Bij het lezen van de titel dacht ik dat het om een sensitivistische beschrijving zou gaan van de ervaringen van een jongen die ontwaakt. Met dat ontwaken bedoelde de schrijver echter iets helemaal anders. Hij beschrijft de dood van zijn 24-jarige zoon Paul op 21 februari 1913. Hij noemt het een ontwaken omdat die dood zo mooi en waardig was en geen einde betekende. Het was een zich opnieuw concentreren en reorganiseren van die zielevermogens, die niet geheel afhankelijk zijn van het lichaam.
Op de eerste bladzijde schrijft hij:
Zijn ziekte, zijn lijden was de donkerste schaduw op mijn leven, en zijn heengaan zag ik tegemoet als de zwaarste slag die mij treffen kon. Maar door de wijze waarop hij stierf, is deze slag een zegen voor mij geworden.
Dit is het thema dat de schrijver in dit gedenkschrift uitwerkt.
De dood van zijn zoon stelde hem o.a. in staat zijn twijfel omtrent zijn geloof in God weg te nemen. Ben ik niet de dupe van een autosuggestie, van een zelf-geschapen illusie. Hij vraagt om een teken bevattelijk voor mijn beperkt verstand, waardoor mijn behoefte aan oprecht en eerlijk denken en redelijk handelen zou worden gestild.
Toen gaf het verscheiden van mijn lieve zoon dat teken.
Kan men het met die visie eens of oneens zijn ? Kunnen we zeggen dat Van Eeden zich vergist ? Dat zijn vragen die eigenlijk niet terzake doen.Laten we gewoon kennis nemen van wat de auteur schrijft en proberen aan te voelen wat hij heeft ervaren. Het is geen kwestie van waar of onwaar. In het beste geval lezen we in het verhaal iets dat we zelf ook al ervaren hebben. Of wat nog beter is, verrijkt het verhaal ons leven. In het slechtste geval voelen we ons niet aangesproken.
Zijn geloof in een leven na de dood blijkt uit de volgende zin:
Ik zou voortaan wel de woorden dood en sterven willen vermijden en alleen spreken van verscheiden of overgaan zo goed voel ik nu hoe onjuist, bedrieglijk die eerste woorden zijn.
Van Eeden was psychiater en was ook op de hoogte van spiritisme. In de volgende passage komt tot uiting dat hij toch meer mysticus dan spiritist was. Voor sommige lezers zal het nonsens zijn, voor andere mystiek.
Het komt voor dat afgestorvenen ons levenden niet met rust laten, dat ze zich willen openbaren. Maar dat schijnt dan ook meestal het gevolg van een ongelukkig, onrustig, onvredig voortbestaan. De gelukkig gestorvene, de zalige, is te zeer anders geworden om zich te willen manifesteren.
Dit heb ik, beter dan ooit tevoren, begrepen door Pauls verscheiden. En hij heeft zich niet aan mij vertoond, al wist hij wel hoezeer ik dat verlangde, en ik heb hem ook niet willen roepen. Maar de troost behoeft ons daarom niet onthouden te worden. Want er is een gewaarwording, een sensatie van aanwezigheid die geen enkele zinnelijke indruk behoeft, en die toch volkomen overtuigend is. Men voelt, men weet dat de geliefde persoon aanwezig is, ons kent, ons waarneemt, ons liefheeft, troost of waarschuwt, maar men kan volstrekt niet uitdrukken: hoe. Alleen wie het ondervonden heeft, zal mij terstond begrijpen. En zo heeft Paul mij wel degelijk gesterkt en getroost.
De enkele bladzijden over het sterven zelf zijn zeer mooi. Zo zei Paul in zijn laatste uren tot zijn moeder:
Denk om het Doodshemdje van Grimm en later nog eens: Denk om het doodshemdje, moesje
Bij de sprookjes van Grimm, door Pauls moeder vertaald, is er één van een mooi, lief kindje dat stierf en niet rusten kon in t graf, doordat zijn doodshemdje nat werd door overgrote tranenvloed der radeloze moeder. Is er fijner, tederder, liefderijker maning denkbaar ?
Over de overgang:
Wij hadden gezien hoe hij uit het lichaam was verlost, intact en gaaf van ziel, als de tere vlinder uit de dorre cocon. Hij was niet bewusteloos geweest, hij was in vol besef overgegleden uit deze ruimtelijke zinnewereld in een nieuw en heerlijk bestaan, waarin hij ook hoorde en zag, schoonheden voor ons verborgen. Wij hadden gezien dat hij niet insliep, maar ontwaakte.
Een van de mooiste passages uit het boek vond ik de volgende.
Een van de tuinlieden op Walden, een gevoelig man, had blijkbaar lange tijd er tegenop gezien mij over het gebeurde te spreken. Ik merkte wel hoe hij met t voornemen rondliep, maar niet wist wat hij mij zeggen moest.
Eindelijk vatte hij moed en ging naar mij toe met uitgestoken hand, zeggend:
Ik fielsiteer u wel !- met uw zoon
Ik dank je zei ik, en er was volkomen ernst tussen ons, en geen misverstand.
De twee laatste zinnen zijn voor mij wereldliteratuur. Waarom ?Omdat de man de verkeerde woorden uitspreekt en dat aanvoelt en daarom er aan toevoegt met uw zoon .
En hoewel hij zich vergist, heeft hij onbewust toch de juiste woorden gezegd. Hij was misschien getuige van de gelukkige sfeer waarin de jongen gestorven is. In ieder geval sluiten zijn woorden aan bij hoe de vader het overlijden zag.
Het boekje wordt afgesloten met een aantal meestal vierregelige gedichtjes, waarvan ik er een laat volgen:
Nu gij hier niet meer zijt, maar leeft in ander Licht,
zo zend mij dan somwijlen nog een licht bericht.
Ontstijg mij niet te ras in àl te lichte sferen, de Vader kan de hand des Zoons nog niet ontberen.
Interessante informatie over Van Eeden met ook dagboekfragmenten over het overlijden van zijn zoon staan op het volgende adres:
Von Keyserling: Branding Hrabal: Zwaarbewaakte treinen Voltaire: Candide Ishiguro: Een kunstenaar van het vlietende leven Hawthorne: De scharlaken letter Yalom: De Schopenhauer-kuur Rosa: De derde oever van de rivier Hoffmann: Das Fräulein von Scuderi Waugh: The Loved One Kadare: Het donkere jaar Baricco: Zijde Moorehead: De Blauwe Nijl Lampedusa: De tijgerkat Melville: Billy Budd Platonov: De bouwput Tim Parks: Bestemming Bernhard: De neef van Wittgenstein Kafka: Die Verwandlung Werfel: Het bleekblauwe handschrift van een vrouw Traven: Verhalen Baldwin: Go Tell it on the Mountain Faulkner: As I lay dying Oë: De hoogmoedige doden Trilling: The Middle of the Journey Hardy: Far from the madding crowd Kristof: De analfabete McEwan: Amsterdam Filloy: De bende Sciascia: De Zaak Aldo Moro Salinger: Franny and Zooey