In oktober 1844 is Melville terug thuis. Die winter nog besluit hij om zijn avonturen te boek te stellen. Het wordt zijn eerste roman, Typee. Hij is nu 25 jaar. De jaren daarop volgen de romans elkaar op. In 1847 Oomo, in 1849 Mardi en Redburn, in 1850 White-Jacket, in 1850 Moby Dick. Daarna verschijnen er nog enkele werken en verhalen tot in 1857. Dan zwijgt hij tien jaar. Het succes van de beginjaren is voorbij en hij moet opnieuw werk zoeken. Hij schrijft daarna vooral nog gedichten, die echter niet zo bijzonder zijn. Als hij sterft in 1891 wordt in zijn nalatenschap nog een novelle aangetroffen: Billy Budd. Voor mij is dat zijn mooiste en aangrijpendste werk. Ik hoop er later nog uitvoerig op terug te komen.
Ik zal het hierbij laten wat de biografie van Herman Melville betreft. Tot zijn 25e was zijn leven avontuurlijk, daarna werd het saaier en zeker niet interessant genoeg om het hier verder uit te pluizen. In het boek waarop ik me gebaseerd heb, ben ik nu aan blz. 354 van de 900. Er is ook nog een vervolg op, vanaf 1852. Hoeveel bladzijden dat deel omvat, weet ik niet, het is niet beschikbaar in de bibliotheek.
Tot besluit vermeld ik nog eens dit uitgebreide werk:
Hershel Parker: Herman Melville, A Biography, Volume I, 1819-1851. Gepubliceerd in 1996 door The John Hopkins University Press, Baltimore and London.
Na nog een reis belandt Melville in Honolulu. Hier spelen de protestantse missionarissen een belangrijke rol. Ze verbieden de inheemse bevolking alcohol te drinken, te roken en de jongeren mogen er hun traditionele dansen niet uitvoeren ( te erotisch) en ook niet sporten. Sport was dus verboden, maar de jongeren werden wel ingezet voor hetaanleggen van wegen en om karren te trekken, als het nodig was. Een sport was toegestaan: surfing. Wat doet Melville er ? Hij gaat werken in een winkel. Maar lang duurt het niet. Op 17.8.1843 monstert hij aan op het oorlogsschip United States. Op dat moment het snelst zeilende schip van de Amerikaanse oorlogsvloot. De avonturen die hij daarop beleeft, heeft hij beschreven in White-Jacket. Het fregat heeft een bemanning van 450 koppen. De eerste dag al is hij getuige van een geseling, een gebeuren waarbij heel de bemanning aanwezig moet zijn. (all hands ofwel alle hens aan dek). Die straf staat op vergrijpen als dronkenschap, dranksmokkel, vechten enz. In totaal zal hij op zijn reis 150 geselingen meemaken. De eerste dagen worden ook de Articles of war voorgelezen. De misdrijven waarvoor de matrozen zoal de doodstraf kunnen krijgen, of voor de krijgsraad kunnen worden gedaagd. Enkele voorbeelden: niet zijn uiterste best doen om een vijandig te schip (in die periode waren dat de Engelsen en de Mexicanen), te vernietigen , hulp bieden aan de vijand, bevelen van een officier weigeren op te volgen, muiterij, deserteren (wat Melville al enkele keren had gedaan, zij het niet op een oorlogsschip).
De Unites States zette koers naar de Markiezen. Melville had die al bezocht en er zelfs onder de kannibalen geleefd (drie weken, waar hij in zijn verhalen enkele maanden van maakte). Zijn verhalen, en in het bijzonder de vrije liefde die de inheemse meisjes toegedaan waren,vonden een gretig oor bij zijn medemaats.
Op dit oorlogsschip was een uitgebreide bibliotheek. Onder de bemanning waren enkele belezen mannen en zelfs een dichter. In White-Jacket wijdt hij er een hoofdstuk aan dat hij als volgt besluit:
Though public libraries have an imposing air, and doubtless contain invaluable volumes, yet, somehow, the books that prove most agreeable, grateful, and companionable, are those we pick up by chance here and there; those which seem put in our hand by Porvidence; those which pretend to little, but abound in much.
Vooraf een terzijde. Het hoofdstuk dat ik nu begin, heeft als titel: Beachcomber and Whaler. Een beachcomber is een strandjutter volgens mijn woordenboek, meer bepaald een blanke op de eilanden in de Stille Zuidzee. Door dat woord te lezen, herinnerde ik me plots een woord in het Antwerpse dialect dat mijn vader vroeger gebruikte om een onguur persoon aan te duiden: nen bitskoemer.
Maar terug naar Herman Melville. Op 9.8 1842 komt er een walvisvaarder, de Lucy Ann, aan in Nukahiva, waar Herman gedeserteerd was. De kapitein had problemen aan boord met zijn bemanning van wie er ook al enkele gedeserteerd waren. Toen hij vernam dat hij Een Amerikaanse matroos die door de inboorlingen werd vastgehouden, kon kopen voor wat snuisterijen, was de koop vlug gesloten. Melville gaat aan boord en ze varen naar Tahiti.
Daar komt hij net op tijd om de Franse kolonisten aan het werk te zien. De Franse admiraal Du Petit-Thouars had de Tahitiaanse hoofdmannen aan boord gelokt voor een gesprek. Maar ze werden voor een ultimatum gesteld: een papier tekenen ofwel tienduizend dollar betalen. Als dat geld er niet is wordt Papeete beschoten. De koningin van het eiland, Pomare, was op dat ogenblik bezig met te bevallen. Ze tekende het papier en Tahiti was eigendom van de Fransen geworden.
Over zijn ervaringen op de Lucy Ann, kunnen we lezen in zijn roman Omoo.
Weinig nieuws van op zee.Ze ronden Kaap Hoorn, varen langs de kust van Chili. Op 24 oktober steken ze de Evenaar open. Daarover weet een toenmalige scheepsmaat van Melville, Toby Greene, het volgende te vertellen over een niet al te snuggere matroos. Ik schrijf het in het Engels.
We had a shipmate once, whom we called Jack Nastyface, from the fact that his face was rough as a MacAdamized road. The first time that we crossed the equator in the Pacific, Jack was at the mast head looking out for whales. As soon as eight bells were struck, and Jack was relieved, he was informed that we had crossed the line. The devil we did! Sais Jack. Cant ye tell us some news? Didnt I see it as well as you did, and better too ? wasnt I aloft. I saw the line before any man aboard.
