Ook op deze tweede vastenzondag raken de lezingen de diepe kern van ons leven. ‘Trek weg uit uw land’, zegt God tot Abram …. Laat achter wat je voorheen gevangen hield, en ga op tocht naar een nieuw land, een nieuw en ander leven.
Eeuwen later mogen drie leerlingen op de berg Tabor, een glimp opvangen van de beloofde heerlijkheid in dit nieuwe land. ‘Heer, het is goed dat wij hier zijn, ik zal hier drie tenten opslaan’, is de spontane verzuchting van Petrus: ‘Laten wij hier blijven in dit nieuwe land.’
Maar even later is dit visioen van licht alweer verdwenen …
Eerste Lezing: uit het boek Genesis 12,1-4a
De HEER zei tegen Abram: ‘Trek weg uit uw land, uw stam en ouderlijk huis, naar het land dat Ik u zal aanwijzen.
Ik zal een groot volk van u maken.
Toen ging Abram weg, zoals de HEER hem had opgedragen.
Evangelie: Matteüs 17,1-9
In die tijd nam Jezus Petrus, Jakobus en diens broer Johannes met zich mee, een hoge berg op, waar ze alleen waren. Voor hun ogen veranderde hij van gedaante, zijn gezicht straalde als de zon en zijn kleren werden wit als het licht.
De schaduw van een stralende wolk gleed over hen heen, en uit de wolk klonk een stem: ‘Dit is mijn geliefde Zoon, in hem vind ik vreugde. Luister naar hem!’
'ONDERWEG ... EVEN UW HEERLIJKHEID ZIEN'
Abram en de eerste leerlingen leren veel over onszelf. 1800 voor Christus. Abram leeft zijn veilig leventje, thuis bij vader en moeder. Zijn familie heeft het goed en hij zal zelf zijn toekomst ook wel maken, met macht en geld en aanzien. Men zal met ontzag over hem spreken. Hij heeft Gods roep nog niet gehoord en is nog niet wakker geschud. Alles draait nog rond zijn eigen ikje. God heeft nog niet gesproken.
En dan is er die stem van God ‘Trek weg uit uw land’. Laat alles achter waar je vroeger voor leefde en zoek een hoger doel. Een horizon, die weidser is, ligt voor jou open. God wenkt met zijn belofte, en Abram trekt op weg. Zo ging het ook met de eerste leerlingen: een simpel woord van Jezus: ‘Volg mij’, en ook zij trokken op weg.
Abram, de leerlingen en zoveel mensen zijn ooit op weg gegaan, alleen gesteund door Gods belofte, alleen gevoed door Hem, in de stilte van hun gebed. Wittebroodsweken leken het eerst. Pas later kwam de loden hitte van de middag, het leed, het onbegrip, de tegenstand, de eenzaamheid.
Elk ideaal eist zijn tol en kost zijn prijs. Zo was het voor Abram, zo was het voor de leerlingen, zo is het voor elke mens, die luistert naar Gods lokroep. Zo was het zelfs voor Jezus zelf: ook Hij zegt dat Hij veel zal moeten lijden.
En soms is er een glimp van de beloofde zaligheid, een adempauze die in staat stelt om vol te houden. Even vertoef je op de berg, waar je graag zou blijven: ’Heer, het is goed dat wij hier zijn. Ik zal hier drie tenten opslaan.’
Maar de weg loopt verder door het dal, het beloofde land verdwijnt weer achter de einder: ‘Ze keken op en zagen niemand meer.’ Mozes en Elia en Jezus in stralende gedaante, ze zijn uit het gezicht verdwenen.
Nog jaren duurden de omzwervingen van Abram naar het beloofde land, nog maanden ook was Jezus met zijn leerlingen op weg naar Jeruzalem, en ook zo lang kan onze eigen tocht nog lijken. Wij blijven altijd mensen onderweg, altijd op weg naar de volkomen vervulling van een levenslange hoop.
De trouw aan een ideaal is zelden lichtlopend. Meestal groeit zij moeizaam, in de stilte van een soms vertwijfelde ontmoeting met God. Bidden wij daarom met Kardinaal Newman: ‘Richt gij mijn schreden, Heer, ik vraag u niet de horizon te zien: één stap is mij genoeg.’
'Vertel me eens wat een sneeuwvlok weegt', vroeg een koolmees aan een duif. 'Niets, helemaal niets', was het antwoord.
'In dat geval moet ik je een wonderlijk verhaal vertellen', zei de koolmees. 'Ik zat eens op de tak van een dennenboom, vlakbij de stam, toen het begon te sneeuwen. Niet hevig. Geen razende sneeuwstorm, nee, gewoon, zoals in een droom, zonder enig geweld.
Daar ik toch niets beters te doen had, begon ik de sneeuwvlokken die op de naalden en twijgjes van mijn tak neerdaalden te tellen. Ik was precies bij nummer 3.742.952, toen de 3.742.953ste sneeuwvlok op die tak viel – niets, helemaal niets, zeg je, maar de tak brak af.
Na dat verhaal te hebben verteld, vloog de koolmees weg.
De duif, sinds de tijd van Noach, een autoriteit op het vlak van vredeszaken, dacht een tijdje over het verhaal na en zei tenslotte in zichzelf: ‘Misschien ontbreekt er nog maar de stem van één mens om tot vrede in de wereld te komen’.
