Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
08-12-2014
GEDICHT VAN DE WEEK
De Moeder
Hij sprak en zeide In 't zaâl zich wendend: Vaarwel, o moeder, Nooit keer ik weêr... En door de lanen Zag zij hem gaan en Sprak geen vervloeking maar weende zeer.
Sprak geen vervloeking... Doch, bijna blijde, Beval den maagden: Laat immermeer De zetels staan en De lampen aan en De poort geopend, de slotbrug nêer.
En toen, na jaren, Melaats een zwerver Ter poorte klaagde: Uw zoon keert weer... Zag zij hem aan en Vond gene tranen, Voor zoveel vreugde geen tranen meer.
Op deze 2de zondag van de advent staat de figuur van Johannes de Doper centraal in het evangelie. Het leven van deze Doper vertoont een aantal opvallende gelijkenissen met het leven van Jezus: zijn geboorte werd eveneens aangekondigd door de boodschap van een engel aan zijn vader Zacharias. Zijn dood – de onthoofding op vraag en uit wraak van de tweede vrouw van Herodes, aan wie hij zijn zonden verweet – toont een opmerkelijke gelijkenis met de kruisdood van Jezus, die eveneens door wraak uit de weg geruimd werd. En tussen geboorte en dood vinden we zowel bij Johannes als bij Jezus vele sporen van tegenkanting. Helemaal niet zo verwonderlijk trouwens: profeten roeien immers tegen de stroom in, en dat wordt door de goegemeente doorgaans niet in dank afgenomen. ‘Troost, troost toch mijn volk’, zoals Jesaja schrijft in de eerste lezing, is hier dus echt wel op zijn plaats. Troost voor wie leeft tussen zoveel kwade machten.
Daarnaast verwijst Johannes de Doper in het evangelie enkele keren – zoals ook vandaag het geval is – heel uitdrukkelijk naar het belang van de figuur van Jezus als Redder en Bevrijder.
In het volksgeloof, zoals dat vroeger in de processie werd uitgebeeld, was en is hij ook sterk aanwezig … Nogal wat jongetjes waren fier destijds omdat ze hem dan mochten uitbeelden, gezeten naast het kindje Jezus. En lang geleden hoorden we als kind het liedje van ‘Jezus en Sint Janneke die speelden met een lammeke.’ Zulke flarden blijven hangen … ook al hebben nu wel een heel ander beeld van dat Sint Janneke!
Eerste Lezinguit de profeet Jesaja 40,1-5.9-11
‘Troost, troost mijn volk’, zegt jullie God. ‘Spreek Jeruzalem moed in, maak haar bekend dat haar slavendienst voorbij is, dat haar schuld voldaan is.’
‘Baan voor de HEER een weg door de woestijn, effen in de wildernis een pad voor onze God.
Zeg tegen de steden van Juda: ‘Ziehier jullie God! Hij komt met kracht, zijn arm zal heersen. Als een herder weidt hij zijn kudde: zijn arm brengt de lammeren bijeen, hij koestert ze, en zorgzaam leidt hij de ooien.’
Evangelie: Marcus 1,1 – 8
Zoals er geschreven staat bij de profeet Jesaja: ‘Zie, Ik zend mijn bode voor u uit die voor u de weg zal banen; een stem van iemand die roept in de woestijn: Bereidt de weg van de Heer, maakt zijn paden recht.’
Zo trad Johannes op in de woestijn en doopte; hij preekte een doopsel van bekering tot vergiffenis van de zonden.
‘BAAN EEN WEG VOOR DE HEER’
Als je verloren bent in een bos met dichte struiken weet je pas goed wat een weg betekent. Zonder wegen kan men zijn doel niet bereiken. Altijd al hebben mensen wegen aangelegd: heirbanen en autostrades, door rotsen en tunnels, en evenzeer met bruggen over rivieren en ravijnen. Er moeten ook wegwijzers zijn en soms moeten anderen de weg tonen.
Zo moeten ook in het leven mensen voor elkaar wegen bouwen en de weg aanwijzen: ouders hebben altijd wegen gebaand voor hun kinderen. Er waren baanbrekers voor een meer beschaafde samenleving. Mensen ook, die sukkelaars aan de rand van de weg opbeurden, En er zijn mensen, die de weg naar God tonen: moeders, die hun kinderen vertellen van Jezus. Christenen, die belijden dat onze God Liefde is en die Gods liefde tonen.
Zo bereidde ook Johannes de Doper de mensen voor op de ontmoeting met de Heer. Hij preekte bekering en zei aan zijn toehoorders dat zij in hun leven de komst van de Heer moesten bereiden.
