Herman Melville: biografiexml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Ik wil hier wat biografische gegevens meedelen over Herman Melville. Mijn informatie haal ik vooral uit de biografie van Hershel Parker: Herman Melville A Biography Volume I 1819-1851. Het verscheen in 1996 bij de Johns Hopkins University Press in Baltimore. Dat eerste deel alleen al telt meer dan 900 bladzijden, zodat ik een tijdje bezig zal zijn. Het tweede deel vind ik jammer genoeg niet in de bibliotheek.
Ik weet niet of veel mensen geïnteresseerd zullen zijn in dit verhaal. Voor mij dient het als geheugensteuntje. Naarmate ik vorder in het werk, zal ik deze bijdrage bijwerken.
De Melvilles waren afkomstig uit Schotland. De beroemdste telg uit het geslacht was Hermans grootvader Thomas Melville (1751-1832). Hij nam onder andere deel aan de Boston Tea Party, een belangrijke gebeurtenis in de onafhankelijkheidsstrijd van de Amerikanen tegen de Engelsen in 1773. Een aantal kolonies had zich aaneengesloten en ageerde tegen de hoge belastingen die door de Engelse kolonisator werden geheven, onder andere op ingevoerde thee. Op een bepaald moment lagen er in de haven van Boston drie schepen uit Indië met een lading thee aan boord. Een groep opstandelingen (sommigen verkleed als Amerikaanse indianen) overviel de schepen en kieperde de balen thee over boord.
Melvilles moeder, Maria Gansevoort, was van Hollandse afkomst. De familie was in het midden van de 17e eeuw geëmigreerd naar Albany, daarvoor Fort Orange genoemd, ten noorden van New York. Ook grootvader Gansevoort was een beroemd man. In 1777 verdedigde hij met succes een fort tegen de een Engelse overmacht, waaraan hij de titel van Hero of Fort Stanwix overhield.
Hermans vader, Allan, was een textielhandelaar in New York. Hij voerde goederen in uit Frankrijk, maar het ontbrak hem aan koopmansinstinct. In 1830 zat hij zo diep in de schulden dat hij uit New York wegvluchtte naar Albany in het noorden. In 1832 stierf hij en liet naast een weduwe en acht kinderen een enorme schuldenberg na.
De familie werd nu geleid door de moeder en de ondernemende oudste zoon Gansevoort (1815 1846), die op 16-jarige leeftijd een handel opzette in bont en hoofddeksels. Herman leefde wat in de schaduw van die zeer intelligente oudere broer. Om mee geld voor het gezin te verdienen, begon hij op dertienjarige leeftijd als bediende bij een bank te werken.
Anekdote: de eerste bekende woorden van Herman Melville werden geciteerd door zijn vader naar aanleiding van de geboorte van een jonger broertje: Pa now got two ittle boys. De schrijver was toen drie jaar.
In 1834 brandt de fabriek van Gansevoort uit. De winkel blijft gespaard, maar hij moet zijn personeel ontslaan. Gevolg: Herman wordt weggehaald bij de bank en begint in de winkel voor zijn broer te werken. Hij is dan 15 jaar.
Anekdote: Op een bepaald moment rijdt Gansevoort met 175 huiden van muskusratten naar een volmolen. Daar werden de huiden gevold, d.w.z. onder toevoeging van bijtende stoffen geplet tussen twee walsen om ze te vervilten. Mooie oude woorden. In Gent is er nog een Voldersstraat. Tien jaar geleden jaren ving mijn buurman nog muskusratten en verkocht hij de huiden. En toen de gemeente zelf vallen begon te plaatsen, vernielde hij die omdat hij zijn verdienste niet wilde kwijtspelen.
De zaken gaan echter slecht, het is crisis en in 1837 gaat het bedrijfje van Gansevoort op de fles. Herman wordt naar het platteland gestuurd waar hij de leiding neemt op een boerderij van een oom. Dat duurt ook niet lang en hij wordt onderwijzer aan een plattelandsschool. Onderwijzer, hoewel hij daarvoor geen enkele opleiding had genoten en slechts nu en dan op school had gezeten (als zijn moeder het kon betalen). Hij was autodidact. Zijn kennis had hij opgedaan door lectuur, in navolging van zijn broer. Ook was hij lid van enkele debatclubs, waarvan de leden dikwijls, ook voor de sport, elkaar de huid vol scholden. Enkele bijnamen die Herman kreeg: Herman Melvillian en the Ciceronian Baboon.