Na een tijdje komen ze bij de Galapagos eilanden. In 1854 zal Melville er over schrijven in de Encantadas of Enchanted Islands. De betoverde eilanden. Ze kregen die naam van de Spaanse zeelui die ze moeilijk in kaart konden brengen. Het leek hen dat de eilanden bewogen en zelfs verdwenen.
Het gebeurde geregeld dat de walvisvaarder andere walvisvaarders ontmoette. Soms werden er dan sloepen uitgezet en werden wederzijdse bezoeken afgelegd. Bij een van die ontmoetingen ontmoet Melville de zestienjarige zoon van Owen Chase. Die man was ook kapitein op een walvisvaarder en op een keer werd zijn schip aangevallen door een walvis en tot zinken gebracht (zie de schets bovenaan, die betrekking heeft op dat voorval). De bemanning kon zich redden in drie sloepen. Ze leden echter zulke honger dat ze om in leven te blijven overgingen tot kannibalisme. Chase had zijn verhaal opgeschreven en gepubliceerd en Melville kreeg van Chases zoon een exemplaar. Waarschijnlijk was dit de aanleiding voor het schrijven van Moby Dick tien jaar later.
Anderhalf jaar waren ze nu al onderweg. Een twintigtal jonge, gezonde mannen. Zoals hij in veel van zijn romans laat verstaan, waren homoseksuele handelingen aan boord geen uitzondering.
Ondertussen zijn ze aangekomen bij de Markiezen eilanden. Een belangrijk moment. De eilanden waren beroemd voor de inheemse vrouwen en jonge meisjes die in groepen de schepen tegemoet kwamen gezwommen. Eenmaal aan boord werd er een feest gehouden dat algauw ontaardde in een orgie. Met alle gevolgen van dien qua geslachtsziekten. Op het eiland leefde ook een stam kannibalen, de Typee. Het is hier dat Melville samen met een vriend op 9 juli deserteert. Ze lopen het binnenland in en beklimmen een berg. Op 13 juli ontmoeten ze de eerste inboorlingen. Melville is gewond en kan zich moeilijk verplaatsen. Zijn vriend trekt rond, ontmoet op het strand een Ierse zeeman, hij gaat daarmee naar diens schip, monstert aan en vertrekt op 28 juli. Melville blijft alleen achter op het eiland.
Hij heeft zijn avonturen beschreven in de roman Typee. Voor een deel is die waarheidsgetrouw, voor een deel gefantaseerd.
Ik wil hier wat biografische gegevens meedelen over Herman Melville. Mijn informatie haal ik vooral uit de biografie van Hershel Parker: Herman Melville A Biography Volume I 1819-1851. Het verscheen in 1996 bij de Johns Hopkins University Press in Baltimore. Dat eerste deel alleen al telt meer dan 900 bladzijden, zodat ik een tijdje bezig zal zijn. Het tweede deel vind ik jammer genoeg niet in de bibliotheek.
Ik weet niet of veel mensen geïnteresseerd zullen zijn in dit verhaal. Voor mij dient het als geheugensteuntje. Naarmate ik vorder in het werk, zal ik deze bijdrage bijwerken.
De Melvilles waren afkomstig uit Schotland. De beroemdste telg uit het geslacht was Hermans grootvader Thomas Melville (1751-1832). Hij nam onder andere deel aan de Boston Tea Party, een belangrijke gebeurtenis in de onafhankelijkheidsstrijd van de Amerikanen tegen de Engelsen in 1773. Een aantal kolonies had zich aaneengesloten en ageerde tegen de hoge belastingen die door de Engelse kolonisator werden geheven, onder andere op ingevoerde thee. Op een bepaald moment lagen er in de haven van Boston drie schepen uit Indië met een lading thee aan boord. Een groep opstandelingen (sommigen verkleed als Amerikaanse indianen) overviel de schepen en kieperde de balen thee over boord.
Melvilles moeder, Maria Gansevoort, was van Hollandse afkomst. De familie was in het midden van de 17e eeuw geëmigreerd naar Albany, daarvoor Fort Orange genoemd, ten noorden van New York. Ook grootvader Gansevoort was een beroemd man. In 1777 verdedigde hij met succes een fort tegen de een Engelse overmacht, waaraan hij de titel van Hero of Fort Stanwix overhield.
Hermans vader, Allan, was een textielhandelaar in New York. Hij voerde goederen in uit Frankrijk, maar het ontbrak hem aan koopmansinstinct. In 1830 zat hij zo diep in de schulden dat hij uit New York wegvluchtte naar Albany in het noorden.In 1832 stierf hij en liet naast een weduwe en acht kinderen een enorme schuldenberg na.
De familie werd nu geleid door de moeder en de ondernemende oudste zoon Gansevoort (1815 1846), die op 16-jarige leeftijd een handel opzette in bont en hoofddeksels. Herman leefde wat in de schaduw van die zeer intelligente oudere broer. Om mee geld voor het gezin te verdienen, begon hij op dertienjarige leeftijd als bediende bij een bank te werken.
Anekdote: de eerste bekende woorden van Herman Melville werden geciteerd door zijn vader naar aanleiding van de geboorte van een jonger broertje: Pa now got two ittle boys. De schrijver was toen drie jaar.
In 1834 brandt de fabriek van Gansevoort uit. De winkel blijft gespaard, maar hij moet zijn personeel ontslaan. Gevolg: Herman wordt weggehaald bij de bank en begint in de winkel voor zijn broer te werken. Hij is dan 15 jaar.
Anekdote: Op een bepaald moment rijdt Gansevoort met 175 huiden van muskusratten naar een volmolen. Daar werden de huiden gevold, d.w.z. onder toevoeging van bijtende stoffen geplet tussen twee walsen om ze te vervilten. Mooie oude woorden. In Gent is er nog een Voldersstraat. Tien jaar geleden jaren ving mijn buurman nog muskusratten en verkocht hij de huiden. En toen de gemeente zelf vallen begon te plaatsen, vernielde hij die omdat hij zijn verdienste niet wilde kwijtspelen.
De zaken gaan echter slecht, het is crisis en in 1837 gaat het bedrijfje van Gansevoort op de fles. Herman wordt naar het platteland gestuurd waar hij de leiding neemt op een boerderij van een oom. Dat duurt ook niet lang en hij wordt onderwijzer aan een plattelandsschool. Onderwijzer, hoewel hij daarvoor geen enkele opleiding had genoten en slechts nu en dan op school had gezeten (als zijn moeder het kon betalen). Hij was autodidact. Zijn kennis had hij opgedaan door lectuur, in navolging van zijn broer. Ook was hij lid van enkele debatclubs, waarvan de leden dikwijls, ook voor de sport, elkaar de huid vol scholden.Enkele bijnamen die Herman kreeg: Herman Melvillian en the Ciceronian Baboon.
