Meidag in maart
Ik dacht wel, dat zij komen zou
lang voor het iemand wist,
en hebben we ons niet werkelijk
een maand of wat vergist?
Wij dachten ons de winter nog
ternauwernood voorbij
en vinden de verwachting al
rondom ons in de velden, de
verwachting van de Mei!
De traag ontwaakte hazelaar,
die ’t niet vermoeden kon,
staat nu in al zijn schamelheid
beteuterd in de zon.
Maar ‘k zie de bomen dichter zich
verdringen om ’t gehucht
en als de frisse daken, die
er nu al zomer maken en
die blinken in de lucht.
Nu hebben al de meisjes ook
geen manteltjes meer aan,
maar heldere japonnetjes,
die wel zo aardig staan.
De zon vond bij zijn binnenkomst
de meisjes kant en klaar:
de meisjes zonder manteltjes, -
en met de blonde kleuren van
die Ridder in het haar.
Jan Prins
|