesteld Ze zou gespaard worden als ze een van haar kinderen liet dopen. Daarop werd de jongste dochter uit Keulen teruggebracht en op 6.7.1571 in de Onze Lieve Vrouwekerk gedoopt. Kort daarop kwam ze vrij en trok ze met haar gedoopte dochter naar haar man in Keulen.
Von Keyserling: Branding Hrabal: Zwaarbewaakte treinen Voltaire: Candide Ishiguro: Een kunstenaar van het vlietende leven Hawthorne: De scharlaken letter Yalom: De Schopenhauer-kuur Rosa: De derde oever van de rivier Hoffmann: Das Fräulein von Scuderi Waugh: The Loved One Kadare: Het donkere jaar Baricco: Zijde Moorehead: De Blauwe Nijl Lampedusa: De tijgerkat Melville: Billy Budd Platonov: De bouwput Tim Parks: Bestemming Bernhard: De neef van Wittgenstein Kafka: Die Verwandlung Werfel: Het bleekblauwe handschrift van een vrouw Traven: Verhalen Baldwin: Go Tell it on the Mountain Faulkner: As I lay dying Oë: De hoogmoedige doden Trilling: The Middle of the Journey Hardy: Far from the madding crowd Kristof: De analfabete McEwan: Amsterdam Filloy: De bende Sciascia: De Zaak Aldo Moro Salinger: Franny and Zooey