1.6
Begin juni 1939, Melville is dan 19 jaar, monstert hij als gewone matroos aan op het koopvaardijschip St Lawrence. De reis gaat naar Liverpool, waar het schip op 4 juli aankomt. Over die reis en over Liverpool kunnen we een en ander lezen in zijn roman Redburn die hij in 1849 schrijft.
Zijsprong:
Als hij in Liverpool aankomt is er daar een bezienswaardigheid. Er is een schip gearriveerd dat werd aangevallen door een zwaardvis. Zwaardvissen zijn de doodsvijanden van walvissen en dit exemplaar had waarschijnlijk het schip aangezien voor een walvis. Zijn zwaard had een koperen bekleding doorboord, vervolgens een 8 cm dikke plank, dan een lege ruimte en ten slotte een eiken plank van 10 cm.
Op 1 oktober is hij terug in Manhattan. Daar is het grote nieuws de gebeurtenissen met het slavenschip Amistad.
Zijsprong:
De Amistad voer met 53 slaven aan boord van Havana naar Guanajay. Kort voordat ze daar aankwamen, vertelde een chef hen dat ze bij aankomst gedood en gepekeld zouden worden. De grap werd niet geapprecieerd. Een zekere Cinqué leidde een opstand, de ketenen werden verbroken en de kapitein en zijn bemanning werden overboord gegooid. De eigenaars, die ook aan boord waren, kregen het bevel om naar Afrika te varen, maar s nachts stuurden ze bij en na twee maanden, met water- en voedselgebrek, kwam het schip ter hoogte van Long Island. De slaven werden naar de gevangenis gestuurd en het schip werd in beslag genomen. Er kwam een rechtszaak van, waarbij het Hooggerechtshof besliste dat de slaven niet op een wettelijke manier tot slaven waren gemaakt en ze werden vrijgesproken. Wat er op neerkwam dat ze terug werden gestuurd naar Sierra Leone.
(Bron: Hugh Thomas: The Slave Trade).
Melville wordt opnieuw schoolmeester in een klein stadje, maar omdat hij niet wordt betaald, vertrekt hij er. Met een vriend trekt hij naar het westen om daar zijn geluk te beproeven. Maar ook daar vindt hij geen werk en ten slotte scheept hij in op een walvisvaarder, de Acushnet, die op 3.1.1841 op walvisvangst naar de Stille oceaan vertrekt. Het schip zal in mei 1845 terug thuis komen, maar in juli 1842 is Melville samen met een vriend van het schip gedeserteerd. Daar komen we later nog op terug. Veel van zijn ervaringen zijn natuurlijk beschreven in Moby Dick, maar in 1847 schreef hij al een korte bijdrage, die als volgt ging:
Mijn jonge vrienden, beeld het u even in, voor de eerste keer in een open sloep (zo licht, dat 3 mannen er zo mee vandoor kunnen gaan), 12 tot 15 mijl verwijderd van je moederschip en ongeveer 100 keer zo ver van het meest nabije land, jagend op een van die oliemonsters. Roeien, roeien, boerenpummels, schreeuwt de roerganger, op- en neerspringend in het achterschip, uitzinnig van beroepsijver. ( ). Roeien, roeien, verdomme, breek die luie rug. De walvis is nu binnen werpafstand en je hoort het geraas van het water in zijn zog. Hoe gaat het hart te keer van de bange roeiers op dit cruciale moment. Mijn jonge vrienden, draai je even om en werp een blik op die walvis. Zie hem wegschieten door het water, het golft om zijn reusachtige kop als rond de boeg van een schip. Geloof me, het is even beangstigend als voor de rekruut die voor het eerst op het slagveld komt.
Rechtstaan en erop los, schreeuwt de roerganger tegen de harpoenier in de boeg. Deze laat zijn roeispaan vallen en grijpt zijn ijzer. Het schiet weg uit zijn hand en wat dan lieve lezers ? We zien geen hand voor ogen, we voelen een slag, een onheilspellend geraas als de getroffen walvis het water rondom opzwiept in damp en schuim, de sloep opzij sleurt en ten slotte als gek door het water klieft, de half volgelopen van links naar rechts schommelende sloep achter zich aan meesleurend, terwijl de bemanning in paniek zich vastklampt aan het dolboord om niet overboord te gaan. Intussen slingeren er allerlei scherpe voorwerpen rond in de boot lansen, harpoenen, schoppen.
Maar dit alles betekent niets bij wat nog zal volgen. Voor het moment ben je enkel verbonden met de walvis: maar straks moet je er nog mee vechten en hem doden.
Melville is een van mijn lievelingsauteurs en toch heb ik dit boek met gemengde gevoelens gelezen. De boosdoener is echter niet Melville, wel de uitgever. Het gaat om de uitgeverij Villa in Weesp. Er staat zelfs geen datum van uitgave in het boek. Op de kaft vooraan staat de titel en daaronder: zijn meesterwerk na Moby Dick. Allemaal heel mooi, maar wat blijkt ? Het boek telt 50 (korte) hoofdstukken, terwijl het origineel uit 93 hoofdstukken bestaat. In het boek staat een korte inleiding, maar nergens staat vermeld dat het geen integrale vertaling is. Zoiets vind ik verschrikkelijk. Ik denk niet dat er een integrale vertaling beschikbaar is in het Nederlands. Ook dat verwondert me niet, want Melville is aartsmoeilijk om te vertalen. Ik heb het zelf even geprobeerd met de eerste alinea van Billy Budd, en ik liep vast. Gelukkig bestaat er van dat werk wel een geslaagde vertaling.
Melville (1819 1891) was een Amerikaanse auteur. Ik zal later nog terugkomen op zijn leven, want momenteel lees ik een biografie van hem. In 1839 maakte hij zijn eerste zeereis. Begin 1841 vertrok hij op een walvisvaarder voor een tocht in de Stille Oceaan.In juli 1842 deserteerde hij van dat schip en leefde gedurende een maand samen met een vriend bij de inboorlingen op de Markiezeneilanden. Ten slotte monsterde hij op nieuw aan op een oorlogsschip en in 1844 kreeg hij ontslag uit de marine. Hij begint dan te schrijven en de onderwerpen voor zijn boeken vindt hij in de avonturen die hij op zijn zeereizen heeft beleefd.
