Ook al zitten we nu volop in de gewone zondagen door het jaar, toch krijgen we soms lezingen, die niet zo gewoon zijn en die ook niet altijd zo gemakkelijk uitvallen.
Dat is ook vandaag het geval. We horen twee lezingen, die wonderwel bij elkaar aansluiten en die allesbehalve alledaags zijn. ‘Wees heilig, want Ik, de Heer, uw God, ben heilig’, zegt Jahwe, in de eerste lezing uit het Oude Testament.
En ook Jezus vraagt meer dan wet en recht voorschrijven: ‘Wees barmhartig zoals jullie Vader in de hemel barmhartig is’. Hij nodigt ons uit om goed te zijn voor iedereen, en niet alleen voor onze vrienden … Zó eenvoudig is dat allemaal niet!
Eerste lezing: uit het boek Leviticus 19,1-2.17-18
Zeg tot heel de gemeenschap van de Israëlieten: Wees heilig, want Ik, de HEER uw God, ben heilig. Wees niet haatdragend tegen uw broeder. Bemin uw naaste als uzelf.
Evangelie: Matteüs 5,38-48
Gij hebt gehoord dat er gezegd is: Gij zult uw naaste beminnen en uw vijand haten. Maar Ik zeg u: Bemint uw vijanden en bidt voor wie u vervolgen, opdat gij kinderen moogt worden van uw Vader in de hemel, die immers de zon laat opgaan over slechten en goeden en het laat regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Weest dus volmaakt, zoals uw Vader in de hemel volmaakt is.’
'WEES DUS VOLMAAKT'
‘Wees dus volmaakt, zoals je hemelse Vader volmaakt is.’ Hoe zou Jezus die woorden indertijd gezegd hebben? Een jaar of drie was Hij altijd onderweg, we weten dat Hij vooral naar kleinen toeging. We weten ook dat Hij daarom wel eens meer met groten botste. We hebben weet van zijn wonderen en ook dat Hij regelmatig de stilte opzocht, om luisterend bij zijn Vader te zijn.
En dan heeft Hij op een dag dat onmogelijke gezegd: ‘Wees dus volmaakt, zoals je hemelse Vader volmaakt is.’ Hij kende toch maar al te goed zijn Vader, en evenzeer kende Hij ons maar al te goed. Hij moet toch wel geweten hebben dat dit niet mogelijk was. Wat Hij daar vraagt, dat kan Hij zelf toch niet ernstig gemeend hebben?
Wanneer en hoe zijn die woorden gesproken? We weten het niet, misschien is het wel zo gebeurd. Hij was weer eens op weg en het was weer druk geweest. Dan is het rond de middag, ze gaan samen zitten, en ze praten wat. Over later, wat ze nog gaan doen, ze zijn immers nog jong en ze willen wat van hun leven maken. De een zegt dit, een ander dat en elk heeft zo zijn eigen plannetje: ‘dit wil ik van mijn leven maken.’
En Jezus luisterde en zweeg, misschien had Hij zelfs een binnenpretje toen Hij al die plannen en die mooie toekomstdromen hoorde. Toen elk van hen zijn woordje geplaatst had, bleef het misschien even stil, en dan heeft Hij misschien ver voor zich uit gekeken, en op zachte toon gezegd: ‘Het is mooi, die plannen. Het is mooi ook dat jonge mensen dromen over later. Maar, vergeet niet: het gaat daarbij niet alleen, zelfs niet in de eerste plaats, om jezelf. Mijn Vader, jullie Vader, onze Vader is dag aan dag bezig. De zon, de maan, de sterren, de regen, het leven. Het is allemaal uit Liefde. Daarom is Hij volmaakt, omdat Hij alles uit Liefde doet. Of beter: Hij is volmaakt omdat Hij Liefde is. Wees dus volmaakt, zoals je Vader in de hemel.’ En monkelend – maar daarom niet minder ernstig of gemeend – zal Hij daarbij ook wel gedacht hebben: ‘Wees dus Liefde, zoals jullie Vader een en al Liefde is.’
En dan heeft Hij waarschijnlijk opnieuw gezwegen, weer voor zich uitgekeken en stilletjes geglimlacht: ‘Zo zal je nog wel eventjes bezig zijn.’
Bij vriendenbezoek zaten we op het terras en zagen we zweefvliegers bezig. Ze dreven mee op de warme luchtstromingen, blijkbaar zonder inspanning, vertrouwend op hun uitrusting en zeker dat ze niet zouden neer storten. Is dat echter niet gevaarlijk? Misschien? Maar wat voor een ervaring moet dit zijn!
Net zo voor een bergbeklimmer. Gebruik makend van zijn materiaal klimt hij naar de top van de berg. Soms valt hij en breekt hij zelfs een arm of een been maar toch, later, begint hij opnieuw. Waarom? Is dat niet te risicovol? Misschien, maar hij houdt van het gevoel de berg te hebben bedwongen en geslaagd te zijn in een moeilijke opdracht.
Alle sporten houden een zeker risico in en jammer genoeg, gebeuren er soms dodelijke accidenten. Maar weet: niet alleen sport houdt een risico in. Denk maar aan aandelen. Gevaarlijke maanden om te speculeren zijn januari, februari, maart en de maanden van april tot en met december.
In alle leven zit een risico. Onze keuze is te gaan voor het leven of te leven in vrees. Koningin Margaretha II van Denemarken zei ooit: ‘Ik heb altijd schrik om een passagier in het leven te zijn’. Ze wou nooit aan de kant staan of een toeschouwer zijn. Leven is om te leven, niet om naar te kijken.
