ALS IK U AANSCHOUW
O Jezus, als ik U aanschouw, Dan leeft weer, dat ik van U hou En dat ook Uw hart mij bemint, Nog wel als Uw bijzondren vriend.
Al vraagt mij dat meer lijdensmoed, Och, alle lijden is mij goed, Omdat ik daardoor U gelijk En dit de weg is naar Uw Rijk.
Ik ben gelukkig in mijn leed, Omdat ik het geen leed meer weet, Maar 't alleruitverkorenst lot, Dat mij vereent met U, o God.
O, laat mij hier maar stil alleen, Het kil en koud zijn om mij heen, En laat geen mensen bij mij toe: 't Alleen zijn word ik hier niet moe.
Want, Gij, o Jezus, zijt bij mij, Ik was U nimmer zo nabij. Blijf bij mij, bij mij, Jezus zoet, Uw bijzijn maakt mij alles goed.
Titus Brandsma Geschreven in de strafgevangenis van Scheveningen, 12-13 februari 1942.
LAATSTE GEDICHT
Het leed kwam telkens op mij aan. Onmogelijk om het af te weren Met geen tranen te bezweren 'k Had het anders lang gedaan.
Toen ging het boven op mij staan tot ik stil lag zonder wenen. Duldend, wachtend moest ik leren En toen eerst is het heengegaan.
Dat is nu al een poos geleên. Ik zie het nu van verre nog En ik begrijp niet, waarom toch Ik toen zo leed met veel geween.
Titus Brandsma Geschreven in het doorgangskamp Amersfoort, voorjaar 1942.
(Titus Brandsma werd geboren op 23 februari 1881 bij Bolsward in Friesland. Na 6 jaren gymnasium in het Brabantse Megen trad hij in 1898 in het klooster der paters Karmelieten in Boxmeer. Op 17 juni 1905 werd hij priester gewijd. Na verdere studie in Rome gaf hij van 1909 tot 1923 les aan het studiehuis van de Karmelieten in Oss. In 1923 werd hij hoogleraar in de wijsbegeerte en vroomheid aan de in dat jaar opgerichte universiteit in Nijmegen. In 1935 werd hij door de aartsbisschop Johannes de Jong van Utrecht benoemd tot geestelijk adviseur van de R.K. Journalistenvereniging. Tijdens het tweede jaar van de Duitse bezetting zette hij de leiding van de katholieke kranten aan tot verzet. Dit werd hem noodlottig. Hij werd gearresteerd op 19 januari 1942 en verbleef in gevangenissen in Scheveningen, Amersfoort en Kleve, totdat hij op 19 juni 1942 aankwam in het concentratiekamp in Dachau, waar hij op 26 juli zou sterven. Zijn zaligverklaring op 3 november 1985 door paus Johannes Paulus II mag beschouwd worden als een bekroning van zijn werken, bidden en handelen.)
|