In deze advent kunnen wij de weg bereiden voor de Heer: als tochtgenoten van eenzamen, of als wij de hand reiken aan mensen die angstig zijn, als wij uitwegen bieden aan mensen die vastgelopen zijn in problemen waar zij niet meer uit kunnen, als wij vreugde brengen aan bedroefden, en licht waar het donker is. Dat is niet altijd gemakkelijk; maar wij staan niet alleen: we kunnen ons spiegelen aan Jezus. Trachten te leven zoals Hij heeft voorgeleefd: ‘Troost mijn volk, uw God is op komst’. Die boodschap is hard nodig, als we zien hoeveel mensen troost en bemoediging zoeken. Velen die deze troost niet vinden gaan ten onder in verbittering en moedeloosheid.
Tegenover die mensen hebben wij een opdracht. Wij moeten dienaren zijn van de vreugde. We moeten tonen: wees getroost, wij leven niet in een godverlaten wereld, we zijn in goede handen. God laat de mensen niet aan hun lot over. Hij komt zelf als Redder. Die boodschap van hoop moeten wij verkondigen, en niet alleen in woorden, het moet ook zichtbaar zijn in ons leven en dat veronderstelt dan dat wij wegen aanleggen, wegen van vreugde, bemoediging en troost.
Met vallen en opstaan proberen we
van ons leven iets goeds te maken.
We hebben de beste bedoelingen,
en toch: het valt niet altijd mee.
Het lukt ons niet altijd om in vrede te leven.
Geluk en liefde: het zijn idealen,
waarvan we – soms, even – mogen proeven.
Maar we kennen ook de bekoring
van eigenbelang en eigen winst.
Daardoor kunnen mensen – dichtbij en veraf –
dikwijls niet tot hun recht komen.
Ons leven straalt lang niet altijd
de blijde boodschap uit.
Ons leven getuigt lang niet altijd
van een consequente keuze
voor de weg van Jezus.
En toch zal deze Blijde Boodschap
bij onszelf – in ons eigen leven – moeten beginnen.
Een rabbi had een gesprek met de Heer over hemel en hel. 'Ik zal je de hel laten zien,' zei de Heer en bracht de rabbi naar een kamer met een grote ronde tafel. De mensen die rond de tafel zaten, waren uitgehongerd en wanhopig. Midden op de tafel stond een enorme pan hutsepot die zo heerlijk rook dat het water de rabbi in de mond liep.
Iedereen aan tafel had een lepel vast met een heel lange steel. Ze konden met de lepel weliswaar bij de pan, maar de stelen waren langer dan de armen van degenen die wilden eten en dus kon niemand eten, omdat ze de lepels niet naar hun mond konden brengen. De rabbi zag dat ze inderdaad verschrikkelijk leden.
'Nu zal ik je de hemel laten zien,' zei de Heer en ze gingen naar een zaal die precies hetzelfde was als de eerste. Er stond net zo'n ronde tafel, net zo'n pan hutsepot. Ook hier hadden de mensen dezelfde soort lepels met lange steel, maar dezen waren weldoorvoed, ze zaten te praten en te lachen.
De rabbi begreep het niet. 'Het is eenvoudig, maar het vereist een zekere vaardigheid,' zei de Heer. 'In deze zaal hebben ze geleerd dat ze elkaar moeten voeren.'
Uit: Irvin D. Yalom, ‘Mamma en de lessen van de ziel’
Heer, als ik sterf op een december-dag, in het ziek laken dat ruikt, en mijn gezicht: geel als een raap, mijn baard verwoest door het zweet, terwijl mijn hand vol angst in het kussen pluikt, Heer, houd dan voor mij, arm schaap, houd uw barmhartigheid gereed.
Want gedurig was ik lui en dom, onkuis, hovaardig en zot, ik was gulzig aan bier- en wijnpot en mijn tanden bruin van de pijp.
Heer, als ik sterf en mijn voeten zijn koud als glas, de kaars druipt op mijn hand en de dokter zegt: ‘t Is gedaan,’ als bij de kamer-wand de priester bidt: ‘Heer, laat hem gaan’, dat ik dan bidde: ‘Heer, neem mij in ontferming aan.’
Van oudsher staat de 1ste zondag van de advent in het teken van de waakzaamheid en de aandacht: ‘wees waakzaam! word wakker’. Wij kunnen inderdaad ingedommeld zijn, alleen nog uit routine handelen, zonder enige bezieling, of onbewust meedrijven op de golven van de heersende opvattingen.
Daarom dat telkenjare deze oproep weerkeert: ‘Ontwaak, wees waakzaam, word wakker’, laat je niet in slaap wiegen in de dagelijkse sleur! Vergeet niet wat belangrijk is: de Heer staat voor de deur en klopt! Doe open en Hij kan je leven veranderen.
Lezinguit de 1ste brief van Paulus aan de christenen in Korinthe 1,3-9
Zusters en broeders, steeds weer zeg ik mijn God dank voor zijn genade! Want in Christus bent u in ieder opzicht rijk begiftigd met alle gaven.
Geen enkele genadegave ontbreekt u, en u ziet vol verwachting uit naar de openbaring van onze Heer Jezus Christus.
