Momenteel loopt er in de Zeno X Gallery in Antwerpen een tentoonstelling met recent werk van Michël Borremans. Een schilder die de jongste jaren veel succes heeft. The glaze is het schilderij naar een beeldje van de oma van de schilder.
Het licht valt links binnen en sterk op het gelaat van het beeldje, waardoor het gedeeltelijk oplost en de rechterhelft enkel door wat schaduw boven het oog te onderscheiden is van de witte kraag. De linkerhelft van het gelaat is subtiel weergegeven door enkele schaduwstrepen en het rode driehoekje en streepje van neus en mond.
Het beeldje wordt vooral gekenmerkt door de rondingen, de gebogen lijnen. Bovenaan op de muts zijn de lijnen een keer bol, alle andere rondingen zijn hol: de onderkant van de muts, het haar, de wenkbrauwen, de onderste helft van het gelaat, de kraag, het kleed, het sokkeltje. Daardoor krijgt het beeld een draaiende beweging die nog wordt geaccentueerd door de rechterarm en de richting van de hand. Die draaiende beweging vind men bijvoorbeeld ook terug in een ander prachtig werk: De wachter van Muñoz in het SMAK in Gent.
Doordat de hele achtergrond gevuld is met een zelfde patroon, lijkt het beeldje niet ergens op te staan, maar lijkt het te zweven. Men zou kunnen denken aan een tenhemelopneming van Maria, ook door de neerwaartse blik van het meisje. Men kan ook denken aan de Maria van een piëta, maar zonder het lichaam van Christus. Of aan de dienstmaagd.
Wat maakt het schilderij nu zo treffend, zo geslaagd en ontroerend?
Ik denk het feit dat we er geen beeldje meer in zien. Stel je voor dat het echte beeldje naast het schilderij zou opgesteld staan. Pas dan zou het opvallen dat Borremans veel meer heeft gedaan dan een beeldje schilderen. Op het schilderij is het beeldje een kwetsbare, ingetogen figuur geworden. Die kwetsbaarheid wordt ook aangegeven door de beschadiging, de ontbrekende linkerhand. Die ontbrekende hand rukt ons ook uit onze droom: wat je ziet is de afbeelding van een beeldje, niets meer.
Een beetje tegen mijn gewoonte in een hedendaags boek gelezen. Deze roman is de hemel in geprezen en heeft heel goed verkocht. Het is een boek dat men absoluut wil uitlezen om te weten hoe het afloopt. Toch heeft het me een beetje ontgoocheld. Ik vond de roman te gefabriceerd. Een schema dat met woorden werd ingevuld. Geschreven door iemand die de stiel te goed kent.
Een pas getrouwd stel brengt zijn huwelijksdag door in een hotel bij Chesil Beach. Zowel aan de man als aan de vrouw scheelt er wat op seksueel vlak. De man heeft last van voortijdige zaadlozingen, de vrouw heeft een afkeer van seks. Het koppel heeft zijn problemen verzwegen en ook tijdens hun eerste vrijpartij vinden ze de juiste woorden niet om erover te praten. Het feest loopt dan ook verkeerd af en de eerste huwelijksdag is tevens de laatste. In het laatste deel schets de auteur de verdere levensloop van het koppel.
Dit boekje werd in 1977 uitgegeven door De Arbeiderspers. De gedichten werden vertaald door W.L. Idema die de bundel ook voorzag van een interessant nawoord. Hanshan betekent koude berg. De naam werd gegeven aan de dichter die op het einde van zijn leven op die Chinese berg als kluizenaar zou hebben geleefd. Dat was mogelijk in de 2e helft van de 8e en de eerste helft van de 9e eeuw. Men kan zich afvragen of deze gedichten voor ons nog verstaanbaar zijn. Er is niet alleen het grote tijdsverschil, maar ook het grote cultuurverschil. Om een idee te geven zal ik het eerste gedicht uit de bundel overnemen.
k Heb altijd op een dorp gewoond,
Daar vond me ieder weergaloos.