Op deze eerste zondag van de Veertigdagentijd – onze jaarlijkse tocht naar Pasen – worden we geconfronteerd met de verlatenheid van de woestijn. Helemaal alleen gaat Jezus er de strijd aan met negatieve krachten. Die strijd resulteert in een definitieve levenskeuze: Hij wil zijn leven ten dienste stellen van de mensen, van God.
Zijn dorre woestijnervaring is een leidraad voor ons leven: elke vasten roept ons op om in geestelijke vrijheid uit te groeien tot de mens, die God voor ogen had, toen Hij ons schiep naar zijn beeld en gelijkenis, los van alles wat ons dag aan dag gevangen houdt, los van al wat ballast is voor een schoonmenselijke ontplooiing.
Eerste Lezing uit het boek Genesis: 2,7-9 en 3,1-7
‘We mogen de vruchten van alle bomen eten,’ zei de vrouw, ‘behalve die van de boom in het midden van de tuin. God heeft ons verboden van de vruchten van die boom te eten of ze zelfs maar aan te raken; doen we dat toch, dan zullen we sterven.’
‘Jullie zullen helemaal niet sterven,’ zei de slang. ‘Integendeel, God weet dat jullie de ogen zullen opengaan zodra je daarvan eet, dat jullie dan als goden zullen zijn en kennis zullen hebben van goed en kwaad.’
Evangelie: Matteüs 4,1-11
In die tijd werd Jezus door de Geest naar de woestijn gebracht om door de duivel op de proef gesteld te worden.
De beproever kwam naar Hem toe en zei: `Als U de Zoon van God bent, zeg dan dat deze stenen brood worden.'
Toen nam de duivel Hem mee naar de heilige stad, zette Hem op de rand van de tempel, en zei: `Als U de Zoon van God bent, spring dan naar beneden.
Weer nam de duivel Hem mee, nu naar een zeer hoge berg. Hij liet Hem alle koninkrijken van de wereld zien met al hun pracht, en zei: `Dit alles zal ik U geven, als U voor mij in aanbidding neervalt.'
DOOR DE WOESTIJN NAAR JERUZALEM
Matteüs heeft dit verhaal opgetekend, vele jaren na de kruisdood van Jezus, en met een grote genegenheid. Jezus wordt door de Geest naar de woestijn geleid om er te vasten en te bidden. Daar word je beproefd: de weg zoeken, met risico’s leren leven. Je moet vooruitziend zijn en toch rekenen op genade. Soms een hele tijd lang.
De overeenkomsten met de ‘exodus’, de uittocht van het Joodse volk uit Egypte liggen voor de hand: het getal 40 om een lange tijd aan te duiden; de bekoringen doen denken aan de aanbidding van het gouden kalf, en vooral de antwoorden van Jezus zijn genomen uit de woorden van Mozes.
Met deze antwoorden aan de duivel, vat Jezus zijn eigen uittocht aan, zoals het Joodse volk eeuwen tevoren is weggegaan uit Egypte. En net zoals Mozes, net zoals het Joodse volk van eeuwen tevoren, kiest Jezus bewust voor zijn levensweg, voor zijn uittocht:
- ‘een mens leeft niet van brood alleen’
- ‘de Heer, uw God, alleen zult ge aanbidden’
- ‘ge zult uw God niet op de proef stellen.’
Jezus zal door deze uittocht in Jeruzalem komen, waar Hij zal moeten lijden, sterven en op de derde dag verrijzen. De bekoringen in de woestijn, leren ons dat Jezus daarvoor kiest: bewust, weldoordacht, goed overwogen.
Zo was het lang geleden; zo is het ook op onze eigen levensweg: wij kennen diezelfde bekoringen en moeten ons leven lang dezelfde keuzen maken: waaraan geven wij voorrang, welke God of afgod willen wij dienen of aanbidden, waarvoor willen wij leven?
Zo is het ook in onze mensengeschiedenis. Volkeren in het Zuiden hebben voor hun idealen vaak een hoge prijs betaald, en betalen die nog. Bevrijdingsbewegingen en verzet tegen onrecht kostten bloed, tranen en ontzaglijk veel leed. En dikwijls mondden ze uit in nieuwe tijden van verdrukking, waar vroegere bevrijders genadeloze heersers werden. Uit die lange en vaak tragische geschiedenissen groeit soms de gevoeligheid voor het ‘woord van God’. Ons geloof als christenen kon in vele gevallen slechts ingang vinden bij de mensen van Latijns-Amerika en Afrika, wanneer zij hun eigen geschiedenis herkenden in de Bijbelse geschiedenis.
En een stapje verder: misschien maakt ons geloof in het westen een crisis door, omdat wij opnieuw naar ons eigen Egypte van materialisme en onechte levensdoelen zijn teruggekeerd. Zo roepen de verhalen van vandaag ons op om altijd opnieuw, hoopvol, te blijven kiezen voor de levensweg of de uittocht naar de echte bevrijding, los van valse bespiegelingen.
‘God die ons heeft voorzien …’, met deze woorden begint een kerklied over de goddelijke voorzienigheid. De goddelijke Voorzienigheid, het is terecht een groot geloofspunt voor vele mensen vroeger en nu: God leidt alles in goede banen, ten einde toe. Dat is een onnoemelijke bron van vertrouwen, zoals we in het evangelie zullen horen: ‘maak je geen zorgen over je leven.’
Maar we mogen hierin niet naïef zijn – laat staan: lui en laks – : er is allereerst die grondhouding van vertrouwen, maar daarnaast zijn wij ook zelf geroepen om in vrijheid te kiezen voor al wat waar is, schoon en goed, om te kiezen voor het Koninkrijk van God.