Witjak of White-Jacket or The World in a Man-of-War dateert van 1850 en beschrijft het leven aan boord van een oorlogsschip. Het schip en zijn bemanningsleden zijn een model op schaal voor de hele samenleving. We volgen dit schip op een lange reis. Een verhaal zit er niet in. De korte hoofdstukjes zijn zeer gevarieerd. Ze gaan onder andere over een storm, over diefstallen, over een amputatie, over drank, over typische personen aan boord, enz. Het boek is voor een deel een aanklacht over de levensomstandigheden, machtsmisbruik en andere misbruiken op een dergelijk schip. Zo klaagt de schrijver het geselen van gestrafte matrozen aan.
Melville is altijd heel uitvoerig. In Moby Dick bijvoorbeeld heeft hij het hoofdstukken lang over de soorten walvissen. In dit boek krijgen we een omstandige beschrijving van een oorlogsschip, zowel van de mensen die het bemannen als van het schip zelf, de indeling, wat, waar en wanneer er gegeten wordt, enz. Vervelen doen die passages niet, want ze zijn altijd heel raak, beeldrijk en met zin voor humor geschreven. Bijvoorbeeld de volgende passage over het slapen in een hangmat:
Achttien inches per man is de toegestane ruimte; achttien inches om in te slingeren ! Verschrikkelijk ! Je hebt méér ruimte om te slingeren wanneer je aan de galg hangt.
Het krioelt ook van de interessante weetjes. Bijvoorbeeld over het seinenboek:
Omdat in het Seinenboek alle geheime seinen en codes van de Marine staan opgetekend,waardoor het voor een vijand van onschatbare waarde zou zijn, is de kaft omzoomd met lood, zodat het tot zinken kan worden gebracht wanneer het gevaar bestaat dat het schip in vijandelijke handen zou vallen.
Een boek dus voor mensen die van de zee houden, die zich niet laten afschrikken door het zeejargon. Dat laatste is echter niet zo erg, want Melville legt alles heel uitvoerig uit. En wie op zijn honger zou blijven, kan ik de volgende interessante website aanraden http://www.vaartips.nl/zeevaart.htm .
Het is het ideale boek om te lezen voor wie van plan is de komende zomer een zeilschip te bezoeken. Hopelijk zal er ook dit jaar in Zeebrugge of Antwerpen een vloot zeilschepen te bezichtigen zijn. En anders kan men nog altijd in Oostende de Mercator een bezoekje brengen.
Wie het boek in het Engels zou willen lezen, kan ik verwijzen naar het Gutenberg-project. Daar is het naast nog enkele werken van Melville voorhanden.
Dit werk is een beroemde Gothic novel, een griezelroman. Dat soort romans maakte, eigenaardig genoeg opgang in de 18e eeuw. Eigenaardig omdat de 18e eeuw net zon beschaafde en vrouwelijke eeuw was. In die eeuw komt de vrouw meer in de belangstelling, krijgt haar gevoelsleven meer aandacht. Het is de tijd van het mal de vivre, van de vapeurs en van de metafysische angst. In deze romans komt de fascinatie tot uiting voor donkere wouden, duistere krochten, kerkhoven, ruïnes, dromen pijn enz. Edmund Burke, vooral bekend als een van de grondleggers van het conservatisme (Reflections on the revolution in France) had een esthetica van the sublime of het verhevene ontwikkeld. Volgens die theorie kon schoonheid ook gevonden worden in wat verschrikkelijk en pijnlijk is. Het is ook de periode waarin de markies de Sade zijn werken schreef. Een thema dat in deze boeken altijd terugkomt, is dat van de belaagde maagd.
De eerste bekende gothic novel is The Castle of Otranto, van Walpole uit 1765. Een andere bekende schrijfster van griezelverhalen is Ann Radcliffe (1764 1823). En het beroemdste werk is waarschijnlijk wel Frankenstein van Mary Shelley uit 1818.
De roman van Lewis (1775 1818) verscheen in 1796. Hij schreef het boek in 1794, toen hij 19 jaar was. In die tijd was hij verbonden aan de Britse ambassade in Den Haag en hij begon deze roman te schrijven om de verveling te verdrijven.
Het verhaal speelt zich af in Madrid, in de tijd van de inquisitie. De Monk is een dertigjarige Madrileense monnik die als een soort heilige wordt beschouwd en wiens preken volle kerken trekken. Maar hij zal niet heilig blijven. In zijn klooster is hij vaak in het gezelschap van een jonge monnik Rosario, die blijkt een jongedame te zijn en die er zonder al te veel moeite in slaagt om onze monnik te verleiden. Deze Rosario/Mathilde blijkt te heulen met de duivel die ook in het stuk mag optreden. In twee gedaanten zelfs, als een schone naakte jongeling en later als Lucifer. De monnik verliest stilaan zijn heilige manieren, wordt het slachtoffer van zijn driften en stort een andere jongedame in het verderf. Deze zal hij verkrachten en tenslotte ook vermoorden. In een nevenverhaal is er nog een vrouw in het spel. Zij is tegen haar zin in een klooster gedropt, waaruit ze probeert te ontsnappen met behulp van haar verloofde. Die pogingen mislukken jammerlijk en op een van haar uitstappen geraakt ze zwanger. Als dit ter ore komt van de kloosteroverste, wordt ze in een soort vergeetput weggestopt, vastgeketend en in het gezelschap van rottende lijken. Daar zal trouwens ook haar kind geboren worden. Al bij al loopt het voor haar nog goed af, want ze zal worden verlost, terwijl de boze abdis een wrede dood sterft.
De monnik wordt tenslotte ontmaskerd en aangehouden door de heren van de inquisitie. Hij wordt een beetje gemarteld om hem tot bekentenissen te dwingen maar uiteindelijk kan hij aan de dood ontkomen door zijn ziel aan de duivel te verkopen. Maar ook daar beleeft hij niet lang plezier aan, want de duivel neemt de zondaar mee naar een hoge rots en laat hem daar naar beneden vallen.
Ik kan me voorstellen dat deze 19-jarige auteur zich kostelijk heeft geamuseerd bij het schrijven van deze roman. Nu lezen we hem als een curiosum. Soms is het wel eens wat langdradig, maar de fantasie van de auteur houdt ons wakker. In tegenstelling met het werk van de Sade, is dit een kuis boek. Als de eer van een vrouw dan al wordt geschonden, dan klinkt dat zo:
You will even pardon me when I acknowledge, that in an unguarded moment the honour of Agnes was sacrified to my passion.
Met deze roman heeft de auteur zopas de Libris Literatuur Prijs gewonnen. Het werk is in 2004 verschenen bij G.A. van Oorschot.