Maar gistren kwam ik naar de stad,
Toen keken honden van me op.
De een vond er mijn broek te nauw,
Een ander leek mijn jas wat lang.
Steekt men de valk de ogen uit
Dan hebben mussen lef en branie!
Uit het nawoord wil ik ook een passage citeren.
Het boeddhisme leert dat een eigen ik, een ziel, niet bestaat. De mens is niet anders dan een toevallige bundeling van een aantal elementen waarvan de geest er slechts een is. Deze bundeling valt met de dood uiteen.
Zelf ben ik geen boeddhist. Er zijn trouwens zoveel verschillende scholen dat ik niet zou weten bij welke ik me zou moeten aansluiten. Bovendien bevat de leer een aantal voorschriften waar ik me niet aan wens te houden. Ten slotte acht ik me niet in staat om de gelukzalige staat van het nirwana te bereiken.Maar de bovenstaande opvatting van de mens als een toevallige bundeling van een aantal elementen kan ik wel onderschrijven. Het gaat er niet om of het waar is of niet, maar ik vind het een mooie vertrekbasis. Ze getuigt van nederigheid: we zijn maar dat. Ze houdt de mogelijkheid van dankbaarheid in: we mogen ons gelukkig prijzen dat we er zijn. Zelegt ons verantwoordelijkheid op: ten aanzien van de medemensen en de wereld.
De titel verraadt al wat we kunnen verwachten en dus zal de schrijver ons niet zozeer moeten verrassen, dan wel ons bekoren met zijn zwarte humor en ironie. Hij zet de toon al in de openingsalinea.
Op Kerstavond, toen zijn adem begon te piepen als van een gevangen muis, wenkte Mijnheer Adhemar zijne vrouw. Zij kwam van vóór den spiegel aan de bedsponde zitten, met een paar oogen, gezwollen van verdriet en grooten vaak, en een gewrongen mond, bitter van het zuchten en het aanhoudend koffiedrinken.
Na een saai huwelijk en klerkenbestaan Des Zondags zette hij zijn hoogen hoed op en ging met Madèle wandelen in het Park. Hij keek er naar de zwanen, de vaderlandsche monumenten en de officieren sterft hij.
Madèle is nog jong, ze moet de eindjes aan elkaar zien te knopen en ze wil nog wat geluk.
Dit begon Madèle allengskens in te zien, eenige weken na de begrafenis, het tijdstip dat het verdriet zich in zijn onderdelen scheidt en rustige vormen begint te nemen.
Ze is een gewone, wat oppervlakkige vrouw, maar Minne gunt haar ook wat geluk.
Madèle was eene van de velen die de dingen door hun oogen bekijken. Zij schikte het wit en zwart van hare fanfreluchen en colifichets. En zij gevoelde zich voor eenige oogenblikken een gelukkig mensch onder de zon.
Madèle gaat op stap. De buren stellen vast dat ze pas om negen uur s avonds thuiskomt.
De jonge weduw is gisteren in den nacht naar huis gekomen Wie s avonds naar huis komt is vergezeld van zijn schaduw.
Al bij al zijn haar uitstappen onschuldig. Langzaam echter begint ze meer belangstelling te krijgen voor de levenden.
Later gebeurde dat natuurlijk meer, om de goede reden dat de levenden altijd beslag leggen op de dooden. Zij wikkelen deze in doeken die men de herinnering noemt, en laten het gansche boeltje de kuil inzakken, en schoppen er aarde op, vergetelheid geheten. Toen Madèle met die vergetelheid op min of meer vertrouwelijken voet was geraakt, gebeurde het haar dikwijls, dat zij in het Park wandelend, er naar de zwanen, de vaderlandsche monumenten en de officieren keek zonder Adhemar te herdenken.
Dit verhaaltje staat in het Verzameld Werk, uitgegeven door G.A. Van Oorschot in 2006.
Minne beschrijft deze vrouw als een voorbijgangster. Als lezer voelen we ons als iemand die bij haar in de straat woont en die haar gadeslaat. Het verdriet en het innerlijk leven van de vrouw blijven voor ons verborgen. We kijken met onze bekrompen blik of ze zich correct gedraagt als weduwe.