Mary Kay merkte op: ‘De meeste onder ons sterven zonder hun muziek te hebben gespeeld’. Heb jij jouw muziek al gespeeld? Ik wil niet sterven vooraleer ik heb geleefd. En wanneer het moment is gekomen, wil ik gaan terwijl ik muziek speel.
Voor sommige mensen is naar de mis gaan een zaak van ‘zondagsplicht’. Andere mensen spreken hier niet van ‘plicht’ of van ‘moeten’, maar van ‘deugd doen’, ‘vreugde vinden’ of zelfs ‘nodig hebben’: de vreugde om de Heer te ontmoeten, en om zich door Hem te laten aanspreken.
Jezus zegt ons vandaag dat het in ons leven niet zozeer gaat om regels en plichten, maar om de diepe keuze van ons hart voor wat goed is.
Waar het op aankomt is dat wij in onszelf werken aan een hart dat het welzijn van anderen voor ogen heeft, een hart dat God en de medemens daadwerkelijk liefheeft, een hart dat waarheid spreekt en vooral waarheid doet.
Eerste Lezing: uit de Wijsheid van Jezus Sirach 15, 15-20
Als je wilt, kun je de geboden onderhouden en het is verstandig te doen wat Hem behaagt. Hij heeft vuur en water voor je neergezet: je kunt je hand uitstrekken naar wat je verkiest. Vóór de mensen liggen het leven en de dood, en dat waar een mens genoegen in schept.
Evangelie: Matteüs 5, 17-37
Denk niet dat ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen. Ik ben niet gekomen om ze af te schaffen, maar om ze tot vervulling te brengen.
Ik verzeker jullie: als jullie gerechtigheid niet groter is dan die van de schriftgeleerden en de Farizeeën, zullen jullie zeker het koninkrijk van de hemel niet binnengaan.
Laat jullie ja ja zijn, en jullie nee nee; wat je daaraan toevoegt komt voort uit het kwaad.
REGELTJES
Onlangs sprak ik met een bejaarde over het feit dat de boodschap van Jezus door en door goed is en deugd doet, maar dat de Kerk er zoveel regeltjes heeft bijgemaakt. En daardoor is het niet meer doenbaar of leefbaar en haken zoveel mensen af. Het is een oude discussie. En inderdaad, het lijkt zo tegenstrijdig, denk ik soms. Een geloof dat de mens echt vrij maakt, kan toch niet uitmonden in een ondoorzichtig en overladen kluwen van regels, geboden en verboden.
En net als je denkt dat je die vele regels toch in hun tijdsgebonden context moet verstaan en dus naar onze tijd ‘hertalen’ en eigentijds begrijpen, krijg je de lezingen van vandaag. Jezus geeft, noch min noch meer, een ellenlange opsomming van regels en wetten. En Hij zegt niet alleen dat ze belangrijk zijn maar Hij maakt ze nog wat zwaarder. Niet alleen mag je niet doden, je mag zelfs niet kwaad zijn op een ander… Wie kan dat in hemelsnaam volhouden?
Bovendien, zo kennen we Jezus toch niet, als de superwetgeleerde, de superfarizeeër, die de puntjes méér dan op de i zet. Maar zo moeten deze woorden ook niet verstaan worden. In werkelijkheid gaat Jezus in tegen wat over Hem gezegd wordt. Er werd immers beweerd dat Hij kwam om de wet en de profeten af te schaffen. Met deze uitdrukking – de wet en de profeten – werd in die tijd het woord van God bedoeld. En dat komt Jezus inderdaad niet doen: het woord van God afschaffen. Maar Jezus wil wel ingaan tegen al teveel wetten die het woord van God verpletteren, doen vergeten en teniet doen. Het enige belangrijke is de trouwe relatie tot God. God gaarne zien en al de rest volgt daar vanzelf uit.
In die zin zegt Jezus ook, dat er geen letter zal verdwijnen uit de wet, want deze wet, God en elkaar gaarne zien, is immers geschreven in het hart van elke mens.
In die zin ook zijn wij allemaal vrije mensen. Lezen we maar even de woorden van Paulus in de brief aan de Galaten, 5,13-16: ‘Broeders en zusters, u bent geroepen om vrije mensen te zijn. Misbruik die vrijheid echter niet om uw eigen verlangens te bevredigen, maar dien elkaar in liefde, want de hele wet is vervuld in één uitspraak: ‘Heb uw naaste lief als uzelf. Maar wanneer u elkaar aanvliegt, pas dan maar op dat u niet door elkaar wordt verslonden. Ik zeg u dus: LAAT U LEIDEN DOOR DE GEEST, dan bent u niet gericht op uw eigen begeerten.’ We zijn in staat om in geweten te onderscheiden wat goed is en we kunnen dat goede ook doen. Maar we weten ook wat slecht is en zijn evengoed vrij om dat te doen. Dat is wat Jezus Sirach in de eerste lezing schrijft: ‘Hij heeft vuur en water voor je neergezet, je kunt je hand uitsteken naar wat je verkiest.’ Het ligt in onze handen of deze wereld een wereld wordt waar het goed is om te leven, dan wel dat deze wereld ten onder gaat.
We zijn mensen, en omdat niet iedere mens geneigd is om zijn geweten goed te vormen en dit goed gevormde geweten in te volgen, zijn er regels nodig, maar deze regels mogen nooit zo bindend zijn dat ze ons verhinderen om het goede te doen. We zullen pas echt vrij zijn als God inderdaad in ons hart leeft, als wij zijn weg volgen, zonder dwang, gewoon omdat het goed is.
In andere woorden: Jezus schaft ‘de wet’ niet af, maar brengt hem tot vervulling: Hij verlegt de klemtoon van de uiterlijke handeling – die soms bedrieglijk en misleidend kan zijn en de ware intentie verbergen – naar de innerlijke gesteldheid van het hart.