Evangelie: Marcus 13,33-37
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: ‘Weest op uw hoede, weest waakzaam; want gij weet niet wanneer het ogenblik daar is. Ge weet niet wanneer de heer des huizes komt, ‘s avonds laat of midden in de nacht, bij het hanengekraai of ‘s morgens vroeg. Als hij onverwachts komt laat hij u dan niet slapend vinden.
WEES WAAKZAAM
Openheid en ontvankelijkheid, verwachting en waakzaamheid, zijn de deugden van de advent. Ze zijn zeldzaam in onze tijd van activisme en dadendrang met efficiëntie, prestige en prestatie. We zullen het gauw eens zelf allemaal in orde brengen.
Wat in ons leven het meest doorweegt om gelukkig te worden is nochtans niet datgene wat we zelf doen en presteren, maar wel datgene wat ons dagelijks wordt geschonken: in de eerste plaats ons leven zelf, met de vele kansen en mogelijkheden die het inhoudt, de goedheid en de liefde, die wij mogen ontvangen, de vreugde in het gezin en bij vrienden, het geduld en de moed bij ziekte, de vrede in ons hart en de schoonheid, die ons tallenkante omringt. ‘Je kunt het geluk niet maken, de Heer geeft het zijn vrienden, zomaar, in hun slaap.’ zegt de psalm. Laten we hieraan niet voorbijgaan, onopmerkzaam, zonder aandacht, omdat we zo opgeslorpt werden door de dagelijkse dingen. Laten we leven met open ogen!
Om tot dit inzicht, deze bewustwording en deze totaal nieuwe levenskunst te komen is een grote ommekeer nodig, een ommekeer van een super actieve dadendrang naar een meer contemplatieve ingesteldheid, een bereidheid om open en ontvankelijk in het leven te staan. Deze vorm van ontvankelijkheid vraagt dat we opnieuw stil kunnen worden, wachtend, wakend en biddend, attent voor datgene waar het echt op aan komt: de aanwezigheid van Jezus in ons midden. Een kerklied zegt het zo mooi en raak: ‘Gij komt tot ons gans onverwacht … in duizend, duizend dingen.’ De woorden van de advent ‘Wees waakzaam’ zijn niet dreigend. Ze zijn bemoedigend: let erop dat je Zijn aanwezigheid wel opmerkt! Wees toch maar attent dat je door je overmatige activisme en activiteiten niet voorbij ziet aan wat meer wezenlijk is.
Zijn komst in ons midden wakend en biddend verwachten, wil niet zeggen dat wij ons afkeren van de wereld. Het betekent wel dat we Hem ontdekken in die wereld, dat we de tijd nemen om Hem te zoeken en te zien. Hij kan tot ons komen in de stilte van een kerk of de rust van de natuur; Hij kan bij ons zijn in het gelaat van een mens in nood of van een mens, die mild is en gewoonweg goed, zomaar. Het betekent ook dat wij bereid zijn om Jezus voor andere mensen tot leven te brengen, zodat zij Hem kunnen zien in ons, door ons.
‘Kom, Heer Jezus, kom…’ met deze woorden eindigt de Apocalyps of de Openbaring van Johannes. Mogen die woorden in deze advent wat meer ook onze woorden worden, wakend, stil en biddend.
Op deze laatste zondag van het kerkelijk jaar vieren we het feest van Christus Koning. Hij is geen koning in triomf, naar aardse normen. Je zou Hem beter kunnen benoemen als: ‘Jezus, de Koning van de Goedheid’, of de ‘Koning van het hart’.
Hij werd gehoond, bespot en niet begrepen door de mensen van toen, die Hem folterden en kruisigden. En ook nu wordt Hij nog weggelachen door vele mensen van vandaag, die zich van Hem geen zier aantrekken, en totaal andere waarden en normen vooropstellen in hun leven.
Bovenaan zijn kruis stond nochtans ‘Dit is de koning van de Joden’. In drie talen stond het er, het Grieks, het Hebreeuws en het Latijn … opdat gans de wereld het zou kunnen verstaan...
Eerste Lezing uit de profeet Ezechiël 34,11-12.15-17
Dit zegt God, de HEER: Ik zal zelf naar mijn schapen omzien en zelf voor ze zorgen. Zoals een herder naar zijn kudde op zoek gaat als zijn dieren verstrooid zijn geraakt, zo zal ik naar mijn schapen op zoek gaan en ze redden, uit alle plaatsen waarheen ze zijn verdreven op een dag van dreigende, donkere wolken.
Ikzelf zal mijn schapen weiden en ze laten rusten – spreekt God, de HEER – Ik zal naar verdwaalde dieren op zoek gaan, verjaagde dieren terughalen, gewonde dieren verbinden, zieke dieren gezond maken – maar de vette en sterke dieren verdelgen.
