Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
20-03-2017
GEDICHT VAN DE WEEK
ALS IK U AANSCHOUW
O Jezus, als ik U aanschouw, Dan leeft weer, dat ik van U hou En dat ook Uw hart mij bemint, Nog wel als Uw bijzondren vriend.
Al vraagt mij dat meer lijdensmoed, Och, alle lijden is mij goed, Omdat ik daardoor U gelijk En dit de weg is naar Uw Rijk.
Ik ben gelukkig in mijn leed, Omdat ik het geen leed meer weet, Maar 't alleruitverkorenst lot, Dat mij vereent met U, o God.
O, laat mij hier maar stil alleen, Het kil en koud zijn om mij heen, En laat geen mensen bij mij toe: 't Alleen zijn word ik hier niet moe.
Want, Gij, o Jezus, zijt bij mij, Ik was U nimmer zo nabij. Blijf bij mij, bij mij, Jezus zoet, Uw bijzijn maakt mij alles goed.
Titus Brandsma Geschreven in de strafgevangenis van Scheveningen, 12-13 februari 1942.
LAATSTE GEDICHT
Het leed kwam telkens op mij aan. Onmogelijk om het af te weren Met geen tranen te bezweren 'k Had het anders lang gedaan.
Toen ging het boven op mij staan tot ik stil lag zonder wenen. Duldend, wachtend moest ik leren En toen eerst is het heengegaan.
Dat is nu al een poos geleên. Ik zie het nu van verre nog En ik begrijp niet, waarom toch Ik toen zo leed met veel geween.
Titus Brandsma Geschreven in het doorgangskamp Amersfoort, voorjaar 1942.
(Titus Brandsma werd geboren op 23 februari 1881 bij Bolsward in Friesland. Na 6 jaren gymnasium in het Brabantse Megen trad hij in 1898 in het klooster der paters Karmelieten in Boxmeer. Op 17 juni 1905 werd hij priester gewijd. Na verdere studie in Rome gaf hij van 1909 tot 1923 les aan het studiehuis van de Karmelieten in Oss. In 1923 werd hij hoogleraar in de wijsbegeerte en vroomheid aan de in dat jaar opgerichte universiteit in Nijmegen. In 1935 werd hij door de aartsbisschop Johannes de Jong van Utrecht benoemd tot geestelijk adviseur van de R.K. Journalistenvereniging. Tijdens het tweede jaar van de Duitse bezetting zette hij de leiding van de katholieke kranten aan tot verzet. Dit werd hem noodlottig. Hij werd gearresteerd op 19 januari 1942 en verbleef in gevangenissen in Scheveningen, Amersfoort en Kleve, totdat hij op 19 juni 1942 aankwam in het concentratiekamp in Dachau, waar hij op 26 juli zou sterven. Zijn zaligverklaring op 3 november 1985 door paus Johannes Paulus II mag beschouwd worden als een bekroning van zijn werken, bidden en handelen.)
3de VASTENZONDAG A – 19 MAART 2017 ‘NAAR U GAAT MIJN VERLANGEN, HEER …’
Vandaag krijgen we twee lezingen die over water spreken en allebei een heel diepe inhoud hebben. In de eerste plaats de twijfel van de Joden, die door Mozes uit Egypte zijn weggeleid. Na hun aanvankelijk enthousiasme bij de uittocht gaan ze morren door de ontberingen in de woestijn. Het zijn gevoelens die we ook wel kennen: na een geestdriftig begin, kunnen er nadien omstandigheden komen, die zwaar vallen en doen twijfelen. Het water, waarvan sprake in de eerste lezing is letterlijk te nemen: de Joden worden opstandig omdat ze hun dorst niet kunnen lessen in de dorheid van de woestijn. Maar deze lezing uit ‘Exodus’ is slechts een oudtestamentische inleiding op de diepere inhoud van het evangelie: in het gesprek met de Samaritaanse vrouw maakt Jezus zichzelf kenbaar als levend water, als de bron van echt en waarachtig leven. Zonder verbondenheid met Hem kwijnen wij weg. Merkwaardig is bovendien dat Jezus dit aan een Samaritaanse openbaart, iemand van ‘dat minderwaardige volkje’ (in de ogen van de Joden) en dan ook nog een vrouw! Verbazingwekkend! En zeker niet zonder betekenis! Hoe zou Jezus in onze tijd oordelen over ‘harde waarheden’ die ook vandaag wel eens uit onverwachte hoek naar ons toekomen?