‘Van alles waarover je moet waken,
waak vooral over je hart,
het is de bron van je leven.’
Daarom zei één van de grootste christelijke denkers, de Heilige Augustinus, al: ‘Heb lief, en doe wat je wil’.
(Vertrokken van een homilie van Dries Lecluyse)
DE DEUREN VAN JE HART
Als je de deuren van je hart openzet riskeer je veel.
Je riskeert dat men binnenkijkt en de stofnesten ziet van kleinmenselijkheid, de gevoeligheden die trillen op de snaren van je gemoed de melancholie die zweeft
rond de droesem van het leven...
Je riskeert dat vele mensen met vuile voeten binnentreden, zich nestelen in je zachte zetels
van begrip en meevoelen, in tijd een lange teug genegenheid genieten
en peuzelen aan je hart...
Je riskeert voor de buitenwereld een clown te zijn, een schouwspel, een veroordeelde,
een stuk sensatienieuws, een open huis,
een mens van vlees en bloed.
Een Jezus
die van God en mensen houdt en aan die liefde stuk voor stuk zijn leven geeft...
‘Maar terwijl zijn lichaam stierf,
werd zijn geest tot leven gebracht’ schrijft Petrus aan allen
die met hart en ziel geloven in die Jezus.
Als je de deuren van je hart openzet riskeer je mens te worden naar Gods beeld en gelijkenis.
Kon ik één gaaf der jeugd terugverkrijgen, Ik vroeg de makkelijke ontroerbaarheid Van ‘t hart, dat nog niet heeft geleerd te zwijgen, Maar vrijelijk bij de breuk der dromen schreit.
Nu ben ook ik gewend, mij te gewennen; Ik trek mij allengs in mijzelf terug. En ach, zelfs die mij beter moesten kennen, Ik schijn hun wellicht liefdeloos en stug.
Toch ben ik vol verholen tederheden, Gekneusde liefde, die geen uitweg vond, Oneindig medelijden met wie leden, Bewogendheid, die ‘t zware leven schond.
Alleen wanneer ik neder ben gezeten In avondeenzaamheid en lampgesuis, En al wat mij benauwde heb vergeten, Begint er in mijn hart een zacht geruis.
Dan wellen in mij nooit-verwonnen drangen, Dan gaat een stroom van liefde van mij uit, Die alle mensen in zich houdt omvangen, Nu zij zich eindelijk niet meer voelt gestuit.
Dan heb ik ‘t hart weer van mijn jeugd gevonden, En ben ik warm van innerlijken gloed. Al wat de wereld in zich houdt gebonden Dat voer ik de beminden tegemoet.
Dan schijnt het mij, bij ‘t zien van zoveel derven, Van zoveel vleugels tot geen vlucht ontvouwd, Dat ik alleen maar door voor hen te sterven Hun tonen kan, hoeveel ik van hen houd.
Een oogwenk – de bekoring is gebroken, Ik meng het mijne weer met hun bestaan. Ik heb hun van mijn liefde niet gesproken, En dit moet alles langs hen henengaan.
‘Jullie zijn het zout der aarde. Maar als het zout zijn kracht verliest, waarmee zal men dan zouten? Jullie zijn het licht voor de wereld, laat dat licht niet wegsteken.’
Die uitspraken van Jezus horen we straks in het evangelie. Zo worden wij opgeroepen om in onze wereld vandaag een gemeenschap te worden waar het goed is om te leven, een gemeenschap die haar grondvesten heeft in Jezus van Nazareth, de verrezen Christus.
Eerste Lezing: 1ste Brief aan de christenen in Korinthe 2,1-5
Wat mijzelf betreft, broeders en zusters, toen ik u het geheim van God kwam verkondigen, deed ik dat niet met vertoon van welsprekendheid of geleerdheid: uw geloof moest niet steunen op menselijke wijsheid, maar op de kracht van God.
Evangelie: Matteüs 5,13-16
Jullie zijn het zout van de aarde. Maar als het zout krachteloos wordt, waar moet je het dan mee zouten? Het deugt alleen nog maar om weggegooid en door de mensen vertrapt te worden.
Jullie zijn het licht van de wereld. Je steekt een lamp niet aan om haar onder de korenmaat te zetten, maar je zet haar op de kandelaar, en dan schijnt ze voor allen in huis.
Laat zo jullie licht schijnen voor de mensen.
LICHT EN KLEUR
'Jullie zijn het zout der aarde, jullie zijn het licht der wereld'. Toen ik deze woorden las, dacht ik aan een mailtje, dat ik kreeg ik van een vriend, die bisschop is in Brazilië. Een oude winkelier was om enkele centjes vermoord door 2 jongens van 16, 17 jaar. Meteen was er in het dorpje een grote woede ontstaan, en een aantal mensen hebben deze jongeren meteen gelyncht. Een spiraal van geweld leek losgebroken, met de ene moord na de andere. Gelukkig slaagden enkele mensen erin om de rust te doen weerkeren. Enkele dagen later is er in datzelfde dorpje een vredesmars gehouden: mensen, die opkwamen tegen de toename van het geweld. Mensen van het licht!
Eigenlijk toont dit alleen maar iets, wat wij allemaal heel goed weten: onze wereld vertoont veel duistere kanten, en is niet zo goed als hij zou kunnen zijn, niet zo goed als God hem gedroomd heeft, en dat is hetzelfde als: niet zo goed als wij hem dromen. Denk maar aan de affiche van Broederlijk Delen enkele jaren geleden: ‘Stop! Andere wereld!’ Dat is niet alleen in Brazilië, maar eigenlijk in heel de wereld, ook bij ons. Voorbeelden te over: kindsoldaten, oorlogen, misdaden, kinderen, die mishandeld worden of ouders die gepest worden door rot-verwende kinderen, honger in de wereld … Overal vind je duistere kanten, overal ook vind je kinderen van het licht.