Eerste Lezing uit de Profeet Jesaja 49,14-15
Ook al zou een moeder haar kind vergeten, neen, Ik vergeet u nooit!
Evangelie: Matteüs 6,24-34
Daarom zeg Ik u: weest niet bezorgd voor uw leven, wat ge zult eten of wat ge zult drinken, en ook niet voor uw lichaam, wat ge zult aantrekken. Is het leven niet méér dan het voedsel en het lichaam niet méér dan de kleding?
Let eens op de vogels in de lucht: ze zaaien niet en maaien niet en verzamelen niet in schuren, maar uw hemelse Vader voedt ze.
En wat maakt gij u zorgen over kleding? Kijkt naar de leliën in het veld: hoe ze groeien. Ze arbeiden noch spinnen.
Maar zoekt eerst het Koninkrijk en zijn gerechtigheid; dan zal dat alles u erbij gegeven worden.
‘KIJK NAAR DE VOGELS EN DE BLOEMEN’
Ik hoorde van een man die altijd verschrikkelijk zuinig, zeg maar pinnig was geweest. Hard gewerkt: elk dubbeltje omgedraaid en zijn kinderen ter verantwoording geroepen voor elke cent die besteed werd. Zijn vrouw had hij altijd gewezen op het feit dat er hard voor gewerkt moest worden en dat je het niet onnodig mocht uitgeven. Zo waren de kinderen groot geworden en er waren kleinkinderen gekomen. Vader en grootvader bleef zuinig.
Maar op een goede dag was het kermis en opa, die nam de zeven kleinkinderen mee. Op de kermis was zo'n kraam waar je goedkope horloges kunt hengelen. Opa begon te vissen en hij rustte niet voordat hij er zeven gewonnen had. Meer dan honderd gulden gaf hij eraan uit. Zo kwamen ze thuis met zijn achten. Ze vertelden wat er gebeurd was en de kinderen zeiden verwonderd: ‘Maar Pa, je bent toch niet ziek?’ De kleinkinderen die glunderden met de horloges aan hun arm en ze zeiden: ‘Opa, dat is zo’n peer.’
Zo vergaat het grootouders vaker. Wanneer het over hun kleinkinderen gaat, gooien ze een hele hoop principes die altijd gegolden hadden toen ze zelf kinderen hadden, overboord, Ik hoorde een kind tegen zijn vader en moeder zeggen: ‘Opa en oma die zijn veel moderner dan jullie, daar mag ik veel meer van.’ En opa's en oma's die geven dat ook toe. Veel toegevender dan ze ooit waren. En ze weten ook hoe dat komt, want nu ze eenmaal opa en oma zijn, nu is een stuk van de zwaarte van de verantwoordelijkheid van hun schouders genomen. Ze weten dat ze er niet alleen voor staan. Ze weten dat de eigenlijke verantwoordelijkheid ergens anders ligt. Het is niet zo dat ze niets meer doen, dat ze hun handen niet meer uitsteken, integendeel, sommigen worden veel actiever dan ze ooit geweest zijn. Maar het gaat niet meer gepaard met de grote zorgen. En daarom zijn ze een stuk vrijer geworden.
Als Jezus vandaag zegt tegen mensen: ‘Kijk naar de vogels en kijk naar de bloemen’, had hij er ook bij kunnen zeggen: ‘Kijk naar de opa's en oma's’ en raak ook een stuk van de zware last kwijt die sommige mensen hebben. Dat geldt niet alleen voor het grootbrengen van kinderen, het geldt ook voor het werk en om een plaats te krijgen in deze samenleving. Al deze dingen bezorgen mensen soms een drukkende angst.
Misschien bent u vanmorgen ook buiten gekomen en zag u dat het al lente begint te worden en hebt u gedacht: ‘Ik moet toch wel goed kijken dit jaar dat ze me de lente en de zomer niet opnieuw afpakken, omdat ik het zo druk heb en zoveel dingen moet doen.’
Zo angstig bezorgd dat dit zal lukken en dát zal gaan. Ondertussen ontgaat je wat er aan goeds is in de natuur en tussen mensen in. Als je helemaal opgaat in wat je moét doén, kan er op den duur geen lachje meer af.
Wat is het belangrijkste? Dat ik mijn plicht doe of dat God mij geeft van al het goede? ‘Ach’, zegt de Heer van alle dingen, ‘daar wil ik vandaag niet over praten. Ik wil het vandaag hebben over het verschil tussen viooltjes en vergeet-mij-nietjes.’
(Homilie van de Federatie Herent)
IK DURF NAAR U KIJKEN
Heer Jezus,
In mijn leven gaat het er soms hard aan toe.
Soms kunnen mijn gedachten en emoties niet volgen
en sta ik daar verweesd en uitgeschud.
Weinig is mij dan nog tot steun.
Daden krachteloos, woorden luttel.
Mijn zwakheid stoort mij.
Ik durf dan naar U te kijken.
Ik durf dan zeggen:
zonder veel woorden verstaat Gij mij
en versta ik U.
Ook al blijven er vragen: ik vertrouw U.
Omdat ik zie wat Gij, de Levende, in mensen doet.
Ik tracht de horizon te zien die Gij ons toont,
en daar voorbij,
in hoop en verwachting,
het Huis dat Gij voor ons allen bereidt.
Ik geloof in onze Vader,
de Schepper en Levengever.
Ik geloof in U, de Zoon,
als mens nabij
en ik geloof in de Geest
die bezielt en kracht geeft.
Drie die mij één maakt.