Bijzonder in dit werk is de invalshoek waaruit het is geschreven. Aan het woord is namelijk een aanvankelijk leeg doek dat door de schilder Felix Vincent wordt gekocht en die door het doek en later schilderij de schepper wordt genoemd. De schilder weet er niet goed weg mee, tot hij een eigenaardige opdracht krijgt van Valéry Specht, een rijke kunstverzamelaar. Voor heel veel geld moet hij een negerjongen Singer schilderen. Niet naar het leven, maar naar de dood. Volgens zeggen van Specht is de jongen, die hij zijn zoon noemt, namelijk dood. We vernemen niets over de wijze waarop de jongen gestorven is. Felix krijgt een video en een foto en daarmee moet hij proberen op het doek een levende jongen weer te geven. Niemand mag het schilderij zien en hij mag er geen ruchtbaarheid aan geven. Specht zal het zelf komen ophalen.
Als het schilderij af is, blijft het lange tijd in het atelier staan. Er komen berichten dat Specht ernstig ziek is. Intussen heeft Felix het bezoek gekregen van een kunstrecensente die een artikel over Specht schrijft en die deze ervan verdenkt een pederast te zijn. Tijdens een vrijpartij met Felix hoort ze hem uit over Specht en het schilderij. Felix krijgt angst en verbrandt het schilderij, zonder dat Specht het te zien krijgt.
De ontknoping wil ik hier niet verklappen.
Op dit hoofdthema worden neventhemas betrokken, onder andere een jeugdervaring van Felix met zijn boezemvriend Tijn, de geboorte van Felix zoon enz.
Het boek deed me soms aan andere auteurs denken. Aan Willem Frederik Hermans bijvoorbeeld. Door van het schilderij het hoofdpersonage te maken, wordt de omringende wereld door de ogen van dat schilderij bekeken. Die kijk op de wereld, dat doordenken van die situatie, vind ik Hermansiaans. Verder dacht ik ook aan Multaltuli, aan het begin van de Max Havelaar, de monoloog van Droogstoppel, wanneer het doek zichzelf op een nogal pedante manier beschrijft als Zeer Dicht Geweven Vier Maal Universeel Geprepareerd.
Een mooie zin:
Huid, zei schepper, eigenlijk is een schilderij niets anders dan een huid aangebracht op een huid.
Er worden nog veel gedachten over schilderkunst en vooral over kijken in het boek geventileerd.
Ik vond het een mooi boek. De taal is erg verzorgd en sober. De ontknoping vond ik wat vergezocht, maar dat doet geen afbreuk aan het boek.
Elisabeth Wolff-Bekker: De menuet en de dominees pruik
Elisabeth Wolff-Bekker: De menuet en de dominees pruik
Een werkje waar niemand op zit te wachten. Het komt hier toevallig terecht, omdat ik het ergens aantrof en ik een dergelijk boekje niet kan laten liggen. Het kostte niet alleen geen geld, maar als ik het niet had meegenomen, zou ik in mijn leven waarschijnlijk nooit iets van deze dame hebben gelezen.
We kennen de naam van deze schrijfster van op de schoolbanken, in combinatie met Aagje Deken. Samen gaven ze in 1782 hun bekendste werk uit, de roman in brieven De Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart.
Elisabeth Wolff leefde van 1738 tot 1804.
Het bovengenoemde boekje is een uitgave van de Wereldbibliotheek, uit 1954. Het telt nauwelijks dertig bladzijden waarvan dan nog tien voor de inleiding van de bezorger, P. Minderaa.
Het is in versvorm geschreven en vormt één groot gedicht. Het zou gebaseerd zijn op een werkelijk gebeurd feit, maar de schrijfster heeft het wel wat bijgewerkt, en scherper gesteld dan het er in werkelijkheid is aan toegegaan.
De geschiedenis. De ouderling Eerryk laat zijn dochter trouwen en op het huwelijksfeest danst hij een menuet. Dat komt ter ore van de predikanten van de gemeente. Zij halen er een oude kerkwet bij waarin staat dat een ouderling die danst in de ban moet worden gedaan.
Mer, hevet hi gedanst mit al te bliden geeste,
Al was t op zin liefs vrouw of zin liefs dogters Feeste,
Men sluut hum in de Ban, op dat hy daar voor ly.
Hi ne mag nimmermier die zuuvre kerk regieren.
Maar Eerryk laat zich dit niet zomaar welgevallen en zal de dominees van hetzelfde laken een pak maken. In een andere wet staat namelijk dat de heren op zinder kaalen scheel een kalotgen mogen dragen maar geen pruik, want dat ze dan het predikambt verliezen.
Dreigt weêr met uwen fraaien Ban,
Beledigt weêr een eerlyk man;
Maar ik zal Uwen Ban ook tegens U gebruiken,
Indien gylieden uwe almagtig groote Pruiken
Niet wisselt tegens een eenvoudige kalot.
Veel houdt het dus niet in, maar het gedicht is heel speels en afwisselend. En ik lees niet alle dagen ons Nederlands uit de 18e eeuw.
Deze roman is mijn eerste kennismaking met deze schrijfster. Eigenlijk moet ik me daarover schamen, want ze is een stadsgenote. Ik weet niet goed waarom ik haar werk altijd links heb laten liggen. Misschien las ik ooit een recensie die me niet aanstond.
Marcella Baete werd geboren in Gent in 1939. Achteraan in het boek staan enkele trefwoorden over haar leven. Ze spreken voor zich.
Werkmansgezin. Onderwijzeres, veertien jaar voor de klas, getrouwd op 21, zes kinderen, zwaar ongeval, acht jaar slagerin, 45 keer verhuisd. Feministe. Sociaal geëngageerd. Autodidacte. Schrijfster.
Ze is pas op late leeftijd begonnen te publiceren. Dit boek is uitgegeven bij Uitgeverij EPO De Geus Berchem/Breda in 1993.
Het oceanenkind is een Koreaans meisje dat door een Gents gezin wordt geadopteerd. Het gezin heeft al vier kinderen, maar de vrouw is een wat naïeve idealiste, die ook het falen van haar relatie met haar man op die manier wil compenseren. Er loopt iets mis met het geadopteerde meisje en dat heeft gevolgen voor het hele gezin. Ik wil hierover niet te veel verklappen.
Ik meen te weten dat de schrijfster ooit de vrouwelijke Louis Paul Boon werd genoemd. Ze schrijft inderdaad in die traditie. Haar personages zijn volksmensen. Direct herkenbaar voor Gentenaars, maar daarom niet verschillend van de mensen die ik in mijn jeugd heb gekend in een Antwerpse volksbuurt.