We moeten daarbij zelf een keuze maken: aan welke kant willen wij staan:
aan de duistere kant of aan de kant van het licht
aan de kant van hen, die geslagen worden door het leven
of aan de kant van hen die slagen toebrengen?
aan de kant van hen die willen helpen bij miserie
of aan de kant van hen, die verdriet veroorzaken?
aan de kant van hen, die de wereld willen veranderen en beter maken…
of aan de kant van hen die alle geweld willen laten voortduren?
Onze levenswijze is een antwoord: ‘ik wil behoren tot die groep van mensen, die aan de goede kant staan: de kant van de mensen, die licht voor de wereld willen zijn, of bij hen die duisternis brengen.’
De oproep van Jezus vandaag is een oproep om licht te brengen, in een wereld, die veel duistere kanten vertoont. Maar deze oproep is ook een waarschuwing. Wij zijn gemakkelijk geneigd om het licht van ons geloof te verbergen. Lang geleden kreeg ik eens drie brieven van leerlingen, uit dezelfde klas, die er over kloegen, dat zij de enigen waren in hun klas, die geloofden. Zij wisten het niet eens van elkaar, zo goed hadden zij hun geloof verborgen gehouden. Laten wij anders zijn, en ons geloof laten stralen. We hoeven ons niet te schamen daarover … er zijn veel grote monden, die beter wat minder zouden bazelen, omdat zij zo weinig te vertellen hebben.
Als de wereld er niet beter van wordt, hebben wij geen reden van bestaan, als mens niet, als gezin niet, als groep van mensen niet, als Kerk niet.
Wij zijn het zout der aarde, en dus bedoeld om smaak te geven aan het leven. Wij zijn het licht van de wereld, en dus bestemd om alle duisternis uit het leven te weren.
Wij staan ten dienste van het geluk van allen. De één met de pen, de ander met een schop, de één met de computer, de ander aan de kassa, de één op school, de ander in de fabriek, de één in de politiek, de ander in een sociale organisatie, de één op de preekstoel, de ander aan het ziekbed, de één in de kleine kring van het gezin, de ander op het internationale forum, de één in de schijnwerper, de ander in de stilte en de eenzaamheid.
Maar allen staan wij ten dienste van het geluk van anderen. Want als de wereld er niet beter van wordt, hebben wij geen reden van bestaan.
Er was eens een kleine jongen die God wilde ontmoeten. Hij wist wel dat het een verre reis zou worden om bij God te komen, dus pakte hij zijn kleine koffer en stopte die vol met koekjes en pakjes sap. Zo ging hij op weg. Hij was nog maar langs drie grote flats gegaan, toen hij een oud vrouwtje zag. Ze zat op een bank in het park en staarde zo’n beetje naar de duiven. De jongen ging naast haar zitten en deed zijn koffer open. Hij wilde wat drinken, maar net toen hij een slokje wilde nemen, merkte hij dat het vrouwtje er erg hongerig uitzag. Daarom bood hij haar een koekje aan. Zij nam het dankbaar van hem aan en glimlachte naar hem.
Haar glimlach was zo intens mooi, dat hij die nog eens wilde zien en daarom gaf hij haar ook een pakje sap. Opnieuw schonk zij hem haar glimlach. De jongen was helemaal vertederd en verrukt! Zo zaten ze daar de hele middag, aten en glimlachten, maar er werd geen woord gesproken.
Toen het begon te schemeren voelde de jongen zich moe worden. Hij stond op om naar huis te gaan. Maar na een paar stappen draaide hij zich om, rende terug naar het oude vrouwtje en omhelsde haar heel stevig. En zij schonk hem een stralende glimlach.
Toen de jongen even later thuis kwam, verbaasde zijn moeder zich over de vreugde die op zijn gezicht lag en zij vroeg: ‘Wat heb je vandaag gedaan dat je zo blij bent?’ En hij antwoordde: ‘Ik heb met God gepicknickt.’ Nog voordat zijn moeder verder kon vragen, zei hij: ‘En weet je, zij had de mooiste glimlach die ik ooit gezien heb!’
Intussen was ook het oude vrouwtje stralend van vreugde thuisgekomen. Haar zoon was verbluft toen hij die vredige uitdrukking op haar gezicht waarnam. Hij vroeg: ‘Moeder, wat heb je vandaag beleefd, wat heeft je zo gelukkig gemaakt?’ Zij antwoordde: ‘Ik heb in het park koekjes gegeten met God.’ En voordat haar zoon nog iets kon zeggen, vervolgde ze: ‘En weet je, hij is veel jonger dan ik dacht!’
Vandaag op de 40ste dag na Kerstmis vieren we, in de kerk, het feest van Lichtmis: de opdracht van Jezus in de tempel. Naar Joods gebruik wilden Maria en Jozef op die 40ste dag het kindje toewijden aan God. In parochies wordt dit feest dan doorgaans ook gevierd met een kinderzegen.
Maar hier bij ons, in een rusthuis, kunnen we dit feest moeilijk vieren met kleine kindjes. En ook een kaarskesprocessie is niet echt aangewezen.
Daarom is het feest van vandaag voor ons bovenal een Mariafeest, een hulde aan moeder Maria, met deze bijzondere klemtoon: langs Maria willen we dichter bij haar Zoon, Jezus, komen: Jezus, die Lichtpunt en Wegwijzer is voor de wereld en voor alle mensen, die Hem aanvaarden.