Ludwig Van de Voorde
Laat, Heer, het licht van uw gelaat over ons opgaan.
Een man was aan de kust grotten aan het verkennen. In één van de grotten ontdekte hij een zak met een aantal vaten van geharde klei. Het was alsof iemand ballen van klei had gerold en die in de zon had laten drogen om ze te bakken.
Het leek allemaal niet zo waardevol maar het wekte toch zijn nieuwsgierigheid en dus nam hij de zak uit de grot met zich mee. Hij wandelde langs het strand en gooide de kleiballen een voor een in de oceaan, zover hij kon.
Hij dacht er weinig over na tot hij een van die kleiballen liet vallen en die kapot brak op een rots. Binnenin zat een mooie edelsteen! Enthousiast begon de man de overige kleibollen open te breken. Elk bevatte een soortgelijke schat. In de 20 kleiballen die hij nog over had vond hij juwelen, duizenden euro’s waard.
Hij stond versteld. Misschien had hij wel 50 of 60 van die kleiballen met hun verborgen schat in de golven van de oceaan gegooid. In plaats van duizenden euro’s had hij tot tienduizenden euro’s kunnen hebben maar hij had ze gewoon weggegooid!
Zo is het ook met mensen. We kijken naar iemand, of zelfs naar onszelf, en we zien enkel de klei, het uiterlijk, de buitenkant. En die is niet altijd mooi of schitterend, dus kunnen we weinig of geen aandacht opbrengen. Iemand met een mooi of stijlvol uiterlijk, of iemand die bekend is of rijk, zo iemand schatten we gemakkelijk hoger in. En ondertussen nemen we niet de tijd om te zoeken naar de verborgen schat in zoveel andere mensen.
Er is een schat in elk van ons. Als we de tijd nemen om iemand beter te leren kennen, beginnen we zijn kleischil weg te nemen en laten we zijn innerlijk schijnen.
Het mag niet zo zijn dat we, aan het einde van ons leven, ontdekken dat we een fortuin aan vriendschappen hebben weggegooid omdat de edelstenen onopgemerkt bleven. Verborgen onder de klei.
Ook al zitten we nu volop in de gewone zondagen door het jaar, toch krijgen we soms lezingen, die niet zo gewoon zijn en die ook niet altijd zo gemakkelijk uitvallen.
Dat is ook vandaag het geval. We horen twee lezingen, die wonderwel bij elkaar aansluiten en die allesbehalve alledaags zijn. ‘Wees heilig, want Ik, de Heer, uw God, ben heilig’, zegt Jahwe, in de eerste lezing uit het Oude Testament.
En ook Jezus vraagt meer dan wet en recht voorschrijven: ‘Wees barmhartig zoals jullie Vader in de hemel barmhartig is’. Hij nodigt ons uit om goed te zijn voor iedereen, en niet alleen voor onze vrienden … Zó eenvoudig is dat allemaal niet!
Eerste lezing: uit het boek Leviticus 19,1-2.17-18
Zeg tot heel de gemeenschap van de Israëlieten: Wees heilig, want Ik, de HEER uw God, ben heilig. Wees niet haatdragend tegen uw broeder. Bemin uw naaste als uzelf.
Evangelie: Matteüs 5,38-48
Gij hebt gehoord dat er gezegd is: Gij zult uw naaste beminnen en uw vijand haten. Maar Ik zeg u: Bemint uw vijanden en bidt voor wie u vervolgen, opdat gij kinderen moogt worden van uw Vader in de hemel, die immers de zon laat opgaan over slechten en goeden en het laat regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Weest dus volmaakt, zoals uw Vader in de hemel volmaakt is.’
'WEES DUS VOLMAAKT'
‘Wees dus volmaakt, zoals je hemelse Vader volmaakt is.’ Hoe zou Jezus die woorden indertijd gezegd hebben? Een jaar of drie was Hij altijd onderweg, we weten dat Hij vooral naar kleinen toeging. We weten ook dat Hij daarom wel eens meer met groten botste. We hebben weet van zijn wonderen en ook dat Hij regelmatig de stilte opzocht, om luisterend bij zijn Vader te zijn.
En dan heeft Hij op een dag dat onmogelijke gezegd: ‘Wees dus volmaakt, zoals je hemelse Vader volmaakt is.’ Hij kende toch maar al te goed zijn Vader, en evenzeer kende Hij ons maar al te goed. Hij moet toch wel geweten hebben dat dit niet mogelijk was. Wat Hij daar vraagt, dat kan Hij zelf toch niet ernstig gemeend hebben?
Wanneer en hoe zijn die woorden gesproken? We weten het niet, misschien is het wel zo gebeurd. Hij was weer eens op weg en het was weer druk geweest. Dan is het rond de middag, ze gaan samen zitten, en ze praten wat. Over later, wat ze nog gaan doen, ze zijn immers nog jong en ze willen wat van hun leven maken. De een zegt dit, een ander dat en elk heeft zo zijn eigen plannetje: ‘dit wil ik van mijn leven maken.’
