Karel van de Woestijne: k heb noodloos door de boôm geboordxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
'k Heb noodloos door den boôm geboord
een wortel, ter geheimste waetren:
nooit bloeit een tak uit mij, noch hoort
de wind het trillen van mijn woord
5 door 't hoog gebladert schaetren.
Ik ben geen koninklijke bij
gevangen in haar vruchtb're celle;
want nimmer zwaait een vreugde uit mij
de nijvre zwermen die, te Mei,
10 de ruit'ge raat doen zwellen.
En 'k ben den rechten weg gegaan,
den afgrond tegen van 't ontzeggen.
Er ís geen afgrond. En mijn waan
wou nu maar liefst wat slapen gaan
15 en lam ter rust zich leggen.
Van de Woestijne staat geboekstaafd als een sombere en duistere dichter. Toch wil ik proberen een gedicht van hem wat beter te begrijpen. Het is een toevallige keuze en niet direct een van zijn bekendste gedichten, naar ik meen.
De dichter wordt gerekend onder de symbolisten. In het Lexicon der poëzie van Buddingh vind ik onder symbolisme: realisme en naturalisme worden afgewezen, kunst wordt een aanleiding of doel ontzegd (poésie pure), de dichter bevindt zich in een ivoren toren. Het gaat de symbiolisten niet om het objectief-gegevene, maar om de erachter liggende ideeën, die niet zintuiglijk waarneembaar, oneindig en geheimzinnig zijn en in een symbool uitdrukking vinden. De beelden en mataforen grijpen in meerdere lagen op elkaar in; de taal is buitengewoon compact. De dichter huivert bij het begrip inspiratie, hij is zich hyperbewust van wat hij doet en noemt zich zelf een maker.
Dat is voor een groot deel toepasselijk op dit gedicht.
In de eerste strofe vergelijkt de dichter zichzelf met een boom. Maar het is een mislukte boom. Vergeefs heeft hij geprobeerd in de bodem naar de geheimste wateren te boren, maar dat heeft geen resultaat gehad. Nooit heeft een van zijn takken gebloeid. En verder zegt hij dat de wind nooit heeft gehoord dat een woord van de dichter het hoog gebladerte deed schateren. Opvallend is hier, dat het niet de wind is die de bladeren doet trillen en een geruis veroorzaakt.De wind waait hier enkel voorbij en hij zou de woorden van de dichter moeten horen, die de bladeren in beweging heeft gebracht. De mislukking blijkt ook uit het laatste woord van die strofe: schateren. Dat woord op die plaats klinkt spottend. Mij doet het denken aan het spottende geluid dat spreeuwen soms maken.
In deze strofe is de dichter nog actief. Hij heeft een poging ondernomen om iets te doen. Waarin is hij mislukt ? Hij kan geen woorden, geen gedichten voortbrengen.
In de tweede strofe is hij passief de bijenkoningin. Het is een treurige koningin die geen vreugde kent, zodat er geen bijen uitzwermen om honing te halen en de raten te doen zwellen. Ook hier dus is er geen productie, geen opbrengst.
In de derde strofe heeft de dichter het opgegeven. Hij is (dan maar) de rechte weg gegaan, die leidt naar de afgrond van het ontzeggen. Dat is een zin waar ik het moeilijk mee heb. Ontzeggen kan betekenen zichzelf iets ontzeggen, iemand anders iets ontzeggen, maar ook opgeven, laten varen. Dat zijn de woordenboekdefinities. Maar daarnaast kan de dichter met ont-zeggen ook bedoelen het niet-zeggen, niet-spreken. Die afgrond zou dus betekenen dat hij zich had voorgenomen om niet meer te praten, om als dichter te zwijgen. Maar die afgrond is er niet. Ook het niet-zeggen biedt geen oplossing, of zwijgen is onmogelijk. In de laatste volzin zegt hij dat het allemaal waan, inbeelding is, die zich beter niet meer manifesteert. Het leidt toch tot niets. De dichter berust in zijn onmacht.
Ik weet niet of ik hiermee juist zit. Het blijft een duister gedicht, dat zijn werkelijke inhoud niet prijsgeeft.
Nog een opmerking. Hoewel hij de natuur in dit gedicht betrekt, is ze volkomen ondergeschikt aan zijn ideeën. Hij beschrijft de natuur niet, hij gebruikt ze. Ze dient niet om een sfeer te creëren, om de schoonheid ervan weer te geven, neen, ze moet enkel zijn gedachten illustreren.
|