1.6
Begin juni 1939, Melville is dan 19 jaar, monstert hij als gewone matroos aan op het koopvaardijschip St Lawrence. De reis gaat naar Liverpool, waar het schip op 4 juli aankomt. Over die reis en over Liverpool kunnen we een en ander lezen in zijn roman Redburn die hij in 1849 schrijft.
Zijsprong:
Als hij in Liverpool aankomt is er daar een bezienswaardigheid. Er is een schip gearriveerd dat werd aangevallen door een zwaardvis. Zwaardvissen zijn de doodsvijanden van walvissen en dit exemplaar had waarschijnlijk het schip aangezien voor een walvis. Zijn zwaard had een koperen bekleding doorboord, vervolgens een 8 cm dikke plank, dan een lege ruimte en ten slotte een eiken plank van 10 cm.
Op 1 oktober is hij terug in Manhattan. Daar is het grote nieuws de gebeurtenissen met het slavenschip Amistad.
Zijsprong:
De Amistad voer met 53 slaven aan boord van Havana naar Guanajay. Kort voordat ze daar aankwamen, vertelde een chef hen dat ze bij aankomst gedood en gepekeld zouden worden. De grap werd niet geapprecieerd. Een zekere Cinqué leidde een opstand, de ketenen werden verbroken en de kapitein en zijn bemanning werden overboord gegooid. De eigenaars, die ook aan boord waren, kregen het bevel om naar Afrika te varen, maar s nachts stuurden ze bij en na twee maanden, met water- en voedselgebrek, kwam het schip ter hoogte van Long Island. De slaven werden naar de gevangenis gestuurd en het schip werd in beslag genomen. Er kwam een rechtszaak van, waarbij het Hooggerechtshof besliste dat de slaven niet op een wettelijke manier tot slaven waren gemaakt en ze werden vrijgesproken. Wat er op neerkwam dat ze terug werden gestuurd naar Sierra Leone.
(Bron: Hugh Thomas: The Slave Trade).
Melville wordt opnieuw schoolmeester in een klein stadje, maar omdat hij niet wordt betaald, vertrekt hij er. Met een vriend trekt hij naar het westen om daar zijn geluk te beproeven. Maar ook daar vindt hij geen werk en ten slotte scheept hij in op een walvisvaarder, de Acushnet, die op 3.1.1841 op walvisvangst naar de Stille oceaan vertrekt. Het schip zal in mei 1845 terug thuis komen, maar in juli 1842 is Melville samen met een vriend van het schip gedeserteerd. Daar komen we later nog op terug. Veel van zijn ervaringen zijn natuurlijk beschreven in Moby Dick, maar in 1847 schreef hij al een korte bijdrage, die als volgt ging:
Mijn jonge vrienden, beeld het u even in, voor de eerste keer in een open sloep (zo licht, dat 3 mannen er zo mee vandoor kunnen gaan), 12 tot 15 mijl verwijderd van je moederschip en ongeveer 100 keer zo ver van het meest nabije land, jagend op een van die oliemonsters. Roeien, roeien, boerenpummels, schreeuwt de roerganger, op- en neerspringend in het achterschip, uitzinnig van beroepsijver. (
). Roeien, roeien, verdomme, breek die luie rug. De walvis is nu binnen werpafstand en je hoort het geraas van het water in zijn zog. Hoe gaat het hart te keer van de bange roeiers op dit cruciale moment. Mijn jonge vrienden, draai je even om en werp een blik op die walvis. Zie hem wegschieten door het water, het golft om zijn reusachtige kop als rond de boeg van een schip. Geloof me, het is even beangstigend als voor de rekruut die voor het eerst op het slagveld komt.
Rechtstaan en erop los, schreeuwt de roerganger tegen de harpoenier in de boeg. Deze laat zijn roeispaan vallen en grijpt zijn ijzer. Het schiet weg uit zijn hand en wat dan lieve lezers ? We zien geen hand voor ogen, we voelen een slag, een onheilspellend geraas als de getroffen walvis het water rondom opzwiept in damp en schuim, de sloep opzij sleurt en ten slotte als gek door het water klieft, de half volgelopen van links naar rechts schommelende sloep achter zich aan meesleurend, terwijl de bemanning in paniek zich vastklampt aan het dolboord om niet overboord te gaan. Intussen slingeren er allerlei scherpe voorwerpen rond in de boot lansen, harpoenen, schoppen.
Maar dit alles betekent niets bij wat nog zal volgen. Voor het moment ben je enkel verbonden met de walvis: maar straks moet je er nog mee vechten en hem doden.
|