En Jezus luisterde en zweeg, misschien had Hij zelfs een binnenpretje toen Hij al die plannen en die mooie toekomstdromen hoorde. Toen elk van hen zijn woordje geplaatst had, bleef het misschien even stil, en dan heeft Hij misschien ver voor zich uit gekeken, en op zachte toon gezegd: ‘Het is mooi, die plannen. Het is mooi ook dat jonge mensen dromen over later. Maar, vergeet niet: het gaat daarbij niet alleen, zelfs niet in de eerste plaats, om jezelf. Mijn Vader, jullie Vader, onze Vader is dag aan dag bezig. De zon, de maan, de sterren, de regen, het leven. Het is allemaal uit Liefde. Daarom is Hij volmaakt, omdat Hij alles uit Liefde doet. Of beter: Hij is volmaakt omdat Hij Liefde is. Wees dus volmaakt, zoals je Vader in de hemel.’ En monkelend – maar daarom niet minder ernstig of gemeend – zal Hij daarbij ook wel gedacht hebben: ‘Wees dus Liefde, zoals jullie Vader een en al Liefde is.’
En dan heeft Hij waarschijnlijk opnieuw gezwegen, weer voor zich uitgekeken en stilletjes geglimlacht: ‘Zo zal je nog wel eventjes bezig zijn.’
Bij vriendenbezoek zaten we op het terras en zagen we zweefvliegers bezig. Ze dreven mee op de warme luchtstromingen, blijkbaar zonder inspanning, vertrouwend op hun uitrusting en zeker dat ze niet zouden neer storten. Is dat echter niet gevaarlijk? Misschien? Maar wat voor een ervaring moet dit zijn!
Net zo voor een bergbeklimmer. Gebruik makend van zijn materiaal klimt hij naar de top van de berg. Soms valt hij en breekt hij zelfs een arm of een been maar toch, later, begint hij opnieuw. Waarom? Is dat niet te risicovol? Misschien, maar hij houdt van het gevoel de berg te hebben bedwongen en geslaagd te zijn in een moeilijke opdracht.
Alle sporten houden een zeker risico in en jammer genoeg, gebeuren er soms dodelijke accidenten. Maar weet: niet alleen sport houdt een risico in. Denk maar aan aandelen. Gevaarlijke maanden om te speculeren zijn januari, februari, maart en de maanden van april tot en met december.
In alle leven zit een risico. Onze keuze is te gaan voor het leven of te leven in vrees. Koningin Margaretha II van Denemarken zei ooit: ‘Ik heb altijd schrik om een passagier in het leven te zijn’. Ze wou nooit aan de kant staan of een toeschouwer zijn. Leven is om te leven, niet om naar te kijken.
Mary Kay merkte op: ‘De meeste onder ons sterven zonder hun muziek te hebben gespeeld’. Heb jij jouw muziek al gespeeld? Ik wil niet sterven vooraleer ik heb geleefd. En wanneer het moment is gekomen, wil ik gaan terwijl ik muziek speel.
Voor sommige mensen is naar de mis gaan een zaak van ‘zondagsplicht’. Andere mensen spreken hier niet van ‘plicht’ of van ‘moeten’, maar van ‘deugd doen’, ‘vreugde vinden’ of zelfs ‘nodig hebben’: de vreugde om de Heer te ontmoeten, en om zich door Hem te laten aanspreken.
Jezus zegt ons vandaag dat het in ons leven niet zozeer gaat om regels en plichten, maar om de diepe keuze van ons hart voor wat goed is.
Waar het op aankomt is dat wij in onszelf werken aan een hart dat het welzijn van anderen voor ogen heeft, een hart dat God en de medemens daadwerkelijk liefheeft, een hart dat waarheid spreekt en vooral waarheid doet.
Eerste Lezing: uit de Wijsheid van Jezus Sirach 15, 15-20
Als je wilt, kun je de geboden onderhouden en het is verstandig te doen wat Hem behaagt. Hij heeft vuur en water voor je neergezet: je kunt je hand uitstrekken naar wat je verkiest. Vóór de mensen liggen het leven en de dood, en dat waar een mens genoegen in schept.
Evangelie: Matteüs 5, 17-37
Denk niet dat ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen. Ik ben niet gekomen om ze af te schaffen, maar om ze tot vervulling te brengen.
Ik verzeker jullie: als jullie gerechtigheid niet groter is dan die van de schriftgeleerden en de Farizeeën, zullen jullie zeker het koninkrijk van de hemel niet binnengaan.
Laat jullie ja ja zijn, en jullie nee nee; wat je daaraan toevoegt komt voort uit het kwaad.
REGELTJES
Onlangs sprak ik met een bejaarde over het feit dat de boodschap van Jezus door en door goed is en deugd doet, maar dat de Kerk er zoveel regeltjes heeft bijgemaakt. En daardoor is het niet meer doenbaar of leefbaar en haken zoveel mensen af. Het is een oude discussie. En inderdaad, het lijkt zo tegenstrijdig, denk ik soms. Een geloof dat de mens echt vrij maakt, kan toch niet uitmonden in een ondoorzichtig en overladen kluwen van regels, geboden en verboden.
En net als je denkt dat je die vele regels toch in hun tijdsgebonden context moet verstaan en dus naar onze tijd ‘hertalen’ en eigentijds begrijpen, krijg je de lezingen van vandaag. Jezus geeft, noch min noch meer, een ellenlange opsomming van regels en wetten. En Hij zegt niet alleen dat ze belangrijk zijn maar Hij maakt ze nog wat zwaarder. Niet alleen mag je niet doden, je mag zelfs niet kwaad zijn op een ander… Wie kan dat in hemelsnaam volhouden?