Minne dankt de charme van zijn proza voor een stuk aan zijn stunteligheid. Misschien werd het geschreven in een tijd dat de uitgevers nog geen redacteuren in dienst hadden om alles te stroomlijnen en te vermooien.
Een vroege roman van Faulkner. Een gezelschap van enkele kunstenaars en andere vreemde vogels maakt een vierdaagse boottocht op het jacht van een rijke dame. Het wordt een komische belevenis die ons de kleine kantjes van de deelnemers leert kennen. Een van de figuren die beklijven is het nichtje van de gastvrouw. Een jong, onconventioneel, jongensachtig meisje dat op een dag samen met de steward van boord zal verdwijnen en bijna omkomt in de moerassige streek waarin ze verdwalen.
Faulkner beschrijft haar zo als ze uit het water komt:
then she slid skilfully out of the water, sleek and dripping as a seal.
Ze wordt door een van de mannen met een grote boog in de lucht aan boord gehesen.
Sunset was in his eyes: a glory he could not see; and her taut simple body, almost breastless and with the fleeting hips of a boy, was an ecstacy in golden marble, and in her face the passionate ecstacy of a child.
Mr. Talliaferro is een dertiger die verliefd wordt op een jonge medepassagierster. In de volgende passage staat hij met haar aan dek.
Then she became utterly static beside him and without moving at all she seemed to envelop him, giving him tot hink of himself surrounded, enclosed by the sweet cloudy fire of her thighs, as young girls can.
Mr. Talliaferro saw her as through a blond mist. A lightness was moving down his members, a lightness so exquisite as to be almost unbearable, while above it all he listened to the dry interminable inchoherence of his own voice. That unbearable lightness moved down his arms to his hands, and down his legs, reaching his feet at last, and Mr. Talliaferro fled.
Jenny looked after him. She sighed.
Zou Kunderahier zijn ondraaglijke lichtheid hebben gehaald?
Er wordt veel over kunst gediscussieerd en over de verschillen tussen Europa en Amerika.
In Europe, being an artist is a form of behavior; in America, its an excuse for a form of behavior.
Er wordt ook gefilosofeerd aan boord.
When youth goes out of you, you get out of it. Out of life, I mean. Up to that time you just live; after that, you are aware of living and living becomes a conscious process. Like thinking does in time, you know. You become conscious of thinking, and then you start right off to think in words. And first thing you know, you dont have thoughts in your mind at all: you just have words in it. But when you are young, you just be. Then you reach a stage where you do. Then a stage where you think, and last of all, where you remember. Or try to.
Over poëzie:
The poetry of modern poets is like a pair of shoes that only those whose feet are shaped like the cobblers feet, can wear; while the old boys turnes out shoes that anybody who can walk at all can wear.
A book is the writers secret life, the dark twin of a man: you cant reconcile them.
Von Keyserling: Branding Hrabal: Zwaarbewaakte treinen Voltaire: Candide Ishiguro: Een kunstenaar van het vlietende leven Hawthorne: De scharlaken letter Yalom: De Schopenhauer-kuur Rosa: De derde oever van de rivier Hoffmann: Das Fräulein von Scuderi Waugh: The Loved One Kadare: Het donkere jaar Baricco: Zijde Moorehead: De Blauwe Nijl Lampedusa: De tijgerkat Melville: Billy Budd Platonov: De bouwput Tim Parks: Bestemming Bernhard: De neef van Wittgenstein Kafka: Die Verwandlung Werfel: Het bleekblauwe handschrift van een vrouw Traven: Verhalen Baldwin: Go Tell it on the Mountain Faulkner: As I lay dying Oë: De hoogmoedige doden Trilling: The Middle of the Journey Hardy: Far from the madding crowd Kristof: De analfabete McEwan: Amsterdam Filloy: De bende Sciascia: De Zaak Aldo Moro Salinger: Franny and Zooey