Het is een prachtig en aangrijpend boek. Eva, de vrouwelijke hoofdpersoon die het kindje adopteert, is fantastisch neergezet. De roman zit ook vol humor, maar dan een humor die het geheel nog schrijnender maakt.
Een Tsjechische schrijver, geboren in 1893 en overleden in 1929. Hij schreef in het Duits een niet zo omvangrijk oeuvre bijeen.
Het is een hard boek. De hoofdpersoon Franz Polzer is een bankbediende die nooit een dag vrij neemt en die een kamer betrekt bij een weduwe. Hij heeft in zijn jeugd enkele traumatische ervaringen meegemaakt (hij wordt aangerand door een dienstmeisje, en betrapt zijn vader, die weduwnaar is, op seks met de zus van zijn vader). Die gebeurtenissen blijven hem de rest van zijn leven achtervolgen. Het is een besluiteloze, gefrustreerde man die elk sociaal contact zoveel mogelijk vermijdt. Hij moet de avances ondergaan van zijn hospita, Klara Porges, die op het eind van het verhaal wordt vermoord. Er verschijnen nog enkele figuren in de roman, o.a. een oude jeugdvriend, van wie de benen geamputeerd zijn en die zijn vrouw terroriseert. Verder doet er nog een verpleger mee, een godsdienstwaanzinnige.
Geen opbeurend gezelschap. De hoofdpersoon Franz Polzer heeft de gebeurtenissen niet onder controle. Hij wordt meegesleurd in een logica van verraad, ongezonde seksualiteit en manipulatie.
De sfeer van het boek is drukkend, soms op het groteske af. De mens wordt op zijn slechtst getoond, taboes worden doorbroken.
Als ik het bovenstaande overlees, besef ik dat weinig mensen geneigd zullen zijn om het boek te lezen. Het is geen mooi boek, het is hard en toch ben ik blij het te hebben gelezen.
Van deze Amerikaanse auteur had ik nog nooit gehoord. Hij werd geboren in 1931. Zijn ouders immigreerden kort na de eerste wereldoorlog uit Rusland. Hij groeide op in Washington, in een arme negerbuurt. Hij is dan begonnen aan de studie geneeskunde en specialiseerde in de psychiatrie. Over dat onderwerp heeft hij enkele werken gepubliceerd. Daarnaast schreef hij ook fictie, o.a. de roman Nietzsches tranen. Zelf noemt hij dat werk a teaching novel of een roman waaruit je wat kunt leren. In het hier besproken boek is dat ook het geval, zonder dat het belerend is. Het verhaal blijft het belangrijkste.
Mij heeft dit boek verleid door zijn titel, omdat ik nogal een fan ben van Schopenhauer (1788-1860).
De hoofdpersoon Julius Hertzfeld, een psychotherapeut, krijgt te horen dat hij aan huidkanker lijdt en nog maar een jaar te leven heeft. Hij vraagt zich af wat hij in zijn leven heeft gepresteerd en daarvoor zoekt hij contact met Philip Slate, een patiënt die 20 jaar geleden bij hem in therapie was en met wie de therapie toen was mislukt. Deze Philip loopt hoog op met Schopenhauer en hij wil Julius inwijden in de gedachtewereld van deze filosoof. Julius gaat ermee akkoord op voorwaarde dat Philip deelneemt aan een therapiegroep onder leiding van Julius. Dit is de inleiding en wat krijgen we nu verder in het boek ?
De hoofdmoot bestaat vooral uit de gesprekken in de therapiegroep waaraan een zestal personen deelnemen. We leren de verschillende personen uit die groep kennen en de spanningen die ze bij elkaar oproepen. Daar de auteur zelf psychiater is, schrijft hij met kennis van zaken. Afgezien van het verhaal, leer je veel over de methoden en technieken die een therapeut in zon groep gebruikt. Elk hoofdstukje begint met een citaat uit de werken van Schopenhauer. En verder wordt er geregeld een hoofdstuk ingelast waarin een korte levensschets van deze wijsgeer wordt gegeven. Een van de themas in het boek is of de leer van deze filosooftherapeutische waarde heeft. Schopenhauer stond erg negatief tegenover het leven en hij zag heil in een vorm van onthechting, een beetje zoals in het boeddhisme.
De persoon Schopenhauer wordt in dit boek wel een beetje clichématig beschreven. We krijgen nog maar eens te horen dat hij een vrouwenhater was, een zwarte pessimist, enz.
Het is dan ook een roman en geen wijsgerig traktaat of een biografie. Toch is het een interessant, boeiend en onderhoudend boek. Vooral lezers met interesse voor psychologie en filosofie zullen in de wolken zijn.
Laat me om te eindigen het fragment van Schopenhauer opschrijven dat boven het eerste hoofdstuk staat, het hoofdstuk waarin de hoofdpersoon verneemt dat hij kanker heeft.
Met elke ademhaling, weren we de dood af die ons voortdurend op de hielen zit
Uiteindelijk zal de dood overwinnen, want ons lot staat vast vanaf onze geboorte, hij speelt met zijn prooi, maar slechts voor korte tijd, dan slaat hij onverbiddelijk toe.
Toch gaan we gedreven en toegewijd zo lang mogelijk door met leven, zoals we proberen de grootste en langste zeepbel te blazen, in de wetenschap dat hij uit elkaar zal spatten.
Van Schopenhauer is bekend dat hij heel mooi, helder en beeldrijk proza schreef. Het bovenstaande is daar een staaltje van en zo staan er nog tientallen geslaagde fragmenten in het boek.
Eerst iets over deze Nederlandse schrijfster. Ze is een joodse vrouw die in 1881 werd geboren en die in 1932 door zelfmoord om het leven kwam. Ik las van haar al de roman De Verlatene. Die gaat over een joods gezin, waarin de vader (de verlatene) erg op de godsdienstige regels en gebruiken gesteld is, en die onder andere daardoor zijn kinderen van zich ziet vervreemden.
Van een kind is een verhaal. Het gaat over een joods meisje in een klein stadje. We verkennen samen met haar dat stadje, de omgeving, de mensen en op het einde van het verhaal komt ze om het leven. Bij een roeitochtje wordt ze overvaren door een boot. Die dood komt als een verrassing, want er is weinig in het verhaal dat die afloop laat vermoeden.
Voor het overige zal ik enkele passages aanhalen die me troffen en zeggen waarom.
