Petrarca: Brieven aan zijn broerxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Ik zal me beperken tot de eerste brief, die op zich al lang genoeg is (13 blz.). Petrarca (1304 1374) schreef deze brief in 1349. Zijn broer Gherardo was toen een jaar of zes kloosterling . In de brief benijdt Petrarca zijn broer om zijn gelukkig leven. Hij herinnert zich hun jonge jaren, toen ze beiden ijdeltuiten waren: Wat waren we bang dat onze keurig gekapte krullen uit model zouden raken en dat ons prachtig opgemaakte kapsel door een zuchtje wind zou verwaaien
Wat zijn het toch een dwaze dingen waar mensen, en vooral jonge mensen, zich druk om maken! Want waartoe dient die bezorgdheid ? Tot niets anders dan om andermans ogen te behagen.
Het is wel de waanzin gekroond als we onze omstandigheden geen vorm weten te geven door ons eigen verstand te gebruiken, maar ons laten beïnvloeden door de waanideeën van de massa en ons laten adviseren over de inrichting van ons leven door lieden wier levenswandel onze afkeer opwekt ! Niemand kiest een generaal met een rug vol littekens
Zelfs zijn vroege gedichten (in de volkstaal geschreven, terwijl deze brieven in het Latijn zijn) waren een vorm van ijdelheid. Wat hebben we vaak lettergrepen in een metrum gewrongen of de betekenis van woorden verdraaid, kortom, wat hebben we al niet gedaan om die liefde, die niet kon worden uitgesproken, maar ook niet uit fatsoen werd stilgehouden, tot ieders genoegen te bezingen ?!.
Zoals bekend waren de gedichten van Petrarca gewijd aan Laura. Hij zag dat meisje voor het eerst in een kerk op Goede Vrijdag in 1327. Ze stierf al in 1348 (dus kort voordat deze brief geschreven werd). Ook de geliefde van Gherardo stierf op jonge leeftijd, waarschijnlijk in 1337. In de volgende passage richt Petrarca zich tot God. Hij is Hem dankbaar omdat Hij hen de liefde heeft laten kennen, maar ook omdat Hij hen de geliefden heeft ontnomen, zodat ze zich met de ernstige zaken des levens konden bezighouden. Een hele rare redenering die wij nu niet meer voor mogelijk houden.
Barmhartige God, hoe stil geeft u raad, hoezeer komt u in het verborgene te hulp, hoe ongemerkt brengt u genezing! Want wat anders streefden wij met al die inspanningen na dan sterfelijke of, beter gezegd, doodbrengende liefde ? U hebt ons toegestaan om van de bedrieglijke en met talrijke doorns bedekte zoetheid daarvan tot verzadiging te proeven, opdat niets ons bijzonder meer zou lijken omdat we het zelf niet hadden ervaren. Anderzijds hebt u er in uw mededogen voor gezorgd dat die zoetheid niet zo groot was dat zij ons overweldigde, doordat u ons onze geliefden ontnam. Want toen uw rechterhand hen wegnam, rukte hij ook onze verwachtingen vrijwel met wortel en al uit de aarde. Op jeugdige leeftijd hebt u hen tot u geroepen dood de dood die, naar ik hoop, voor hen zinvol was en voor ons noodzakelijk, en daarmee hebt u de kluisters van onze ziel van ons weggenomen.
Hij prijst het leven dat zijn broer nu leidt en acht hem een bevoorrecht man.
Vergelijk wat je vroeger had eens met wat je nu hebt: de windstilte van de armoede met de stormen van de rijkdom, de zoete rust met de bittere bezigheden, de goede kloosterbroeders met de gemene vijanden. Vergelijk ook de stilte met die luide discussies, de eenzaamheid met de mensenmassas, de bossen met de steden, het vasten met de overdadige diners, de nachtelijke samenzang met dat dansen overdag.
Mooi is ook de volgende passage naar aanleiding van een advies van Epicurus, namelijk dat men een denkbeeldige getuige van zijn levenswandel moet zoeken: Doe alles op zon manier alsof Epicurus toekijkt.
Epicurus leert dat men een denkbeeldige getuige van zijn levenswandel moet zoeken
. Voor ons is deze kusntgreep helemaal niet nodig: wij hoeven niet te zoeken naar een fictieve getuige, omdat wij de levende, ware en altijd aanwezige Christus hebben. Want steeg ik ten hemel hij is daar, of daalde ik af naar het dodenrijk hij is daar. Laten wij dus alles doen in zijn tegenwoordigheid, niet alsof hij toekijkt, maar omdat hij werkelijk toekijkt.
Bijna zevenhonderd jaar oud zijn deze geschriften. Het is een wonder dat ze nog zo goed leesbaar zijn en dat er zoveel herkenbaars in staat.
Dit boek is al in 1993 verschenen bij uitgeverij Ambo, in de reeks Klassiek. Het is een prachtige uitgave maar jammer genoeg ook heel duur.
|