Evangelie: Matteüs 25,31-46
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: ‘Wanneer de Mensenzoon komt in zijn heerlijkheid en vergezeld van alle engelen, dan zal Hij plaats nemen op zijn troon van glorie. Alle volken zullen voor Hem bijeengebracht worden en Hij zal ze in twee groepen scheiden, zoals de herder een scheiding maakt tussen schapen en bokken. De schapen zal Hij plaatsen aan zijn rechterhand, maar de bokken aan zijn linker.
Dan zal de Koning tot die aan zijn rechterhand zeggen: ‘Komt, gezegenden van mijn Vader, en ontvangt het Rijk dat voor u gereed is. Want al wat gij gedaan hebt voor een dezer geringsten van mijn broeders, hebt gij voor Mij gedaan’.
En tot die aan zijn linkerhand zal Hij dan zeggen: ‘Gaat weg van Mij, vervloekten, in het eeuwig vuur dat bereid is voor de duivel en zijn trawanten. Want al wat gij niet voor een van deze geringsten hebt gedaan, hebt gij ook voor Mij niet gedaan’.
En dezen zullen heengaan naar de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen naar het eeuwig leven.’
CHRISTUS, DIE ANDERE KONING
De eeuwen door hebben mensen zich vele en verschillende voorstellingen van God gemaakt. Deze denkbeelden over God zeggen doorgaans meer over onszelf en onze verlangens, dan dat zij ons iets bijbrengen over God.
Soms maken wij van God iemand die enkel moet luisteren naar wat wij Hem vragen. Of wij vinden dat God moet zorgen dat er ons niets overkomt, geen ziekten, ongelukken of oorlogen. Soms zelfs, als we zeggen dat God Liefde is – de mooiste Naam die Hem ooit gegeven werd – dan denken wij aan een soort liefde die gewoonweg alles toelaat en goed vindt wat we zelf zo graag willen. Zo kan God toch niet écht zijn.
Wij kennen iemand door zijn woorden en daden. Om God te leren kennen en almaar beter te leren kennen, kunnen wij het best naar Jezus kijken en altijd blijven kijken. Hij is immers Gods eigen mens geworden Woord. Meer dan waar of in wie ook heeft God zichzelf in Jezus uitgesproken. In Jezus treedt God eerst en meest aan het licht. In Jezus kunnen wij vatten hoe God zelf zou kunnen zijn.
Vandaag op het feest van Christus Koning leren de lezingen ons hoe God, ten diepste is en hoe Hij zich kenbaar maakt in Jezus: een KONING, die meer HERDER is dan HEERSER. Of beter nog: een Koning, die terecht mag heersen omdat Hij bovenal herder is.
Als wij – stil, geknield en biddend in het schemerdonker van een kleine kerk – naar Jezus kijken op het kruis, zien wij geen machtige heerser, maar een lijdende dienaar van de mensen. Een dienaar, die te lijden heeft, omdat Hij in zijn liefde voor de mensen tot het uiterste ging – ten einde toe, ten dode toe.
Christus Koning is dus niet het feest van de machtige praalzieke despoot, die in triomf – hoog gezeten op een paard of minzaam mensenhandjes schuddend – zijn blijde intrede doet. Het is het feest van een andere Koning: Iemand, die bovenal wilde dienen, en daarbij eerst de kleinen, de zwakken, diegenen, die in de wereld niet meetellen.
Als wij dat eens echt zouden opnemen in ons hart en ook navolgen. Als wij als christenen en als kerk eens echt anders zouden kunnen leven! Als wij eens, als minderheid, tegen de stroom zouden ingaan.
En net als Jezus, Christus Koning, niet uit zouden zijn op uiterlijke praal, maar door en door bekommerd om wie in deze wereld aan de kant gelaten worden.
Want slechts zo leren wij Jezus kennen en beminnen. En slechts zo kunnen wij anderen tot Hem leiden en bereiken dat ook zij Hem liefhebben. Als die andere Koning, die Weg, Waarheid en Leven is. En die er niet alleen maar is voor het protocol, de pronkzucht en de praal.
Vandaag zegt het evangelie ons dat elke mens zijn eigen talenten heeft. Kortom, elkeen kan zijn steentje bijdragen aan een goede, menselijke en menswaardige samenleving. Voor zulk een samenleving – goed, menselijk en menswaardig – heeft Jezus een prachtige naam bedacht: ‘Het Koninkrijk van God’.
Dat Koninkrijk komt er als ieder zijn talenten naar best vermogen aanwendt, en niet alles aan anderen overlaat, vanuit de gemakkelijke gedachte: ‘de anderen zullen de klus wel klaren. Laat mij maar lekker voor mezelf zorgen en rustig genieten van de inzet van anderen’. Of om het met de woorden van het evangelie te zeggen: ‘laat mij mijn talent maar veilig oppotten’. Voor wie zo redeneert heeft Jezus vandaag alleen maar een heel hard woord over: ‘Werp die onnutte knecht maar buiten in de duisternis; daar zal geween zijn en tandengeknars.’