Bovendien, zo kennen we Jezus toch niet, als de superwetgeleerde, de superfarizeeër, die de puntjes méér dan op de i zet. Maar zo moeten deze woorden ook niet verstaan worden. In werkelijkheid gaat Jezus in tegen wat over Hem gezegd wordt. Er werd immers beweerd dat Hij kwam om de wet en de profeten af te schaffen. Met deze uitdrukking – de wet en de profeten – werd in die tijd het woord van God bedoeld. En dat komt Jezus inderdaad niet doen: het woord van God afschaffen. Maar Jezus wil wel ingaan tegen al teveel wetten die het woord van God verpletteren, doen vergeten en teniet doen. Het enige belangrijke is de trouwe relatie tot God. God gaarne zien en al de rest volgt daar vanzelf uit.
In die zin zegt Jezus ook, dat er geen letter zal verdwijnen uit de wet, want deze wet, God en elkaar gaarne zien, is immers geschreven in het hart van elke mens.
In die zin ook zijn wij allemaal vrije mensen. Lezen we maar even de woorden van Paulus in de brief aan de Galaten, 5,13-16: ‘Broeders en zusters, u bent geroepen om vrije mensen te zijn. Misbruik die vrijheid echter niet om uw eigen verlangens te bevredigen, maar dien elkaar in liefde, want de hele wet is vervuld in één uitspraak: ‘Heb uw naaste lief als uzelf. Maar wanneer u elkaar aanvliegt, pas dan maar op dat u niet door elkaar wordt verslonden. Ik zeg u dus: LAAT U LEIDEN DOOR DE GEEST, dan bent u niet gericht op uw eigen begeerten.’ We zijn in staat om in geweten te onderscheiden wat goed is en we kunnen dat goede ook doen. Maar we weten ook wat slecht is en zijn evengoed vrij om dat te doen. Dat is wat Jezus Sirach in de eerste lezing schrijft: ‘Hij heeft vuur en water voor je neergezet, je kunt je hand uitsteken naar wat je verkiest.’ Het ligt in onze handen of deze wereld een wereld wordt waar het goed is om te leven, dan wel dat deze wereld ten onder gaat.
We zijn mensen, en omdat niet iedere mens geneigd is om zijn geweten goed te vormen en dit goed gevormde geweten in te volgen, zijn er regels nodig, maar deze regels mogen nooit zo bindend zijn dat ze ons verhinderen om het goede te doen. We zullen pas echt vrij zijn als God inderdaad in ons hart leeft, als wij zijn weg volgen, zonder dwang, gewoon omdat het goed is.
In andere woorden: Jezus schaft ‘de wet’ niet af, maar brengt hem tot vervulling: Hij verlegt de klemtoon van de uiterlijke handeling – die soms bedrieglijk en misleidend kan zijn en de ware intentie verbergen – naar de innerlijke gesteldheid van het hart.
‘Van alles waarover je moet waken,
waak vooral over je hart,
het is de bron van je leven.’
Daarom zei één van de grootste christelijke denkers, de Heilige Augustinus, al: ‘Heb lief, en doe wat je wil’.
(Vertrokken van een homilie van Dries Lecluyse)
DE DEUREN VAN JE HART
Als je de deuren van je hart openzet riskeer je veel.
Je riskeert dat men binnenkijkt en de stofnesten ziet van kleinmenselijkheid, de gevoeligheden die trillen op de snaren van je gemoed de melancholie die zweeft
rond de droesem van het leven...
Je riskeert dat vele mensen met vuile voeten binnentreden, zich nestelen in je zachte zetels
van begrip en meevoelen, in tijd een lange teug genegenheid genieten
en peuzelen aan je hart...
Je riskeert voor de buitenwereld een clown te zijn, een schouwspel, een veroordeelde,
een stuk sensatienieuws, een open huis,
een mens van vlees en bloed.
Een Jezus
die van God en mensen houdt en aan die liefde stuk voor stuk zijn leven geeft...
‘Maar terwijl zijn lichaam stierf,
werd zijn geest tot leven gebracht’ schrijft Petrus aan allen
die met hart en ziel geloven in die Jezus.
Als je de deuren van je hart openzet riskeer je mens te worden naar Gods beeld en gelijkenis.
Kon ik één gaaf der jeugd terugverkrijgen, Ik vroeg de makkelijke ontroerbaarheid Van ‘t hart, dat nog niet heeft geleerd te zwijgen, Maar vrijelijk bij de breuk der dromen schreit.
Nu ben ook ik gewend, mij te gewennen; Ik trek mij allengs in mijzelf terug. En ach, zelfs die mij beter moesten kennen, Ik schijn hun wellicht liefdeloos en stug.
Toch ben ik vol verholen tederheden, Gekneusde liefde, die geen uitweg vond, Oneindig medelijden met wie leden, Bewogendheid, die ‘t zware leven schond.
Alleen wanneer ik neder ben gezeten In avondeenzaamheid en lampgesuis, En al wat mij benauwde heb vergeten, Begint er in mijn hart een zacht geruis.
Dan wellen in mij nooit-verwonnen drangen, Dan gaat een stroom van liefde van mij uit, Die alle mensen in zich houdt omvangen, Nu zij zich eindelijk niet meer voelt gestuit.
Dan heb ik ‘t hart weer van mijn jeugd gevonden, En ben ik warm van innerlijken gloed. Al wat de wereld in zich houdt gebonden Dat voer ik de beminden tegemoet.
Dan schijnt het mij, bij ‘t zien van zoveel derven, Van zoveel vleugels tot geen vlucht ontvouwd, Dat ik alleen maar door voor hen te sterven Hun tonen kan, hoeveel ik van hen houd.
Een oogwenk – de bekoring is gebroken, Ik meng het mijne weer met hun bestaan. Ik heb hun van mijn liefde niet gesproken, En dit moet alles langs hen henengaan.
