In de tuin van de pastorij, achter een groot wit hek, stond elke ochtend een ezel. Hij drukte zijn snoet tegen de hekspijlen, want altijd was er wel iemand die hem wat lekkers toestopte. Kinderen die door hun moeder naar school werden gebracht, stopten er even om enkele woordjestegen grauwtje te zeggen.
Enkele weken geleden was de ezel plots uit de tuin verdwenen. Op de plaats waar hijgewoonlijk stond, was nu een dik zeil over iets heen gelegd. De eerste dag bleef het zeil leeg, maar de tweede dag kon men er tuiltjes bloemen en zelfs een wortel op zien liggen. De derde dagwas het zeil en wat eronder lag weggehaald.
Von Keyserling: Branding Hrabal: Zwaarbewaakte treinen Voltaire: Candide Ishiguro: Een kunstenaar van het vlietende leven Hawthorne: De scharlaken letter Yalom: De Schopenhauer-kuur Rosa: De derde oever van de rivier Hoffmann: Das Fräulein von Scuderi Waugh: The Loved One Kadare: Het donkere jaar Baricco: Zijde Moorehead: De Blauwe Nijl Lampedusa: De tijgerkat Melville: Billy Budd Platonov: De bouwput Tim Parks: Bestemming Bernhard: De neef van Wittgenstein Kafka: Die Verwandlung Werfel: Het bleekblauwe handschrift van een vrouw Traven: Verhalen Baldwin: Go Tell it on the Mountain Faulkner: As I lay dying Oë: De hoogmoedige doden Trilling: The Middle of the Journey Hardy: Far from the madding crowd Kristof: De analfabete McEwan: Amsterdam Filloy: De bende Sciascia: De Zaak Aldo Moro Salinger: Franny and Zooey