Dat is ook tot ons gezegd, want het gebeurt wel vaker dat we vanop afstand blijven toekijken zonder zelf de handen uit de mouwen te steken.
Uit de eerste brief van Paulus aan de christenen van Tessalonica 5,1-6
Maar u, zusters en broeders, u leeft niet in de duisternis, zodat de dag van de Heer u zou kunnen overvallen als een dief, want u bent allen kinderen van het licht en van de dag.
Wij behoren niet toe aan de nacht en de duisternis, dus laten we niet slapen, zoals anderen, maar waken en op onze hoede zijn.
Evangelie: Matteüs 25,14-30
In die tijd hield Jezus zijn leerlingen deze gelijkenis voor: ‘Een man riep bij zijn vertrek naar het buitenland zijn dienaars bij zich om hun zijn bezit toe te vertrouwen. Aan de een gaf hij vijf talenten, aan de ander twee, aan een derde een, ieder naar zijn bekwaamheid. Daarna vertrok hij.
Die de vijf talenten gekregen had, ging er terstond mee werken en verdiende er vijf bij. Zo verdiende ook degene die er twee gekregen had, er twee bij. Maar die er een had gekregen, ging een gat in de grond graven en het geld van zijn heer verbergen. Een hele tijd later kwam de heer van de dienaars terug en hield afrekening met hen. …
BEGRAAF JE TALENTEN NIET
Waar liggen uw talenten ? Liggen ze in de kluis ? Of zitten ze misschien in je handen, in je geest, in je hart ?
Moesten uw talenten alleen te vinden zijn in uw kluis, dan zou je vast en zeker een arme mens zijn.
Waar onze talenten ook liggen, Ze zijn niet van ons. Ze komen van ergens ver weg. En de eigenaar is in den vreemde. Zijn eigendom moet enorm zijn want waar wij over beschikken, is slechts een heel klein deeltje van zijn bezit.
Zijn bezit is de aarde, die blauwe planeet die voor Frank De Winne zo broos en zo kwetsbaar scheen als hij ze zag vanuit de ruimte, slechts beschermd door een dunne dampkring. De heer heeft die aarde, dat kostbaar kleinood in die onmetelijke ruimte, aan ons toevertrouwd.
Zijn bezit is het leven, dat wonder verschijnsel van een beetje materie die zich organiseert en zichzelf in stand houdt, zich voortplant, zich ontwikkelt tot bewust menselijk leven. Hij vertrouwt ons dat wonder verschijnsel toe. Wij ontleden het, wij manipuleren het, wij bewaren het in onze proefbuisjes, steken het in onze diepvriezers en vergeten ondertussen dat het van Hem komt …
Van Hem komt de geest, de liefde die ons beademt, die ons beweegt en ons naar elkander voert. In Hem leven, bewegen en zijn wij schrijft Paulus.
Elke mens mag zich door Hem bemind weten, dat is onze grootste rijkdom.
Zijn bezit ligt in onze handen totdat Hij wederkomt … Het is Zijn verwachting dat we er mee werken en woekeren, dat we de aarde bewoonbaar maken, en het leven menselijk. En dat we zijn liefde doorgeven.
Zijn grote liefde voor ons moet de kleine liefde van elke dag worden, de spontane hulp en het intens meevoelen met de medemens. Zijn goddelijke levensdrift moet vertaald worden in onze blijdschap, in onze humor en soms in onze taaie levensmoed.
Die talenten niet begraven, niet bang afwachten tot Hij komen zal. Volgens deze parabel is de toekomst reeds begonnen.
Een ongewoon feest vandaag: de kerkwijding van Sint-Jan van Lateranen, een basiliek in Rome, die Keizer Constantijn liet bouwen in de 4de eeuw. Ze wordt wel eens de moederkerk genoemd, omdat zij vele eeuwen lang de kerk van de paus was. Dat was dus niet de St.-Pietersbasiliek – eveneens in Rome – zoals we meestal denken.
Maar eigenlijk gaat het vandaag niet over gebouwen: tempels, basilieken of kathedralen, of hoe ze ook mogen heten. Het evangelie spreekt ons ook vandaag over Jezus, de echte ‘tempel van God’, de ‘Emmanuel’, in wie God woont tussen de mensen. En het is een woedende Jezus, die we vandaag aan het werk zien ...
Bovendien wijst de apostel Paulus ons erop – geheel in de lijn van een eeuwenoude christelijke traditie – dat de gelovigen zelf Gods belangrijkste en meest eminente ‘bouwwerk’ zijn: doorheen hun woorden en werken leeft Jezus voort in ons midden.
Lezing:uit de eerste brief van Paulus aan de Corinthiërs 3, 9b –11.16-17
Zusters en Broeders, Gods eigen bouwwerk bent u. Overeenkomstig de taak die God mij uit genade heeft opgelegd, heb ik als een kundig bouwmeester het fundament gelegd, en anderen bouwen daarop voort. Laat ieder erop letten hoe hij bouwt, want niemand kan een ander fundament leggen dan er al ligt: Jezus Christus zelf.