Daar, in de woestijn van Sion, leden de mensen hevige dorst; zij bleven almaar tegen Mozes mopperen en morren: ‘Waarom hebt u ons weggevoerd uit Egypte als we toch met kinderen en vee van de dorst moeten sterven?’ (Exodus 17,3)
Jezus antwoordde: ‘Iedereen die drinkt van dit water, krijgt weer dorst, maar wie drinkt van het water dat Ik hem zal geven, krijgt in eeuwigheid geen dorst meer; integendeel: het water dat Ik hem zal geven, zal in hem opborrelen als een bron van eeuwig leven.’ (Johannes 4,13-14)
BIJ U, BRON VAN LEVEN …
De lezingen die we zonet hoorden – het gemopper van de Joden in de woestijn na de euforie bij de uittocht uit Egypte, en het gesprek van Jezus met de Samaritaanse – spelen zich niet af in ons land, waar we doorgaans niet te klagen hebben over te weinig regen of tekort aan water. Ze hebben plaats in dorre streken, woestijn of nog net niet, waar de watervoorziening en de bevoorrading in water een dagelijkse nood en kommer is. Als de regen maanden uitblijft, gaat de natuur ten onder. Je ziet het soms in de subtropen, en het is een zielig zicht, dat zelfs cactussen kunnen afsterven door de maandenlange droogte. Het gras op de weiden wordt ros, er komen kale plekken tussen, met zand dat al even ros is. De dieren kwijnen weg, gieren cirkelen in de lucht en af en toe ligt er een kadaver. Ook mensen lijden en verzwakken onder droogte en hitte.
In deze context spreekt Jezus: zoals drinkwater van levensbelang is voor plant en dier en mens, zo is Hij bron van volkomen en waarachtig Leven. Alleen bij Hem komen wij ten volle tot Leven, zonder Hem is ons leven maar een schaduw, verdorren wij en kwijnen wij weg. Het gaat hier niet om mystiekers of grote heiligen: Jezus spreekt voor gewone mensen, zoals wij. We moeten ook niet denken aan uitzonderlijke praktijken, waarin die verbondenheid met Hem beleefd wordt. In ons dagelijkse leven kan Hij tot ons komen, en kunnen wij bij Hem zijn: door een stil gebed of een simpele gedachte doorheen de dag kan ons dagelijkse leven dieper worden.
Belangrijker nog is dat we Hem ontmoeten in het gewone leven zelf. Dan worden gewone dingen ongewoon, door de diepgang, die zij krijgen. De vreugden, die wij kennen, worden een geschenk uit zijn hand; en zelfs het leed, dat ons overkomt en misschien drukt, wordt een geschenk. We worden meer met Hem verenigd, want ons leed en verdriet wordt een afspiegeling van het leed dat Hij zelf te dragen had.
Zelden of nooit komt Hij tot ons op een spectaculaire wijze, maar Hij komt tot ons, gans onverwacht, in duizend, duizend dingen. Laten wij dan ook de aandacht voor de diepgang in de dagelijkse dingen niet verliezen.
CHRISTUS REDDER
U, Jezus, bent de Messias, u onze heilige Heer. Zo heeft uw vriend het beleden, zo noemen wij u ook heden, morgen en altijd weer.
U komt van God gezonden, u hebt bij ons gewoond en als zijn grote genade met uw barmhartige daden hem aan de mensen getoond.
U bent de Christus, de redder, u het verlossende woord; u brengt de eeuwige vader tot al zijn schepselen nader die hij in uw stem aanhoort.
U beeldt hem uit op de aarde: God van barmhartigheid die zich heeft weggegeven en als de bron van het leven ons van de dood bevrijdt.
