Vondel: Noah 4e bedrijfxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Volgens Verschaeve is dit bedrijf uit dramatisch oogpunt totaal overbodig. Gelukkig staan er ook mooie verzen in, waar ik later op terugkom.
1e toneel: Cham Noë
Cham heeft een gesprek gehad met Urania en hij heeft niet veel zin meer om in de ark te stappen.
Wien lust het willigh in een beestestal te kruipen ?
Even later vraagt hij hoelang ze dan wel in die ark moeten vertoeven.
Hoe lang zoude eene zee dat houte moorthol schokken ?
Het leven in de ark zal saai zijn:
Dat heet geen leven, maer te leven als begraven:
Te sterven, in geen graf van marmer, maer van hout.
Achteraf zal Noah Cham toch kunnen overtuigen om mee in de ark te gaan.
Ik citeer nu enige regels die Verschaeve belachelijk vindt. In de eerste plaats omdat ze uit de toon vallen. Als een zondvloed op handen is, zal men zich niet door dergelijke pietluttige overwegingen laten leiden. Daarin heeft hij gelijk. Maar anderzijds komen die verzen voor de mens anno 2007 toch tamelijk modern over. Misschien had Verschaeve daar geen oren naar.
In een spelonk van hout kan niemant adem scheppen,
Maer boozen stank, een goot te roeren noch te reppen (=stilstaand water)
Wat zal hieruit ontstaan ? wat anders dan een pest ?
O tuchthuis, verkenskot, ô katte- ô hondenest !
2e toneel Sem, Jafed, Noë
Hier valt niets speciaals te melden. Laat me alleen enkele voorbeelden van Vondels fantasie geven in verband met de ark.
Wij zullen, hemelhoogh gedraegen van de golven,
Als in een levend graf, al levendigh gedolven,
Heendrijven, hobbelen, en schokken nacht en dagh,
Dryhondert etmael lang en seventigh.
Met een zulk een zwaere vracht van levenden
Een driftigh watervlot
3e toneel Rey van Engelewacht
De eerste zang is een smeekgezang tot God om de arkbewoners te sparen. Dit zijn opnieuw prachtige verzen, met een heel moderne laatste regel. Het woordje stof heeft hier zowel de betekenis van reden als de letterlijke van aarde.
Bescherm, ô heer, ô toeverlaet
Van uw getrouwen, t eenigh zaet
En al de hoop van Adams kinderen,
Dat hun geen holle baren hinderen.
Zy rusten op uw hemelwacht
Gerust en veiligh, met de vracht
Van wilden aert en tamme dieren.
Gy kunt den toom des afgronts vieren
En korten, zoo het u behaegh,
Na s menschdoms droeve nederlaegh,
Waer Noë drijft op uw genade.
Behoe zijn huisgezin voor schade,
Op dat hy, na een lang verdragh
Van jammeren, belanden magh,
Wanneer, de wateren verschoven,
Hy stof vint uwen naem te loven.
De laatste zang gaat over de regenboog als teken van het verbond tussen God en de mensen, dat hij de aarde nooit meer door een zondvloed zal laten vergaan. Ik laat eerst de bijbelpassage volgen (Gen. 9, 9-16) waarop dit vers gebaseerd is.
Hierbij sluit ik een verbond met jullie en met je nakomelingen, 10 en met alle levende wezens die bij jullie zijn: vogels, vee en wilde dieren, met alles wat uit de ark is gekomen, alle dieren op aarde. 11 Deze belofte doe ik jullie: nooit weer zal alles wat leeft door het water van een vloed worden uitgeroeid, nooit weer zal er een zondvloed komen om de aarde te vernietigen. 12 En dit, zei God, zal voor alle komende generaties het teken zijn van het verbond tussen mij en jullie en alle levende wezens bij jullie: 13 ik plaats mijn boog in de wolken; die zal het teken zijn van het verbond tussen mij en de aarde. 14 Wanneer ik wolken samendrijf boven de aarde en in die wolken de boog zichtbaar wordt, 15 zal ik denken aan mijn verbond met jullie en met al wat leeft, en nooit weer zal het water aanzwellen tot een vloed die alles en iedereen vernietigt. 16 Als ik de boog in de wolken zie verschijnen, zal ik denken aan het eeuwigdurende verbond tussen God en al wat op aarde leeft. 17 Dit, zei God tegen Noach, is het teken van het verbond dat ik met alle levende wezens op aarde gesloten heb.
En nu Vondel:
De godtheit sterkt dit heilverbont
Met eenen eedt, uit haeren mont,
En zet een teken aen de wolken,
Den reghenboog voor alle volken,
Gebogen midden in de lijst
Der weerelt, daer hy daelt en rijst
Op t oogh; een boogh uit veele verven,
Die meest in blaeu en root versterven.
Het blaeu bediet den weereltvloet;
Het root een brant en weereltgloet,
Twee oordeelen, een nu gestreeken,
Het ander namaels uit te spreeken,
Wanneer het menschdom zal vergaen,
En voor de jongste vierschaer staen,
Zoo Enoch spelde lang te voren.
Godtvruchtigen ontzien Godts toren.
|