‘Jullie zijn het zout der aarde. Maar als het zout zijn kracht verliest, waarmee zal men dan zouten? Jullie zijn het licht voor de wereld, laat dat licht niet wegsteken.’
Die uitspraken van Jezus horen we straks in het evangelie. Zo worden wij opgeroepen om in onze wereld vandaag een gemeenschap te worden waar het goed is om te leven, een gemeenschap die haar grondvesten heeft in Jezus van Nazareth, de verrezen Christus.
Eerste Lezing: 1ste Brief aan de christenen in Korinthe 2,1-5
Wat mijzelf betreft, broeders en zusters, toen ik u het geheim van God kwam verkondigen, deed ik dat niet met vertoon van welsprekendheid of geleerdheid: uw geloof moest niet steunen op menselijke wijsheid, maar op de kracht van God.
Evangelie: Matteüs 5,13-16
Jullie zijn het zout van de aarde. Maar als het zout krachteloos wordt, waar moet je het dan mee zouten? Het deugt alleen nog maar om weggegooid en door de mensen vertrapt te worden.
Jullie zijn het licht van de wereld. Je steekt een lamp niet aan om haar onder de korenmaat te zetten, maar je zet haar op de kandelaar, en dan schijnt ze voor allen in huis.
Laat zo jullie licht schijnen voor de mensen.
LICHT EN KLEUR
'Jullie zijn het zout der aarde, jullie zijn het licht der wereld'. Toen ik deze woorden las, dacht ik aan een mailtje, dat ik kreeg ik van een vriend, die bisschop is in Brazilië. Een oude winkelier was om enkele centjes vermoord door 2 jongens van 16, 17 jaar. Meteen was er in het dorpje een grote woede ontstaan, en een aantal mensen hebben deze jongeren meteen gelyncht. Een spiraal van geweld leek losgebroken, met de ene moord na de andere. Gelukkig slaagden enkele mensen erin om de rust te doen weerkeren. Enkele dagen later is er in datzelfde dorpje een vredesmars gehouden: mensen, die opkwamen tegen de toename van het geweld. Mensen van het licht!
Eigenlijk toont dit alleen maar iets, wat wij allemaal heel goed weten: onze wereld vertoont veel duistere kanten, en is niet zo goed als hij zou kunnen zijn, niet zo goed als God hem gedroomd heeft, en dat is hetzelfde als: niet zo goed als wij hem dromen. Denk maar aan de affiche van Broederlijk Delen enkele jaren geleden: ‘Stop! Andere wereld!’ Dat is niet alleen in Brazilië, maar eigenlijk in heel de wereld, ook bij ons. Voorbeelden te over: kindsoldaten, oorlogen, misdaden, kinderen, die mishandeld worden of ouders die gepest worden door rot-verwende kinderen, honger in de wereld … Overal vind je duistere kanten, overal ook vind je kinderen van het licht.
We moeten daarbij zelf een keuze maken: aan welke kant willen wij staan:
aan de duistere kant of aan de kant van het licht
aan de kant van hen, die geslagen worden door het leven
of aan de kant van hen die slagen toebrengen?
aan de kant van hen die willen helpen bij miserie
of aan de kant van hen, die verdriet veroorzaken?
aan de kant van hen, die de wereld willen veranderen en beter maken…
of aan de kant van hen die alle geweld willen laten voortduren?
Onze levenswijze is een antwoord: ‘ik wil behoren tot die groep van mensen, die aan de goede kant staan: de kant van de mensen, die licht voor de wereld willen zijn, of bij hen die duisternis brengen.’
De oproep van Jezus vandaag is een oproep om licht te brengen, in een wereld, die veel duistere kanten vertoont. Maar deze oproep is ook een waarschuwing. Wij zijn gemakkelijk geneigd om het licht van ons geloof te verbergen. Lang geleden kreeg ik eens drie brieven van leerlingen, uit dezelfde klas, die er over kloegen, dat zij de enigen waren in hun klas, die geloofden. Zij wisten het niet eens van elkaar, zo goed hadden zij hun geloof verborgen gehouden. Laten wij anders zijn, en ons geloof laten stralen. We hoeven ons niet te schamen daarover … er zijn veel grote monden, die beter wat minder zouden bazelen, omdat zij zo weinig te vertellen hebben.
Als de wereld er niet beter van wordt, hebben wij geen reden van bestaan, als mens niet, als gezin niet, als groep van mensen niet, als Kerk niet.
Wij zijn het zout der aarde, en dus bedoeld om smaak te geven aan het leven. Wij zijn het licht van de wereld, en dus bestemd om alle duisternis uit het leven te weren.
Wij staan ten dienste van het geluk van allen. De één met de pen, de ander met een schop, de één met de computer, de ander aan de kassa, de één op school, de ander in de fabriek, de één in de politiek, de ander in een sociale organisatie, de één op de preekstoel, de ander aan het ziekbed, de één in de kleine kring van het gezin, de ander op het internationale forum, de één in de schijnwerper, de ander in de stilte en de eenzaamheid.
Maar allen staan wij ten dienste van het geluk van anderen. Want als de wereld er niet beter van wordt, hebben wij geen reden van bestaan.