Evangelie: Johannes 2,13-22
Toen het paasfeest der Joden nabij was, ging Jezus op naar Jeruzalem. In de tempel trof Hij de verkopers van runderen, schapen en duiven aan en ook de geldwisselaars, die daar zaten. Hij maakte een gesel, dreef ze allemaal uit de tempel, ook de schapen en de runderen; het kleingeld van de wisselaars veegde Hij van de tafels en wierp die omver. En tot de duivenhandelaars zei Hij: 'Weg met dit alles! Maakt van het huis van mijn Vader geen markthal!
‘EEN WOEDENDE JEZUS …’
De wijding van een basiliek in Rome, wat zegt ons dat nog? Toch heeft dit feest voorrang op een gewone zondagsviering, en er is dat evangelie over Jezus die zo fel te keer gaat. Er moet dus wel meer aan de hand zijn dan wat wierook voor een prachtig bouwwerk.
Johannes plaatst dit verhaal, de zuivering van de tempel, aan het begin van zijn evangelie. Zo gaat hij meteen naar de kern. Jezus handelt profetisch: Hij geeft een voorteken van zijn hele leven, dat een twist zal zijn met de Joodse machten en op het kruis zal eindigen, verworpen door de elite van zijn tijd.
De tempel was voor de joden, en ook voor Jezus, de heiligste plaats van hun leven. Maar die heiligheid werd besmeurd door misbruik en gesjacher. Daarom is Jezus zo woedend: omwille van de corruptie in en rond de tempel. Er hing daar helemaal geen geur van heiligheid! Gods woning onder de mensen werd ontheiligd. Niet alleen de Romeinen waren schuldig, of de tollenaars, ook de tempeldienaars deden gretig mee met de uitbuiting van de kleine, moegetergde gelovigen. Zij, de elite, voelen zich bedreigd, maar voor de gewone mens wordt Jezus een populaire volksheld, die hun hoop op een Redder nieuw leven inblaast.
En er is meer: voor de eerste christenen is de kerk niet zozeer een gebouw, maar wel een hartelijke gemeenschap waarvan iedere gelovige een ‘steen’ en Jezus de ‘hoeksteen’ is. Dit evangelie roept dus op tot reiniging van de kerk als gemeenschap van gelovigen, tot uitzuivering van alles wat in de loop van 20 eeuwen fout gelopen is. Wie daar, zoals Jezus, tegen opkomt, zal net als Hij, de gevolgen moeten dragen.
Dit evangelie is een pleidooi voor zuiverheid, om God te dienen in geest en waarheid en zelf tempel van de heilige Geest te worden, Gods woonst onder de mensen. Kardinaal Danneels zei ooit: ‘De Kerk zou in haar geheel moeten uitstralen wat Franciscus van Assisi als persoon uitstraalde. Hij was het levende evangelie: arm, blij, goed, verdraagzaam, maar ook diepgelovig, consequent, geen compromissen. Als je naar Franciscus kijkt, zie je het evangelie. Als heel de Kerk eens zo zou kunnen zijn.’ … Het zijn woorden van onze vorige kardinaal-aartsbisschop!
Misschien is het ook wel daarom dat onze huidige paus gekozen heeft voor Franciscus als zijn patroon en voorbeeld?
Gisteren vierden we het feest van Allerheiligen. Vandaag met Allerzielen, willen wij terugdenken aan diegenen die van ons zijn heengegaan. In die zin raakt het feest van Allerzielen ieder van ons. Iedereen heeft wel in de voorbije jaren iemand zien heengaan die hem of haar nauw aan het hart heeft gelegen: een vader of moeder, een kind, een partner, een broer of zus, ooms of tantes, neven of nichten, vrienden of vriendinnen of buren …
Laten we in deze viering God danken om al die lieve en goede mensen die van ons zijn heengegaan en die een bijzondere plaats innemen in ons hart.
(Bron: Zondagsvieringen Dominicanen)
Lezing uit de brief van Paulus aan de christenen van Rome 8,31b-35.37-39
Als God vóór ons is, wie zal dan tegen ons zijn? Hij heeft zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard; voor ons allen heeft Hij Hem overgeleverd. En zou Hij ons na zo'n gave ook niet al het andere schenken?
Ik ben ervan overtuigd, dat noch de dood noch het leven, noch engelen noch machten, noch wat is noch wat komt, geen macht in den hoge of in de diepte, noch enig ander schepsel, ons zal kunnen scheiden van de liefde van God, die in Christus Jezus onze Heer is.
Evangelie: Johannes 14,1-6
Tijdens het laatste avondmaal zei Jezus tot zijn leerlingen: ‘Laat uw hart niet verontrust worden. Gij gelooft in God, gelooft ook in Mij. In het huis van mijn Vader is ruimte voor velen. Ware dit niet zo dan zou Ik het u hebben gezegd, want Ik ga heen om een plaats voor u te bereiden.