Eerste lezing uit Psalm 27
De HEER is mijn licht, mijn behoud, wie zou ik vrezen?
Bij de HEER is mijn leven veilig, voor wie zou ik bang zijn?
Hoor mij, HEER, als ik tot u roep, wees genadig en antwoord mij.
Uw nabijheid, HEER, wil ik zoeken, verberg uw gelaat niet voor mij.
Wijs mij uw weg, HEER, leid mij op een effen pad, bescherm mij tegen mijn vijanden, lever mij niet uit aan mijn belagers.
Evangelie volgens Lucas (Lucas 2, 22-40)
Er woonde toen in Jeruzalem een zekere Simeon. Hij was een rechtvaardig en vroom man, die uitzag naar de tijd dat God Israël vertroosting zou schenken, en de heilige Geest rustte op hem. Het was hem door de heilige Geest geopenbaard dat hij niet zou sterven voordat hij de Messias zou hebben gezien.
Gedreven door de Geest kwam hij naar de tempel, en toen Jezus’ ouders hun kind daar binnenbrachten om met hem te doen wat volgens de wet gebruikelijk is, nam hij het in zijn armen en loofde hij God met de woorden: ‘Nu laat u, Heer, uw dienaar in vrede heengaan, zoals u hebt beloofd. Want met eigen ogen heb ik de redding gezien die u bewerkt hebt ten overstaan van alle volken: een licht dat geopenbaard wordt aan de heidenen en dat tot eer strekt van Israël, uw volk.’
‘RUSTIG EN WIJS’
Als bejaarde mensen wordt onze aandacht getrokken door die andere bejaarde mens, die in het evangelie vermeldt wordt: Simeon. Wat opvalt in zijn persoon is zijn wijsheid en zijn rust:
hij herkent de kleine Jezus als de Redder die hoop biedt aan mensen. Het getuigt van een diep inzicht en een grote wijsheid, die een mens veelal maar verwerft na vele jaren en door veel ervaring. Moge het ons gegeven zijn om wijze mensen te zijn, die veel geleerd hebben door een leven van vele jaren. Echte wijsheid steek je inderdaad niet zozeer op uit boeken, maar wel uit het leven zelf: door gelukkige momenten en door tegenslagen, die je meemaakt.
Simeon is ook een rustig mens … moge dat ook aan ons gegeven zijn. Dat wij, doorheen de wisselvalligheden van ons leven, geleidelijk aan tot innerlijke rust mogen gekomen zijn, mensen ook die rust uitstralen, mensen die door hun aanwezigheid anderen tot rust brengen.
En tenslotte: mogen wij door onze wijsheid en onze rust een lichtpuntje en een wegwijzer zijn voor andere mensen. Dat andere mensen vreugde mogen vinden in onze aanwezigheid.
Een oud verhaal vertelt over een leger van kikkers die gingen springen door het woud. Op zekere dag vielen er twee van hen in een diepe put. Alle andere kikkers verzamelden zich rond de put om te kijken naar hun twee gevallen kameraden. Ze begonnen allen met hun kop te schudden en kwaakten trieste boodschappen. ‘Het is te diep!’, kwaakte een kikker. Een andere kikker kwaakte dat er geen mogelijkheid was om levend uit die put te geraken.
De twee gevallen kikkers begonnen herhaaldelijk te springen en probeerden uit die kuil te geraken. De kikkers die aan het kijken waren kwaakten echter luider naar hen dat ze beter ophielden daar ze zo goed als dood waren en enkel hun tijd verspilden.
Een van de twee kikkers gaf het uiteindelijk op en nam het pessimistisch advies van de kikkers bovenaan aan. Hij stopte met springen en stierf met een laatste kwaak.
De andere kikker ging echter door met springen en sprong zelfs harder dan ooit, niettegenstaande al het luide, afkeurende gekwaak van de kikkers bovenaan. Ze bleven maar kwaken om op te houden en zichzelf te sparen van de pijn, bij het keer op keer vallen op de bodem van de put.
Uiteindelijk sprong hij nog harder dan ooit te voren en tot verrassing van alle andere kikkers sprong hij recht uit de put. De andere kikkers vroegen hem: ‘Waarom bleef jij springen zelfs als wij kwaakten naar jou om te stoppen?’. De kikker legde uit dat hij doof was en dat hij dacht dat zij hem voortdurend aanmoedigden.
Een kleine aanmoediging kan heel verre gevolgen hebben. Onze woorden hebben de kracht om te kwetsen of te helen.
Welke soort kikker ben jij? Eentje die kwaakt of eentje die springt?
Vorige week hoorden we hoe Jezus gedoopt werd door Johannes. Daarna vertrekt Hij naar Galilea. Meteen al blijkt dat Hij zijn opdracht – de verkondiging van het Rijk der hemelen – niet ziet als een eenmanszaak, een werk alleen voor Hemzelf. Hij vraagt van bij het begin gewone mensen om met Hem mee te werken, om samen met Hem, mensen op te vissen uit hun duisternis en hun eenzaamheid.
Toen – eeuwen geleden – ging Jezus zo te werk; vandaag blijft dit onveranderd en onverminderd zo verder gaan: zijn boodschap wordt in woord en daad doorgegeven door gewone mensen, mensen zoals wij: ‘vanaf nu zullen jullie mensenvissers worden.’ Mensen opvangen, om mensen bekommerd zijn is een grote klemtoon in het Rijk, dat Jezus wilde doorgeven.
Het is vandaag ook de ‘Werelddag voor de Melaatsen’, en dat brengt ons bij die grote mensenvisser, pater Damiaan. Hij was begaan met het leven van zijn melaatsen. Vandaag zetten anderen zijn werk voort. Dat werk willen we even toelichten, temeer omdat de Damiaanactie dit jaar haar vijftigste verjaardag viert.
