Vondel, Shakespeare
.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
In 1641 schreef Vondel onderstaand gelegenheidsgedicht naar aanleiding van het door Sandrart geschilderde portret van Geeraert Vossius.
Laet sestigh winters vry dat VOSSENhooft besneeuwen,
Noch grijzer is het brein dan t gryze hair op t hooft;
Dat brein heeft heughenis van meer dan vijftigh eeuwen,
En al haer wetenschap in boecken afgeslooft,
Sandrart, bestuw hem niet met boecken en met blaren;
Al wat in boecken steeckt is in dat hooft gevaren.
De aanhef van het gedicht doet denken aan de aanhef van het tweede sonnet van Shakespeare:
When forty Winters shall besiege thy brow
Ik weet niet of Vondel dat sonnet van Shakespeare heeft gekend. De sonnetten van Shakespeare verschenen in 1609. Mischien kwam de beeldspraak van de winters in dat verband ook al in de oudheid voor, ook dat weet ik niet. Op het volgende adres http://www.dbnl.org/tekst/_tij003189401_01/_tij003189401_01_0025.htm van de DBNL kan men nalezen hoe Vondel, die pas laat Engels leerde, in contact is gekomen met Engelsen en zo waarschijnlijk het Shakespeariaanse sonnet heeft leren kennen. Dat sonnet onderscheidt zich van de sonnetvorm van Petrarca hierdoor dat het drie kwatrijnen telt en een afsluitend tweeregelig couplet. Het eerste sonnet in die vorm bij Vondel dateert van 1628.
Het is een vertaling van een Latijns gedicht van Daniël van Breen, van wie Vondel onderwijs in de logica en het Grieks had gekregen. Het gedicht gaat over het overlijden van Vondels jongere broer Willem (1603-1628). Willem studeerde rechten in leiden en behaalde de graad van dokter in de rechten in Orleans.
Dat gedicht gaat als volgt:
Terwijle Themis en Euterpe, om t gratighst, mijnen,
En trecken, om t genot van dezen Iongeling,
Beslecht de Doot dien twist, na dat langduurigh quynen,
En schiet en eigent hem, in t midden van t geding.
Wat baat de lauwerkrans? Wat baten Hengstebronnen?
Wat baat het, of men t Recht zijn rol afloopen hoort?
Zoo ras de Doot ons roept, wy volgen, als verwonnen.
Zy leit den willigen, en ruckt den wrevlen voort.
Godtvruchtigheit alleen verlaat ons niet in t sterven:
Stantvastigh houdtze stant, in t midden van de doot;
En, vagende het lijf van t rotten, en bederven,
Bestelt des vromen ziel in s heils gerusten schoot.
O nutte wisseling! Al schijnt het vleesch verloren,
Des overledens geest wort door de doot herboren.
Themis en Euterpe: rechtswetenschap en zangkunst
Om t gratighst: wedijverend
Mijnen om: dingen naar
Eighenen: toeeigenen
Geding: twist (zie vers 3)
Hengstebron: hippocrene. Bron op de berg Helikon, waarvan het water inspiratie gaf aan de dichters. Ze zou door een hoefrslag van Pegasos zijn ontstaan.
Wrevlen: weerspannige
Vagen van: ontdoen van
Bestellen: een plaats verschaffen.
|