Gij weet waar Ik heenga en ook de weg daarheen is u bekend.’ Tomas zei tot Hem: ‘Heer, wij weten niet waar Gij heengaat: hoe moeten wij dan de weg kennen?’ Jezus antwoordde hem: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven.
TOEVAL OF LIEFDE?
‘Van het concert van het leven heeft niemand een program!’ Dit is één van die oude spreuken die men soms nog in één of ander huis aan de muur ziet prijken.
Leven is geen vooraf geprogrammeerd gegeven. Er bestaat geen scenario van. Het is geen pakket belevenissen dat vooraf is klaargemaakt. Leven is veeleer een tocht, een reis door de tijd met veel onvoorziene en onverwachte gebeurtenissen : meevallers en hindernissen. Het is een verrassingsreis zowel in de goede als in de minder goede betekenis van het woord.
Hiermee kan iedereen akkoord gaan. Maar, hoe kijk je ertegenaan ? Wat is de zin van de reis, en heeft die wel een zin ? Hier lopen de wegen uiteen.
Voor de enen is het leven een zuiver toeval. Zo is het trouwens begonnen, zeggen zij. Een toevallige verbinding van aminozuren vormden de eerste eiwitmoleculen, de eerste bouwstenen van wat later leven zou worden. Niemand heeft dat gevraagd, niemand heeft dat gewild. Het leven overkomt ons. Laat er ons het beste van maken. En als het ooit te zwaar wordt, als het leven ooit ondraaglijk wordt, kun je er nog altijd een eind aan maken. De euthanasiewet ligt volledig in de lijn van die levensopvatting. Leven is puur toeval.
Voor de anderen, de gelovigen, is de laatste grond van het leven niet het toeval, wel liefde. In de ontstaansgeschiedenis van het leven zien wij een bedoeling. In die dode materies van koolstof, waterstof, zuurstof en stikstof, die van buiten uit in ons planetenstelsel zijn terechtgekomen, heeft Iemand iets van zichzelf meegedeeld : bewustzijn, vrijheid en de drang naar steeds grotere harmonie, naar steeds grotere schoonheid.
Het verschil in levensopvatting : toeval of liefde, is niet bijkomstig, het is fundamenteel.
Als leven toeval is, dan ligt de zin van mijn leven bij mezelf. Dan is het mijn leven. Dan mag ik zeggen : ik leef maar één keer en het is mijn zaak.
Als leven geen toeval is maar liefde die scheppend bezig is dan mag ik vragen : Heer, wat wilt ge dat ik doe ? Dan ligt de zin van mijn leven buiten mij. Als dit leven een zin heeft, dan heeft ook de dood een zin. Dan is dood thuiskomst na de lange reis.
Als je die reis heel bewust beleeft, dan ontdek je God in alles wat je ten diepste beroert. ‘Ik ben die weg die je gaat’, zegt Jezus. ‘Ik ben je waarheid, je enige werkelijkheid, je leven.’
God en leven zijn geen afzonderlijke werkelijkheden. God en leven gaan in mekaar op. Dat is de innerlijke rijkdom van gelovige mensen.
Op Allerheiligen vieren wij alle mensen die voor onze ogen de goede vruchten van de Geest beleefden: liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid en trouw, zachtheid en ingetogenheid.
Zo waren velen, op hun eigen manier, een licht voor ons en voor anderen. Zij toonden hoe God is, wie God is. Omwille van deze mensen willen wij danken. En wij geloven dat ook wij geroepen zijn om van die Goede Geest van God te getuigen.
Lezing uit de eerste brief van de apostel Johannes 3,1-3
Geliefde zusters en broeders, bedenk toch hoe groot de liefde is die de Vader ons heeft geschonken! Wij worden kinderen van God genoemd, en dat zijn we ook.
Evangelie: Matteüs 5,1-12
Bij het zien van deze menigte ging Jezus de berg op, en toen Hij was gaan zitten, kwamen zijn leerlingen bij Hem. Hij nam het woord en onderrichtte hen met deze woorden:
`Gelukkig zijn zij, die arm van geest zijn …
Gelukkig zijn zij, die verdriet hebben …
Gelukkig zijn zij, die zachtmoedig zijn …
Gelukkig zijn zij, die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid …
Gelukkig zijn zij, die barmhartig zijn …
Gelukkig zijn zij, die zuiver van hart zijn …
Gelukkig zijn zij, die vrede brengen …
Gelukkig zijn zij, die vervolgd worden vanwege de gerechtigheid …'
Gelukkig zijn jullie, als ze jullie uitschelden en vervolgen en je van allerlei kwaad betichten vanwege Mij. Wees blij dan en juich, want in de hemel wacht jullie een rijke beloning. Zo hebben ze immers de profeten vóór jullie vervolgd.