Er was eens een kleine jongen die God wilde ontmoeten. Hij wist wel dat het een verre reis zou worden om bij God te komen, dus pakte hij zijn kleine koffer en stopte die vol met koekjes en pakjes sap. Zo ging hij op weg. Hij was nog maar langs drie grote flats gegaan, toen hij een oud vrouwtje zag. Ze zat op een bank in het park en staarde zo’n beetje naar de duiven. De jongen ging naast haar zitten en deed zijn koffer open. Hij wilde wat drinken, maar net toen hij een slokje wilde nemen, merkte hij dat het vrouwtje er erg hongerig uitzag. Daarom bood hij haar een koekje aan. Zij nam het dankbaar van hem aan en glimlachte naar hem.
Haar glimlach was zo intens mooi, dat hij die nog eens wilde zien en daarom gaf hij haar ook een pakje sap. Opnieuw schonk zij hem haar glimlach. De jongen was helemaal vertederd en verrukt! Zo zaten ze daar de hele middag, aten en glimlachten, maar er werd geen woord gesproken.
Toen het begon te schemeren voelde de jongen zich moe worden. Hij stond op om naar huis te gaan. Maar na een paar stappen draaide hij zich om, rende terug naar het oude vrouwtje en omhelsde haar heel stevig. En zij schonk hem een stralende glimlach.
Toen de jongen even later thuis kwam, verbaasde zijn moeder zich over de vreugde die op zijn gezicht lag en zij vroeg: ‘Wat heb je vandaag gedaan dat je zo blij bent?’ En hij antwoordde: ‘Ik heb met God gepicknickt.’ Nog voordat zijn moeder verder kon vragen, zei hij: ‘En weet je, zij had de mooiste glimlach die ik ooit gezien heb!’
Intussen was ook het oude vrouwtje stralend van vreugde thuisgekomen. Haar zoon was verbluft toen hij die vredige uitdrukking op haar gezicht waarnam. Hij vroeg: ‘Moeder, wat heb je vandaag beleefd, wat heeft je zo gelukkig gemaakt?’ Zij antwoordde: ‘Ik heb in het park koekjes gegeten met God.’ En voordat haar zoon nog iets kon zeggen, vervolgde ze: ‘En weet je, hij is veel jonger dan ik dacht!’
Vandaag op de 40ste dag na Kerstmis vieren we, in de kerk, het feest van Lichtmis: de opdracht van Jezus in de tempel. Naar Joods gebruik wilden Maria en Jozef op die 40ste dag het kindje toewijden aan God. In parochies wordt dit feest dan doorgaans ook gevierd met een kinderzegen.
Maar hier bij ons, in een rusthuis, kunnen we dit feest moeilijk vieren met kleine kindjes. En ook een kaarskesprocessie is niet echt aangewezen.
Daarom is het feest van vandaag voor ons bovenal een Mariafeest, een hulde aan moeder Maria, met deze bijzondere klemtoon: langs Maria willen we dichter bij haar Zoon, Jezus, komen: Jezus, die Lichtpunt en Wegwijzer is voor de wereld en voor alle mensen, die Hem aanvaarden.
Eerste lezing uit Psalm 27
De HEER is mijn licht, mijn behoud, wie zou ik vrezen?
Bij de HEER is mijn leven veilig, voor wie zou ik bang zijn?
Hoor mij, HEER, als ik tot u roep, wees genadig en antwoord mij.
Uw nabijheid, HEER, wil ik zoeken, verberg uw gelaat niet voor mij.
Wijs mij uw weg, HEER, leid mij op een effen pad, bescherm mij tegen mijn vijanden, lever mij niet uit aan mijn belagers.
Evangelie volgens Lucas (Lucas 2, 22-40)
Er woonde toen in Jeruzalem een zekere Simeon. Hij was een rechtvaardig en vroom man, die uitzag naar de tijd dat God Israël vertroosting zou schenken, en de heilige Geest rustte op hem. Het was hem door de heilige Geest geopenbaard dat hij niet zou sterven voordat hij de Messias zou hebben gezien.
Gedreven door de Geest kwam hij naar de tempel, en toen Jezus’ ouders hun kind daar binnenbrachten om met hem te doen wat volgens de wet gebruikelijk is, nam hij het in zijn armen en loofde hij God met de woorden: ‘Nu laat u, Heer, uw dienaar in vrede heengaan, zoals u hebt beloofd. Want met eigen ogen heb ik de redding gezien die u bewerkt hebt ten overstaan van alle volken: een licht dat geopenbaard wordt aan de heidenen en dat tot eer strekt van Israël, uw volk.’
‘RUSTIG EN WIJS’
Als bejaarde mensen wordt onze aandacht getrokken door die andere bejaarde mens, die in het evangelie vermeldt wordt: Simeon. Wat opvalt in zijn persoon is zijn wijsheid en zijn rust:
hij herkent de kleine Jezus als de Redder die hoop biedt aan mensen. Het getuigt van een diep inzicht en een grote wijsheid, die een mens veelal maar verwerft na vele jaren en door veel ervaring. Moge het ons gegeven zijn om wijze mensen te zijn, die veel geleerd hebben door een leven van vele jaren. Echte wijsheid steek je inderdaad niet zozeer op uit boeken, maar wel uit het leven zelf: door gelukkige momenten en door tegenslagen, die je meemaakt.
Simeon is ook een rustig mens … moge dat ook aan ons gegeven zijn. Dat wij, doorheen de wisselvalligheden van ons leven, geleidelijk aan tot innerlijke rust mogen gekomen zijn, mensen ook die rust uitstralen, mensen die door hun aanwezigheid anderen tot rust brengen.
En tenslotte: mogen wij door onze wijsheid en onze rust een lichtpuntje en een wegwijzer zijn voor andere mensen. Dat andere mensen vreugde mogen vinden in onze aanwezigheid.