Jacob Israel de Haanxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Ik was een knaap, die alle Joodsche dagen
Van vasten en van vreugd eerbiedig hield.
Zijn dagen veilig voor angstige vragen,
Al zijn verlangen door vroomheid bezield.
Dit is enkel de eerste strofe van een langer gedicht (Het eigen lied) aan het begin van het tweede boek Het Joodsche Lied.
Ik vind het een prachtig kwatrijn. (De dichter heeft trouwens ongeveer negenhonderd afzonderlijke kwatrijnen geschreven). Zo ziet een jongen natuurlijk zichzelf niet, maar zo blikt een oudere man terug op de knaap die hij was.
Deze strofe ademt onschuldige onbezorgdheid. De eerste twee regels schilderen een veilige cocon waarin de jongen niets kan gebeuren. Alles is netjes geregeld. De jongen houdt zich aan de joodse feestdagen. Dagen die vervuld zijn van vreugde en van de milde pijn van het vasten. Mild, omdat die vasten in het teken staat van het naleven van de Joodse voorschriften, en hij op die manier zijn God eerbied betoont.
In de twee volgende regels verduidelijkt hij waarom hij gelukkig was. Hij stelde zichzelf geen angstige vragen en zijn verlangen betrof enkel het vroom-zijn. Dit zijn echter regels van schijnbaar geluk. Aan het woord is de volwassen man die in zijn leven intussen al heeft kennisgemaakt met angst en met andere verlangens. De regels zijn tweeslachtig. Ze zeggen waarom de dichter zich geborgen voelt, maar tegelijk zijn de woorden angst en verlangen als een sluipend gif binnengedrongen.
En de dichter hééft een bewogen leven gehad. Jacob Israel de Haan werd geboren in 1881 en in 1924 werd hij in Jeruzalem vermoord. Hij stamde uit een groot gezin van een orthodox-joodse godsdienstleraar. Een van zijn zussen was de schrijfster Carry van Bruggen, wier leven al even dramatisch is geëindigd. Hij studeerde en aanvankelijk brak hij met zijn joodse geloof. Hij was actief in de beweging van socialisten in het begin van de eeuw. In 1904 publiceert hij de roman Pijpelijntjes, waarin hij zich out als homoseksueel. Dit werk zal hem zijn baan kosten. Hij huwt, voltooit een rechtenstudie en keert terug naar het joodse geloof. Hij studeert Hebreeuws en wordt in 1920 docent aan de rechtenschool in Jeruzalem. Oorspronkelijk was hij zionist, maar zijn opvattingen daarover veranderen. Hij gaat niet akkoord met de joodse politiek in die tijd. Hij wil een joodse gemeenschap op oudtestamentische theocratische basis, dus heel orthodox. Bovendien onderhield hij vriendschappelijke banden met in Palestina woonachtige Arabieren. Het komt zover dat de studenten zijn lessen boycotten en hij in 1923 wordt ontslagen. Hij plant dan zijn terugkeer naar Nederland, maar in 1924 wordt hij neergeschoten door extremistische zionisten.
In het volgende kwatrijn Klaagmuur komen verschillende themas uit het leven van deze man mooi samen:
Ook hier ben ik de zinnelijke Dichter,
Genietend door zo menig Land gegaan.
De lach van den Marokkaan valt mij lichter
Dan t weenen van wie met mij biddend staan.
|