GELOVIG? ONGELOVIG?
Dierbare gelovigen,
Is het u nog niet opgevallen dat ik u nooit met die woorden durf aan te spreken. Vroeger werd dit wel gedaan. Toen was ook alles zo duidelijk. Men behoorde tot de club of men stond er buiten. Nu is dat niet meer zo duidelijk. De grensvervaging heeft ook hier haar werk gedaan. Geloven is een levenslange worsteling, is vechten met levensgrote twijfels.
Trouwens met het ongeloof zal dat ook wel zo zijn. BV’s vertellen voor de camera zo graag en zo gemakkelijk dat zij ongelovig zijn. Dat staat nu chique en modern. Maar ook het ongeloof vermoed ik, blijft een levenslang proces, een levenslange zoektocht naar de laatste zin van alles wat bestaat.
Wanneer is men gelovig ? Wat is het kritische punt dat de balans doet overslaan ?
Het is niet het doopsel, of enig ander sacrament dat ons uitsluitsel geeft.
Het is niet het feit dat men probeert om een goed mens te zijn. Ook ongelovigen proberen dat te zijn. Soms met meer succes. Het is niet het feit van tot die groep te behoren, deel uit te maken van een gemeenschap die zich gelovig noemt.
Het delicate punt dat de balans doet overslaan is de innerlijke overtuiging dat dit leven niet uitloopt op de dood maar op het leven. Daar ligt de scheidingslijn tussen gelovigen en niet-gelovigen.
Geloven dat er een overkant is aan de andere kant van de oceaan van het onbekende. Dat de mens, dat bewust denkend wezen, dat schepsel dat, enig in zijn soort in staat is om lief te hebben, zelfs in staat is om God te beminnen, dat dit mensenkind bij het sterven wordt opgenomen in een nieuwe wijze van bestaan, in een intiemere relatie met God.
Wij zien de overkant niet, anders zou het geen echte overkant zijn. Wij hebben geen garantie op zak. Wij staan voor de verscheurende keuze: is ons bestaan toeval of mysterie ? Tussen de zinloosheid van een bestaan ten dode en het mysterieuze van een bestaan dat voorspel is, prelude van een onvoltooide symfonie.
Maar van één ding zijn we wel zeker. Als we kiezen voor het mysterie krijgt heel het leven zin. Dan is dat leven geen aftellen naar de dood maar een toeleven naar de voltooiing.
Die overtuiging hecht zich in het bijzonder vast op de momenten dat we arm en schamel zijn, hecht zich vast op de momenten van verdriet van teleurstelling.
Op die momenten blijft het negatieve niet negatief maar wordt voeding in een groeiproces, kiemkracht naar een dieper mensworden, naar een nieuwe sereniteit.
Uw armoede kan rijkdom worden, zegt het evangelie. Uw verdriet kan vreugde worden.
Allerheiligen is even naar de overkant durven kijken zodat onze dagelijkse ervaringen gekleurd worden met de serene tinten van dat ander avontuur dat God voor ons in petto houdt.
Zo leven is zalig, zegt het evangelie.
(Homilie van Manu Verhulst)
Dank om al uw heiligen
Dank U, om die kleine heiligen, God,
het vrouwtje in mijn straat,
dat bijna de hele dag stilletjes aan het bidden is
Een boom stond aan de rand van een groot bos en overschaduwde de stroom die aan zijn voet voorbijgleed. Aan de boom ritselde een blad in de zomerwind. Het was zijn manier om zijn Schepper lof toe te juichen. De vogeltjes op de takken van de boom zongen een veel mooier lied. Hun gefluit klonk als een steeds wederkerende melodie van geluk. De zon streelde de pluimen van het gevogelte en de nerven van het blad. Als het regende werd het blad gewassen, ontdaan van alle smet. Maar het trilde als het herfst werd en de lucht heel fris begon te worden. Toch was het blad heel fier nu het een bijzonder mooie kleur had gekregen. Blinkend donkerrood was het en het danste van plezier aan de uiterste boomtak. Het spiegelde zich soms in het water en kon zo zijn schoonheid bewonderen.
Maar op een morgen toen het licht gevroren had, voelde het blad zich heel ziek. Misschien had het wel griep gekregen. Het had alle kracht verloren en kwam los van de boom die het gedragen en gevoed had. Het viel in het water van de stroom en dreef, met de stroom mee, naar de zee. En de zee nam het blad op en wiegde het op de deining van haar golven. Zo had het blad zijn eeuwige bestemming bereikt.
Zo gaat het ook met de mens in het leven. We groeien en bloeien en stoeien, en als we moe en ziek zijn geworden, soms jong maar meestal oud, verlaten we de boom van het leven en brengt de stroom van de genade ons bij de oneindige God waar we voor altijd gelukkig kunnen zijn. In de oceaan van Gods liefde vindt de mens het eeuwig Leven!