Diderot: La religieusexml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
In de 18e eeuw waren er geen kranten in Frankrijk. Om rijke mensen die buiten Parijs woonden, toch op de hoogte te houden van wat er zoal gebeurde, had een zekere F. M. Grimm, die huisleraar was in Parijs, de Correspondance littéraire opgericht, een veertiendaags bulletin dat hij tot verder buiten de grenzen verstuurde, onder andere naar de keizerin in Rusland. In 1770 wordt in die Correspondance littéraire de grap verteld die aanleiding had gegeven tot de roman van Diderot.
De markies de Croismare maakte deel uit van het Parijse groepje van madame dEpinay, waartoe ook Diderot en Grimm behoorden. De markies moest voor zaken naar Normandië. Na vijftien maanden wensen de mensen in Parijs hem terug te halen en ze zullen daarbij een list gebruiken. De markies had zich het lot aangetrokken van een jonge vrouw die door haar ouders gedwongen was om in het klooster te gaan. Diderot stuurde de markies nu fictieve brieven, waarin stond dat de jonge vrouw gevlucht was uit het klooster en dat ze rekende op de hulp van de markies. De markies trapte in de val, beantwoordde de brieven en maakte allerlei plannen om de vrouw ergens een betrekking te bezorgen. Hij ging zo fel op in de geschiedenis, dat Diderot zich na enkele maanden genoodzaakt zag de jonge vrouw te laten sterven. Pas tien jaar later, toen de brieven in de Correspondance littéraire werden gepubliceerd, vernam de markies hoe hij in het ootje was genomen.
Naar aanleiding van dat voorval schreef Diderot zijn roman La religieuse. Hij gaat over een meisje Suzanne die van haar ouders in het klooster moet gaan. Zij is een natuurlijk kind en haar moeder, die haar echtgenoot daarover in onwetendheid heeft gelaten, wenst op die manier voor haar misstap te boeten en bovendien de erfenis alleen over te laten aan haar twee echte dochters. De roman is het verhaal dat Suzanne in de eerste persoon. Het is een lange brief aan de markies de Croismare waarin ze vertelt wat haar in de kloosters allemaal is overkomen.
In een brief schreef Diderot over deze roman: Je ne crois pas quon ait jamais écrit une plus effroyable satire des couvents. Op enkele uitzonderingen na zijn de nonnen allemaal haatdragend en hypocriet. Als Suzanne weigert om in het klooster te blijven en zelfs een proces aanspant om vrij te komen, wordt ze vernederd en geterroriseerd. De nonnen blijken, nog voor de markies de Sade, volleerde sadistes te zijn. Zo wordt ze bijvoorbeeld tijdens een ceremonie in een doodskist gelegd, en bedekt met een lijkkleed. De nonnen zingen een requiemmis waarna ze haar besprenkelen met wijwater. Verder wordt ze in een cachot opgesloten, moet ze zichzelf geselen, enz. Als de misbruiken ten slotte uitlekken, wordt ze overgeplaatst naar een ander klooster. Aanvankelijk gaat het daar goed, maar de overste blijkt lesbisch te zijn. Suzanne, mooi en intelligent, en bovendien rein en onschuldig, beseft niet wat er gaande is. Zo bezorgt ze zelfs onbewust haar overste een orgasme waarbij ze even dacht dat de vrouw aan het doodgaan was. Wanneer Suzanne de overste ten slotte afwijst, zal deze langzaam ten prooi vallen aan waanzin.
Uiteindelijk zal Suzanne met de hulp van een monnik uit het klooster ontsnappen. Maar buiten het klooster is het al even erg. Dat gedeelte van de roman heeft Diderot echter niet meer uitgewerkt.
Het thema van het onschuldige, ongelukkige en vervolgde meisje is al heel oud. In de 18e eeuw was het ook het onderwerp van de roman Clarissa van de Engelsman Richardson. Om haar ondergang te illustreren had Richardson echter acht delen nodig. Bij Diderot, die bij Richardson in de leer was gegaan, bleef de roman gelukkig beperkt tot een deel.
De roman van Diderot is in de eerste plaats een antiklerikaal werk. Bovendien wordt de deugd en de kuisheid van Suzanne dik in de verf gezet, om de schrikwekkende vervolging en de misbruiken beter te doen uitkomen.
|