De Moeder
Hij sprak en zeide In 't zaâl zich wendend: Vaarwel, o moeder, Nooit keer ik weêr... En door de lanen Zag zij hem gaan en Sprak geen vervloeking maar weende zeer.
Sprak geen vervloeking... Doch, bijna blijde, Beval den maagden: Laat immermeer De zetels staan en De lampen aan en De poort geopend, de slotbrug nêer.
En toen, na jaren, Melaats een zwerver Ter poorte klaagde: Uw zoon keert weer... Zag zij hem aan en Vond gene tranen, Voor zoveel vreugde geen tranen meer.
Geerten Gossaert (1884-1958)
|