Eerste lezing uit de Profeet Jesaja (Jesaja 8, 23b-9, 3)
Het volk dat ronddwaalt in het donker, ziet een helder licht. Over hen die wonen in een land vol duisternis gaat een stralend licht op.
Uitbundig laat U hen juichen en U overstelpt hen met vreugde; zij verheugen zich voor uw aanschijn zoals er vreugde is bij de oogst en gejuich bij het verdelen van de buit.
Evangelie volgens Matteüs (Matteüs 4, 12-23)
Toen Hij eens langs het meer van Galilea liep, zag Hij twee broers – Simon, die Petrus genoemd wordt, en zijn broer Andreas – het net uitwerpen in het meer; want het waren vissers.
Hij sprak hen aan: `Kom achter Mij aan, en Ik zal jullie tot vissers van mensen maken.' Meteen lieten ze hun netten achter en volgden Hem.
‘WIJ, MELAATSEN’
Helemaal in de lijn van de lezingen van vandaag was pater Damiaan een groot warm licht en een mensenvisser. Opgejaagde en verbannen mensen als de melaatsen gaf hij een thuis en een stukje paradijs. Hij werkte en wroette en maakte van de hel van Molokaï een levende, liefdevolle gemeenschap. Vrijwillig ging hij naar dat zieke, gevreesde stukje wereld. Met de inzet van zijn eigenzinnige, koppige maar vooral warme menselijke persoonlijkheid bouwde hij een dorp uit op mensenmaat, een stukje Rijk Gods op aarde, met alles erop en eraan: een school, een ziekenhuisje, een kerk, een boerderij, winkeltjes, een fanfare en speelterreinen. Hij trotseerde de tegenwerking en verwijten van medebroeders en oversten. Na een lange, innerlijke strijd zijn voor hem Jezus op het kruis en de gekruisigde melaatse één en dezelfde geworden. En uiteindelijk kon hij die prachtige woorden zeggen: ‘Wij, melaatsen’. Zozeer was hij één met zijn geliefde mensen.
Door de giften van vele mensen-met-een-hart kon de Damiaanactie, de voorbije 50 jaar, honderdduizenden nieuwe lepra- en tbc-patiënten helpen. Eén van hen was Ika, een jongetje van 11 jaar uit Manaus, in het Amazonewoud van Brazilië. Hij schreef volgend kinderlijk ontroerend briefje:
‘Hallo, ik heet Ika. Ik ben 11 jaar. Ik ben gestopt met de school in de derde klas, maar eigenlijk wilde ik verder leren en dokter worden, om mijn mama te helpen, en mijn familie, en iedereen, die mij nodig heeft. Ik ben arm en mijn ouders ook, maar daarover ben ik niet beschaamd. Ik wil mezelf zijn. Ja, in mijn dorp is het wel goed, zelfs nu ik melaats ben. Toen ik de ziekte begon te krijgen, heb ik heel veel geweend en ik had geen zin meer om te spelen. Iedereen uit de buurt zei me: je moet niet bang zijn, het zal wel beteren. Nu ben ik trots op diegenen, die mij behandelen: Jessica, Carla, zuster Angela en mijn vriend Chico. Dit is mijn verhaal. Het is niet vrolijk, maar zo gaat dat met mensen die ziek zijn, die melaats zijn. Een kusje voor iedereen, die ook ziek is. Je moet niet triestig zijn, want het leven kan nog mooi zijn.
Veel liefs, Ika.’
We kunnen Ika en zoveel andere patiëntjes en patiënten helpen verzorgen door iets te delen. Het is een ongelooflijk fijn gevoel om te kunnen zeggen: kijk, ik open mijn hart en ik deel. Ik wil voor een kind dat in het duister leeft een lichtpuntje zijn.
De Damiaanactie vergelijkt zichzelf met een vlinder, en zegt terecht: ‘Waar de vlinder van de Damiaanactie neerstrijkt, ontstaat telkens een heerlijke en eerlijke tuin. Zij danken jullie van harte voor een milde gift.
Op zoek naar bondgenoten
Nadat Jezus door Johannes gedoopt was,
trok Hij erop uit.
Van meet af aan
zoekt Hij bondgenoten of medestanders.
Het evangelie spreekt hier heel duidelijk.
Jezus doet geen vage, algemene oproep:
in de zin van ‘Arbeiders gevraagd’.
Hij roept bepaalde mensen – bij hun naam.
Het is ook opvallend dat zijn roeping
die mensen wel voor een radicale keuze plaatst.
Het antwoord is: ‘ja’ of ‘nee’.
Er is geen tussenweg.
Op weg gaan met Jezus is geen zaak
van ‘half en half’ of ‘een beetje wel en een beetje niet’.
De zalige priester Poppe had dat heel goed begrepen:
Een groep afgestudeerden, allen met een belangrijke functie, kwamen bijeen op bezoek bij hun oude professor aan de universiteit. Al gauw draaide de conversatie uit op klachten over stress op het werk en in het leven.
Om hen iets aan te bieden kwam de professor uit de keuken met een grote pot koffie en een gans assortiment van tassen – porselein, plastiek, glas, kristal, sommige mooi, sommige duur, andere dan weer minder – en zei hen zich te bedienen.
Als alle studenten hun tas in handen hadden, zei de professor: ‘Hebben jullie het opgemerkt: alle dure en mooie tassen werden genomen en de goedkope bleven staan? Hoewel het normaal is dat jullie enkel het beste voor jullie willen, is dit de oorzaak van jullie problemen en stress.