Lea moest trouwens altijd u tegen de bedelaars zeggen, en ze mocht niet zonder alstublieft de centen in hun hand leggen.
Wat jammer dat die beleefdheid tegenwoordig zo ver zoek is, en dan zeker in Nederland. Er is een tijd geweest dat ik die vormelijkheid ook maar niks vond. Dat werd algauw afgedaan als hypocrisie, of het in stand houden van standenverschillen. Met je medemens mocht je wel wat vertrouwelijker omgaan. Nu schat ik een dergelijke vorm van respect hoger in. Door hoffelijk te zijn tegen elkaar kunnen conflicten worden vermeden.
Hierbij aansluitend de volgende passage. Als joodse, mocht Lea de vrijdag vroeger uit de klas vertrekken voor de Sabbath.
En de bovenmeester zei in de stilte de woorden van elke week, afgemeten en deftig, de Israëlieten kunnen wel naar huis gaan. De kleine Lea was de enige in haar klas die het aanging, maar toch vond ze het heel natuurlijk, dat de hooggeplaatste bovenmeester niet zo maar zei Lea mag wel naar huis gaan het was juist goed zo, als een algemene wet, waarvan elk de geldigheid op zichzelf beoordeelde, moest het over haar hoofd plechtig worden uitgebazuind. Ze zou in t geheel niet hebben gewild dat de bovenmeester het huiselijker had uitgedrukt.
Ook hier weer dat respect. Het doet ook raar aan te bedenken dat dit verhaal werd geschreven voordat de jodenvervolgingen hebben plaatsgevonden. Daarna is het onmogelijk geworden om nog gewoon over het joodse leven te schrijven. Met de holocaust is de onschuld verdwenen.
Een laatste passage:
Hier hielden tegelijk haar herinneringen op, want hier had ze nooit gewandeld, het was de wereld die achter het pontje lag, veer als een vreemde provincie, en hier waren dus ook geen dingen die háár kenden en willig waren om haar uitstromende gevoelens op te vangen en voor haar te bewaren, tot ze later ze weer opvragen zou
Vooral dat laatste stuk van de zin vind ik prachtig. Zij legt haar gevoelens bijvoorbeeld in een boom, die ze voor haar bewaard tot ze bij die boom terugkomt en hij haar die gevoelens terugschenkt.
De begroeting hiernaast is uit een tafelspel. Dit genre werd vooral beoefend door de rederijkers en het was gebonden aan bepaalde gelegenheden. Het werd opgevoerd voor of na de maaltijd en dikwijls werden er bij die gelegenheid geschenken overhandigd.
Het tafelspel waaruit die begroeting komt, heet t Spel van den spigel. Twee personen Sot en Jonck gaan naar een bruiloftsfeest en ze denken na over een geschenk dat ze kunnen meenemen. De keuze valt op een spiegel. Maar Sot laat de spiegel uit zijn handen vallen By gans doet, daer leet hy ! (By gans doet is een krachterm en betekent Bij Gods dood. Nog zon bastaardvloek die in het stuk voorkomt is by gans naelken. Dit betekent: Bij Gods nagelen, of de spijkers waarmee Christus gekruisigd is). Ze raken handgemeen en dan verschijnt het derde personage op het toneel: Vreyss van der Doet ofVrees voor de dood. Zij biedt een andere spiegel aan, namelijk de spiegel van het geweten.
Eynen spigel, daer ghy u in sult paleren,
Tegen dat gy in den oppersten staet sult reysen.
Een spiegel dus, waarin ze tegen het einde van hun leven zullen moeten kijken en zich afvragen of ze deugdelijk hebben geleefd.
Een boek uit de negentiende eeuw, van een Engelse auteur die leefde van 1856 tot 1925. Hij is ook de schrijver van King Solomons Mines, dat misschien wat bekender is.
She is een avonturenroman die soms aan Jules Verne doet denken, maar de fantasie is hier eerder van spirituele aard. Ik geef de inhoud in het kort weer en baseer me daarbij op het nawoord dat Hubert Lampo bij dit boek heeft geschreven. Dat nawoord is trouwens ook interessant door de verschillende verbanden die Lampo naar aanleiding van dit werk legt, onder meer met de leer van de archetypen van de psycholoog Gustav Jung.
De inhoud.
Twee Engelse gentlemen, Horace Holly en Leo Vincey, nemen het besluit een geheim te ontraadselen dat al eeuwenlang in de familie van laatstgenoemde wordt overgeleverd. In Afrika ontdekken zij de onderaardse stad Kôr, waar ooit de voorzate van de Egyptenaren leefden. Er woont nu nog een ontaard volk dat geregeerd wordt door She-who-must-be-obeyed, of kortweg She. Het is een vrouw van een verblindende schoonheid, die over geheimzinnige krachten beschikt en vereerd wordt als godin. Ze leeft al duizenden jaren en is erin geslaagd het verval van het lichaam, een oude droom van de alchemisten, tegen te houden. In die vroegere tijden had ze ooit uit jaloezie een man vermoord op wie ze verliefd was. Al die tijd heeft ze gewacht op de terugkeer van die geliefde en die ziet ze nu in de gedaante van Leo Vincey. Ze zal proberen hem ook onsterfelijk te maken, maar die poging mislukt.
Dit boek doet soms ook denken aan de Lord of the Rings. Alleszins aan de film, want het boek zelf heb ik nog niet gelezen. Vooral dan de beschrijvingen van de gevaarlijke trektochten, de rol van het vuur, enz. Misschien heeft Tolkien zich op bepaalde punten wel laten inspireren door dit boek.
Deze Oostenrijkse Joodse auteur hoeft waarschijnlijk niet meer te worden voorgesteld. Hij leefde van 1894 tot 1939. Hij verliet in 1933 Duitsland en stierf in Parijs. Zijn werken worden momenteel in het Nederlands opnieuw uitgegeven. Dit boekje is een oude prisma. De ondertitel van het werk is Een vreemdeling op aarde.
Het hoofdpersonage was als jonge revolutionair betrokken bij een aanslag en diende te emigreren naar Amerika. Daar vindt hij zijn draai niet, en als de oorlog uitbreekt keert hij terug naar Rusland waar hij dienst neemt in het leger. Hij klimt op in het leger door zijn moed en groeit uit tot een wrede bevelvoerder. Bij het uitbreken van de revolutie komt hij met zijn troepen terecht in een dorpje. Daar richten zijn soldaten een pogrom aan onder de joodse bevolking. Zelf rukt hij de rosse baard uit van een joodse man. Dit betekent een keerpunt in zijn leven. Hij verlaat het leger en trekt rond op het platteland, als boetedoening.
