Streven januari 2007xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Streven is een van de interessantste Vlaamse maandbladen die ik ken. In elk nummer tref je wel een boeiend artikel aan. Zo ook in dit nummer. Ik zou een samenvatting willen geven van een bespreking van het boekje On Bullshit van de filosoof Harry Frankfurt, door Guido Vanheeswijck (zelf filosoof aan de universiteiten van Antwerpen en Leuven).
In dat boekje geeft Frankfurt een begripsanalyse van het woord Bullshit of gelul.
Frankfurt/Vanheeswijck citeert de versregels van Longfellow:
In the elder days of art
Builders wrought with greatest care
Each minute and unseen part,
For the Gods are everywhere.
Uitgaande van die regels zou je kunnen stellen dat gelul overeenstemt met slordigheid. Toch is dat niet zo, want er wordt bijvoorbeeld vaak professioneel geluld door reclamejongens. Zij gaan allesbehalve slordig te werk om bepaalde producten aan de man te brengen, en toch blijft dat gelul.
Het fundamentele onderscheid is volgens Frankfurt de verhouding van het gezegde tot de waarheid en/of werkelijkheid. Wie leugens vertelt, neemt toch nog een houding aan tegenover de waarheid, namelijk hij zegt de waarheid niet. Bij lullen is er echter onverschilligheid ten aanzien van hoe de dingen echt zijn.
In het laatste en (volgens Vanheeswijck) boeiendste deel van het boekje vraagt Frankfurt zich af waarom er zoveel geluld wordt. Daar zijn twee redenen voor. De eerste is dat van ons verwacht wordt dat we over alles meepraten, dat we over alles onze mening moeten hebben.
De tweede en belangrijkste reden is terug te voeren op het scepticisme. Dat stelt dat een rechtstreekse toegang tot de werkelijkheid onmogelijk is. Extreem gesteld betekent dit dat de werkelijkheid niet kenbaar is en dat er dus geen waarheid bestaat die als norm kan gelden voor ons denken en handelen.
Dit scepticisme heeft tot gevolg dat we terugvallen op het subject, op onszelf als de enige bron van kennis. Het individu probeert niet meer een nauwkeurige voorstelling te geven van een gemeenschappelijke wereld, maar het beperkt zich ertoe een eerlijke voorstelling van zichzelf te geven. Tegenover correctheid, d.i. een zo correct mogelijke weergave van de werkelijkheid, wordt onze eerlijkheid gesteld (omdat we de correctheid van onze uitspraken niet meer zouden kunnen afwegen tegen een objectieve norm).
Frankfurt is het met die zienswijze niet eens. Eerlijkheid tegenover jezelf zou betekenen dat je een onveranderlijke kern hebt, en die hebben we volgens Frankfurt niet. Wij bestaan als bewuste wezens juist in reactie op andere dingen en andere mensen en we kunnen onszelf niet kennen zonder die andere mensen en dingen te kennen.
Voor mij is de belangrijkste zin uit dit stuk: proberen een nauwkeurige voorstelling te geven van een gemeenschappelijke wereld. Misschien is de filosofie voor het uitvoeren van die opdracht niet meer nodig, maar we hebben het wel aan de filosofie te danken dat ze ons die opdracht aan de hand heeft gedaan en ze heeft afgebakend.
Ik wil nogmaals herhalen dat dit stukje een samenvatting is van het artikel van Guido Vanheeswijck, verschenen in Streven januari 2007, blz. 56 60.
|