Wat jullie werkelijk wilden was koffie niet de tas maar bewust grepen jullie naar de mooiste kopjes en waren jullie ogen gericht op ieders kopje.
Nu, tracht het zo te zien: het leven is de koffie en de banen, het geld en de positie in de maatschappij zijn de tassen. Ze zijn enkel de hulpmiddelen om het leven te vatten en te omvatten. Ze veranderen niets aan de kwaliteit van het leven.
Soms, door ons enkel te concentreren op de tas vergeten we te genieten van de koffie die God ons schonk.’
Dus, laat je niet drijven door de kopjes… , geniet, in plaats daarvan, liever van de koffie.
Ik houd zo van die donkre burgerheren Die langzaam wandlen over ’t Velperplein In deze koele winterzonneschijn: De dominee, de dokter, de notaris En 't klerkje dat vandaag wat vroeger klaar is. Maar ’t kan verkeren.
Zo onmiskenbaar ziet men aan hun kleren Dat zij rechtvaardig zijn, terwijl de plicht Die eedle lijnen groefde in hun gezicht: De dominee, de dokter, de notaris, Drievuldig beeld van al wat wijs en waar is. Maar ’t kan verkeren.
Op aarde valt voor hen niets meer te leren, Zij zijn volkomen gaaf en afgerond, Oud-liberaal, wantrouwend en gezond: De dominee, de dokter, de notaris, Voor wie de liefde zelfs zonder gevaar is. Maar ’t kan verkeren.
Zij gaan zich nu voorzichtig laten scheren, Om daarna, met ervaring en verstand, Een glas te drinken op het heil van ’t land: De dominee, de dokter, de notaris. ’k Weet geen probleem dat hun na zes te zwaar is. Maar ’t kan verkeren.
Ik houd zo van die zindelijke heren, Levende monumenten op het plein In deze veel te heldre winterschijn: De dominee, de dokter, de notaris, Die denken dat uw dichter niet goed gaar is. Maar ’t kan verkeren!
Sinds 1945 hebben wij, in West-Europa, geen echte oorlog meer gekend. Maar daarnaast zien we toch ook dat er na de tweede wereldoorlog elke dag wel ergens oorlog was, zelfs in Europa: denken we maar aan de jaren van de gruwelijke Balkanoorlogen. En elders in de wereld is het nog dramatischer: Syrië, Afganistan, Irak, Oost-Kongo en zoveel andere landen. Miljoenen mensen, gedood in een oorlog die zij niet wensten. Miljoenen mensen op de vlucht ook.
Wij zijn met ruim 1 miljard christenen in de wereld. Kunnen christenen vanuit hun geloof in de boodschap van Jezus dat niet veranderen? Het is die hoop die wij willen uitspreken tijdens deze gebedsweek voor de eenheid van de christenen.
Eerste lezing: Jesaja 49,3. 5-6
De Heer had mij gezegd: `U bent mijn dienstknecht, Israël, door u toon Ik mijn heerlijkheid.' Ik stel u aan om een licht voor de volken te zijn: mijn heil moet reiken tot in de uithoeken van de aarde.'
Evangelie: Johannes 1,29-34
De volgende dag zag Johannes de Doper Jezus, terwijl die naar hem toe kwam. ‘Daar is het lam van God,’ zei hij, ‘diegene die de zonde van de wereld wegneemt.
En Johannes getuigde verder: ‘Ik heb gezien hoe de Geest als een duif uit de hemel neerdaalde en op Hem bleef rusten.
'IS CHRISTUS DAN VERDEELD?'
Onze wereld kent een grote verdeeldheid. De eigen identiteit wordt daarbij sterk beklemtoond. Maar deze zorg om de eigenheid kan meebrengen, dat wij meer aandacht gaan schenken aan wat ons verdeelt, dan aan wat ons verenigt. Daarom is het thema van deze gebedsweek betekenisvol: ‘Is Christus dan verdeeld?'. Over alle verschillen heen, brengt ons geloof in de Verrezen Jezus, ons samen.
In de Heilige Schrift wordt veel gesproken over een verbond tussen God en de mensen. Dit verbond tussen God en mens brengt mee, dat wij, mensen ook in verbondenheid, eenheid en liefde leven. Elke vorm van verdeeldheid tussen christenen, elke vorm van verdeeldheid tussen mensen, is een schande.
Verschillen zijn onvermijdelijk. Wij leven in verschillende situaties en culturen. Wij zijn mensen en volken, met eigen ervaringen en een eigen verleden. Maar hoe verschillend onze cultuur of ons verleden ook zijn ... boven al deze verschillen uit worden wij, als christenen, verenigd door de Heilige Geest, die zich in Jezus geopenbaard heeft. Meer nog: boven alle verschillen uit worden wij, door alle grote godsdiensten, opgeroepen om te leven naar Gods plan: goed en liefdevol, bekwaam en bereid om elkaar te begrijpen, te waarderen en te beminnen.
Laten wij dan de eenheid van de christenen, de eenheid van alle mensen, in de hand werken en helpen het onbegrip tussen de kerken en de mensen, de godsdiensten en de volken te verminderen. Laten wij kiezen voor begrip, verdraagzaamheid en liefde. En niet voor een verkeerd begrepen vrijheid, die alleen het eigen voordeel of het belang van de machtigen dient.
Bij Paulus lezen we: 'Zusters en breoders, gij werdt geroepen om vrije mensen te zijn. Misbruik deze vrijheid echter niet als voorwendsel voor de zelfzucht, maar leef naar de Geest. Dient elkaar in Liefde. Want die twee liggen met elkaar overhoop: de zelfzucht en de Geest. En de vrucht van de Geest is: liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid en trouw, zachtheid en ingetogenheid.
