Willem de Mérode: Dansende Derwischenxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Dit gedicht staat helemaal achteraan in de Verzamelde Gedichten en is gedateerd 2.2.1938. Het is nooit opgenomen in een bundel en misschien is het niet helemaal afgewerkt.
Eerst draait er één, dan twee, dan vier,
En eindlijk allen, groote tollen
Die razend worden, en uitbollen,
Bleeke planeeten zijn, wier zwier
Men niet meer volgt, maar als vreemdstille
Rondheden roereloos ziet staan.
Windkolken raken elkaar aan
En zoeven, dat de deuren klirren.
Zij zijn de middelpunten, die
Voor God dit mystisch spel bewerken,
Zich uit zichzelven werpen, zie,
Nu wordt het kleurrijk als de perken
Volbloeide tulpen; ach, en die
Staan stil en gaan hun welken merken.
Ik vind het gedicht vooral mooi vanwege de uitbeelding van de draaiende beweging. Het woordje uitbollen heeft hier de betekenis van opbollen, naar buiten toe boller worden. Het woordje klirren, is Duits en betekent rinkelen, rammelen.
De dansende derwisjen behoren tot de Turkse orde van de Mewlewije. Die werd gesticht door Dschalaladdin Rumi (1207 1273), een Perzisch mysticus en dichter. Zijn verzen zijn zeer muzikaal en de man stond erom bekend dat hij urenlang wervelend kon dansen.
De dansende derwisjen bewegen zich in een kring en draaien zelf om hun as. In het midden van de kring draait één derwisj in tegengestelde zin. De dans symboliseert waarschijnlijk de omloop van de sterren. Er wordt ook beweerd dat de dans een heilzame werking zou uitoefenen op de toeschouwers. Maar de dans is vooral een mystieke oefening die erop gericht om uit zichzelf te treden en zich te verenigen met de wereldziel.
Gewoonlijk zien we de derwisjen in witte gewaden met een typisch hoofddeksel. Er bestaan echter ook groepen die gekleurde gewaden dragen. Zon groep stond de dichter voor ogen in zijn gedicht.
Het slot van het gedicht vormt een anticlimax. De kleurrijke gewaden doen de dichter denken aan perken volbloeide tulpen. Zo keert hij terug naar Nederland en staat weer met beide voeten op de grond. Het verschil met de dansende derwisjen is dat de tulpen in volle bloei stil staan (in de eerste strofe leek het enkel zo dat de derwisjen roereloos stonden). En in die stilstand merken de tulpen, beseffen ze, dat ze weldra zullen verwelken. Hoe mooi ze ook zijn, het is maar oppervlakkige schoonheid. Iets kan maar leven als het in beweging is.
|