Vondel: Noah 5e bedrijfxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
In het laatste bedrijf dobbert de ark op de golven en vertoeven we in het gezelschap van de verstokte zondaars die verzuimden in te schepen.
Hun poging om de ark in brand te steken is mislukt, wat aan Achiman de volgende woorden ontlokt:
Dat wiltbraet is in t hol der arke ons jaght ontslopen.
Het wiltbraet slaat op Noë en zijn gevolg, maar natuurlijk ook op de arkdieren. In deze beeldspraak van de jacht wordt de ark vergeleken met het hol waarin het opgejaagde dier zich verbergt. Een prachtig gebalde zin.
Volgens Urania had haar echtgenoot geweld moeten gebruiken, want:
Schiet de list
Van t vossevel te kort, wanneer het schelmen ruiken,
Dan geldt de leeuwenhuit: men most gewelt gebruiken.
De aartsherder brengt slecht nieuws:
Al t geberghte, in noot en last,
Zit overdronghen van gevlughten, uit waeranden,
Uit burgen, boomgaerden, en omgelege landen.
Waarop Urania cynisch reageert:
Zoo zittenze geberght ?
De aartsherder beschrijft het watergeweld:
Het quam afstortende hen plotsling overrompelen,
Eer t volk op t laege lant t geberghte winnen kon.
De hemel springt, gelijk een volle waterton,
Aen duigen uit den bant. Geen banden langer klemmen.
De lantzaet pooght vergeefs dien waterval t ontzwemmen.
Geen vlot op tonnen, met een koorde vast gehecht,
Beschut de driftigen in t strenge waterrecht.
In die taal van Vondel uit de zeventiende eeuw hebben de afzonderlijke woorden dikwijls een heel ruime betekenis. Uit het vorige citaat:
Ontzwemmen: al zwemmend aan het gevaar ontsnappen
Waterrecht: het water dat het vonnis voltrekt
Als Achimon ziet dat hij aan het onheil niet meer ontsnappen kan, richt hij zijn verwijten aan Urania, en de vrouw in het algemeen:
Meerminnentronien, gy hebt ons ingeluit
En Noë noit gelooft. Gedroght, van boosheit zwanger.
De woorden van Urania zijn misschien wel toepasselijk op onze tijd:
Gena, t is onze schuld. Genade, geen van allen
Gedacht oit dat dees straf den mensch zoude overvallen
Wat raet ? waer heen gevloön ? De weerelt krijght een krak.
Hoor hoe Vondel de donder beschrijft:
Daer kraekt een donderkloot de kruin van t reuzendak.
De toestand waarin het gezelschap zich bevindt is een bruiloft van ellenden.
Tot slot daagt de engel Uriël op en wordt in de Rei der engelen de ark vergeleken met de kerk en is het water de voorafbeelding van het doopsel dat
De smet der ziele afwasschen kan.
Hiermee is dit laatste drama van Vondel afgelopen. Het is niet zo sterk als Lucifer of Adam in Ballingschap, maar als men bedenkt dat het werd geschreven door een tachtigjarige, dan is men toch verbaasd over de creativiteit en het taalgebruik van deze dichter.
|