Als wij ons, op die manier, laten leiden door de Geest, ligt er voor de Kerk, ligt er voor de godsdiensten nog een grote taak weggelegd in deze wereld. En hoeven wij ons zeker niet te schamen voor een geloof dat wereldwijd durft denken en kijken. Oecumene is géén overbodige luxe – ook al is de aandacht ervoor de voorbije jaren sterk verminderd. Oecumene kan ons in staat stellen om mee te werken aan een eenheid tussen alle mensen! Voorwaarde is evenwel dat elke godsdienst – in wederzijds respect voor de eigenheid van de andere – niet alleen aandacht heeft voor eigen belang, voordeel en macht. En hier is nog een lange weg af te leggen.
Een jongedame zat in de ruimte van een grote luchthaven te wachten op haar vliegtuig. Daar ze nog een hele tijd zou moeten wachten, besloot ze een boek te kopen. En een pakje koekjes.
Dan ging ze in een stoel van de Vipruimte wachten en rustig lezen. In de stoel naast haar zat een man. Koekjes lagen op de leuning tussen beiden. Wanneer zij een koekje nam, nam de man naast haar ook een koekje. Ze voelde ergernis maar zei niets. Ze dacht: ‘Wat een vervelend iemand, moest ik in vorm zijn, ik verkocht hem een trap’.
Voor elk koekje dat zij nam, nam de man er ook eentje. Dat maakte haar van binnen woedend maar ze wou geen scène. Toen er nog één koekje overbleef, dacht ze: ‘Wat gaat hij nu doen?’ De man nam het laatste koekje, brak het in tweeën en gaf haar de helft.
Dat was haar te veel! Ze nam haar boek en haar spullen en rende weg. In het vliegtuig zocht ze haar zonnebril in haar tas. Tot haar verbazing zag ze daarin het pak koekjes, dat ze gekocht had. Ongeopend. Ze voelde zich beschaamd. Ze was vergeten dat ze de koekjes in haar tas had gestopt.
De man verdeelde koekjes, zonder zich kwaad of bitter te voelen. En zij was vol woede geweest en had gedacht dat háár koekjes werden gedeeld. En nu kon ze het niet meer uitleggen of zich verontschuldigen.
Vergeet dus niet, er zijn drie dingen die je niet kan terugnemen:
Vandaag ontmoeten we opnieuw Johannes de Doper. In de advent riep hij ons op om ons te bekeren. Nu staat hij bij de Jordaan om mensen te dopen. Wanneer ook Jezus door hem gedoopt wordt, breekt de hemel open en klinkt er een stem: `Dit is mijn geliefde Zoon, in wie Ik vreugde vind.'
Ook wij zijn gedoopt! Mocht God dan ook over ons kunnen zeggen: ‘Jullie zijn mijn geliefde kinderen in wie Ik vreugde schep.’
Eerste lezing: Jesaja 42,1-4 en 6-7
‘Ziehier mijn dienstknecht: Ik heb mijn geest op hem gelegd. Het geknakte riet zal hij niet breken en de kwijnende vlaspit blaast hij niet uit.’
Evangelie: Matteüs 3,13-17
Toen Jezus gedoopt was, kwam Hij meteen uit het water. En zie, daar opende zich de hemel voor Hem en Hij zag de Geest van God als een duif neerdalen en op Hem neerkomen. Er kwam een stem uit de hemel, die zei: `Dit is mijn geliefde Zoon, in wie Ik vreugde vind.'
HIJ DOOPT MET DE HEILIGE GEEST
Ook Lucas vertelt dit doopsel van Jezus in de Jordaan, maar hij laat de Doper iets uitvoeriger aan het woord: ‘Ik doop met water’, zegt Johannes, ‘maar Hij, Jezus, zal jullie dopen met de Heilige Geest en met vuur.’
Het is alsof Johannes zegt: ‘Mijn doopsel is wel bedoeld als teken van bekering, maar je kan daarbij heel goed doen alsof. Je stelt een uiterlijk gebaar, maar binnenin ben je heel anders. Je kan je laten dopen voor het oog van de mensen. Je veinst bekering en speelt een heel gemeen rolletje. Misschien denk je wel dat God je niet echt kent. Dat Hij het verschil niet ziet tussen wat je uiterlijk doet, en wie je werkelijk bent, binnenin. Weet je dan niet dat Hij hart en nieren doorgrondt? Dat Hij je door en door kent?’
Hoe anders is het doopsel dat Jezus toedient. Geen schone schijn of mooie rolletjes. Zijn doopsel verandert alles. Hij doopt met de Heilige Geest! En dan moet je breken met de wereld en zijn wijsheid. Er is geen middenweg: het is ofwel de Heilige Geest, ofwel de geest van deze wereld. Als die Heilige Geest je doordringt, dan wordt alles anders.
Dan moet je tegen stroom roeien, want de wereld lokt met valse goden, van eigenbelang en eigen goestinkjes, ten koste van wat ook, ten koste van wie ook. Maar je moet kiezen: het is de grote God of de kleine godjes.
‘Hij doopt ook met vuur’, zegt Johannes. Die Heilige Geest laat je niet koud: je zal vurig en enthousiast die nieuwe weg van Jezus gaan!
Omwille van dat alles haken vele mensen af en dat doet pijn. Maar als de Kerk de ware Heilige Geest volgt, kan zij mensen aantrekken, die openstaan voor 'wat waar en edel is, rechtvaardig en zuiver, kortom voor alles wat deugd heet en lof verdient'.
En die mensen zullen door hun enthousiasme ook aanstekelijk zijn. Zij zullen het vuur in hun hart ook blijmoedig doorgeven.