Zoals elk boek van Joseph Roth is het de moeite waard om te worden gelezen.
Idris is een Egyptische schrijver, geboren in 1927 en gestorven in 1991. Hij schreef vooral kortverhalen. Ik vind er maar weinig informatie over op het internet. Dit boekje (156 blz.) werd geschreven in 1959 en is in Nederlandse vertaling verschenen in 1988 in de Derde Spreker Serie van uitgeverij Ambo. Zelf kocht ik het in een tweedehandswinkel en ik weet niet of het nog verkrijgbaar is in de bibliotheken.
Het verhaal speelt zich af op een katoenplantage. Op een dag wordt er een vermoorde pasgeboren baby aangetroffen. Dat is het taboe. De opzichter verwittigt de politie niet en hij probeert zelf uit te zoeken wie de misdaad kan gepleegd hebben. Zijn eerste verdenking valt op de groep gastarbeiders, die elk jaar uit een afgelegen dorp worden aangevoerd om de schadelijke eitjes van de katoenplanten te verwijderen. In eerste instantie kan hij de dader daar niet onder vinden, maar achteraf blijkt het toch een van die vrouwen geweest te zijn. De vrouw zal uiteindelijk in erbarmelijke omstandigheden sterven aan kraamkoorts.
Dit verhaal dient om de levensomstandigheden op de plantage te schetsen, o.a. de afkeer van de plantagebewoners voor die migranten (we zijn dicht bij huis). Verder is het een aanklacht tegen de feodale toestanden op het platteland, het harde werk, de kwetsbaarheid van de oogst, enz.
Het mooie aan die boekjes uit vreemde culturen is dat we die cultuur wat beter leren kennen. Door insiders (de auteur was zelf afkomstig uit een dorpje), en niet door de bril van Westerse journalisten. Bij die laatste volgt er gewoonlijk een oordeel, of laten ze dat doch doorschijnen. Een autochtone auteur zal misschien ook wel een boodschap in zijn werk verbergen, maar ze wordt dan meestal wel genuanceerder aangebracht en vanuit een heel ander perspectief. Zo een auteur schrijft ook niet voor de Westerse markt, maar in de eerste plaats voor zijn eigen volksgenoten. Het zijn boeken die niet aanzetten om naar dat land op reis te gaan, maar ze doen je wel beseffen dat het daar ook om mensen gaat zoals wij en niet om tv-beeldmensen.
Roman van een in 1941 geboren Noorse auteur. In de krant De Standaard van vandaag (donderdag 28 april) gaat een deel van de boekenbijlage net over Noorse literatuur. Van deze auteur wordt er geschreven dat hij bij de groten van zijn land wordt gerekend (een soort Claus). Het boek is in 2004 uitgegeven bij de uitgeverij Signature in Utrecht.
Professor Andersen in een 55-jarige professor Noorse literatuur, specialiteit Henrik Ibsen. Hij woont alleen op een flat. Hij is wel een tikkeltje eigenaardig, praat in zichzelf waarbij hij zich geregeld in de rede valt en heeft zich op kerstavond een kerstmaal bereid. Hij houdt de ramen van de flats aan de overzijde in het oog en wordt zo getuige van een moord. Hij laat na om de politie te waarschuwen en dit zogenaamde omissiedelict zal, hem zolang de roman duurt, parten spelen. Het boek begint dus als een detective, maar het detectivegehalte wordt bewust afgezwakt. Het eigenlijke verhaal speelt zich af in het hoofd van de hoofdpersoon. De man is een twijfelaar, die alles wikt en afweegt maar uiteindelijk besluiteloos blijft.
Het interessantste in het boek zijn de bedenkingen van de man (en de auteur). Over het verleden, over literatuur, over God, over de moderne tijd waarin hij zich niet thuis voelt. De ideeën zijn vaak origineel.
Enkele fragmenten om de sfeer te laten proeven:
Hier sta ik, een 55-jarige professor die zijn gemoed heeft opengesteld voor zijn innerlijke eenvoud en als gevolg daarvan in staat is om oeroude verhalen van religieuze oorsprong toe te laten, en dan vrede in zijn gemoed vindt
In verband met kunst en literatuur uit het verleden (in zijn geval de toneelstukken van Ibsen) zegt hij dat deze niet meer in staat zijn om ons geestdriftig te maken, wat er voor de huidige lezer van overblijft is een soort patina en een reputatie. Tegenover het choquerende van kunst stelt hij de stille vreugde. Hij brengt dit gemis op veel verschillende manieren onder woorden. Enkele treffende voorbeelden:
Alle geestdrift is tijdgebonden en in onze tijd wordt deze tijdgebondenheid gekenmerkt door het weergaloze vermogen van het commercialisme om geestdrift op te wekken en de harten van de massa te bewegen.
De tand des tijds, dat is wat er binnen in mij knaagt en alles kapotmaakt. De tand des tijds knaagt zelfs aan de meest verheven geestelijke prestaties en vernietigt ze, maakt ze tot slappe aftreksels.
Het is dus een ideeënroman die wel om een tweede lezing vraagt. Het spannende is het verhaal in het hoofd van de hoofdpersoon. Het verhaal van de moord wordt ook verder uitgewerkt, de professor ontmoet de man zelfs, maar het vormt slechts de aanleiding voor allerlei bespiegelingen.
Ik vond het een prachtig boek, maar ik kan me voorstellen dat anderen het maar saai vinden. Dat gaat nu eenmaal zo met mensen en boeken.
Von Keyserling: Branding Hrabal: Zwaarbewaakte treinen Voltaire: Candide Ishiguro: Een kunstenaar van het vlietende leven Hawthorne: De scharlaken letter Yalom: De Schopenhauer-kuur Rosa: De derde oever van de rivier Hoffmann: Das Fräulein von Scuderi Waugh: The Loved One Kadare: Het donkere jaar Baricco: Zijde Moorehead: De Blauwe Nijl Lampedusa: De tijgerkat Melville: Billy Budd Platonov: De bouwput Tim Parks: Bestemming Bernhard: De neef van Wittgenstein Kafka: Die Verwandlung Werfel: Het bleekblauwe handschrift van een vrouw Traven: Verhalen Baldwin: Go Tell it on the Mountain Faulkner: As I lay dying Oë: De hoogmoedige doden Trilling: The Middle of the Journey Hardy: Far from the madding crowd Kristof: De analfabete McEwan: Amsterdam Filloy: De bende Sciascia: De Zaak Aldo Moro Salinger: Franny and Zooey