U zij de macht en de glorie, Christus die wonderen doet. Rots van de stervelingen, hoor ons vandaag tot u zingen, God, op de aarde ontmoet.
GELUKKIGE VERJARDAG, THOMAS … 500 worden en nog zo jong …
THOMAS MORES UTOPIA
Jan Frans Lindemans
Iets meer dan 500 jaar geleden (in 1516) publiceerde de Engelse humanist Thomas More het boek 'Utopia' bij Dirk Martens in Leuven. De volledige titel van het werk luidt in vertaling: 'Over de beste staatsinrichting te weten het nieuwe eiland Utopia'. Het woord 'Utopia' is door More uitgevonden en is een samentrekking van twee Griekse woorden: 'ou' (niet) en 'topos’ (plaats). De ideale staatsinrichting die More beschrijft, is dus onbestaand, het is een fictief verhaal. Het werk bestaat uit twee delen. Het eerste deel is een vlijmscherpe kritiek op de Engelse maatschappij in het begin van de 16de eeuw. Het is een tijd van onderdrukking en corruptie. Machtige heren eisen meer en meer land op, ten koste van de gewone agrarische bevolking. Dit leidt tot verpaupering van de massa en tot criminaliteit. Deze wordt dan door een corrupt rechtssysteem bestreden. In het tweede deel voert Thomas More een zekere Raphael Hythlodaeus ten tonele, die verslag doet van zijn bezoek aan het eiland Utopia. Volgens deze filosoof en wereldreiziger heeft dit eiland de beste samenleving ter wereld. Omdat privébezit er niet bestaat, dient iedereen het publieke belang en niet het eigenbelang. Standenverschillen bestaan er niet: iedereen is gelijk en kleedt zich ook op gelijke wijze. Er bestaat dan ook geen afgunst. Werken wordt tot een minimum herleid. Mannen én vrouwen krijgen een goede opleiding. Er bestaat een niet-christelijke staatsgodsdienst, maar er is godsdienstvrijheid. Intolerant gedrag wordt bestraft. Een niet kritische lezer zou deze ‘utopia’ als een schitterend en te realiseren ideaal kunnen opvatten, een 'eutopia' (eu' betekent goed in het Grieks zoals in 'eu-angelion’, de goede boodschap).
Was dat de bedoeling van Mores schrijven? Wellicht niet. De zeer vrome More kan moeilijk akkoord gegaan zijn met een aantal praktijken uit Utopia: zoals echtscheiding (denk maar aan Mores problemen met de huwelijksperikelen van zijn grote baas Hendrik VIII), euthanasie en vrouwelijke priesters. Utopia is een satire, zoals 'De Lof der Zotheid' van Mores grote vriend Erasmus. Het is Raphael Hythlodaeus die aan het woord is en die naam is ook satirisch bedoeld: enerzijds de boodschapper van God (Raphael) en anderzijds, verkoper van onzin (Hytlodaeus). Dat neemt uiteraard niet weg dat Utopia wereldliteratuur blijft en een boeiend tijdsdocument is. Sinds Mores Utopia gebruiken wij de woorden utopie en utopisch, telkens wij vanuit een bestaande situatie die we niet goed vinden, dromen over een ideaal (een eutopie), wetende dat dit ideaal moeilijk te bereiken is, misschien zelfs onbereikbaar in deze wereld (ou-topos).
IN HOGERE SFEREN
Anne-Mie Van de Walle
Lang geleden spraken de dieren en waren de mensen in contact met allerlei bovenaardse krachten. 'Er was eens ...' is een ver exotisch dromenland. En als de verre toekomst nu ook eens zo magisch en vol mogelijkheden was? Ik stel me een Aarde voor waar alle mensen, van welke strekking ook, in wederzijds begrip leven en alleen elkaars welzijn beogen. Kortom, het visioen van een volmaakte wereld dat alle grote godsdiensten voorhouden, wordt werkelijkheid. En bij een nieuwe aarde hoort een nieuwe hemel waar de pleitbezorgers der wereldgodsdiensten en alle goede mensen – en dat zijn dan àlle mensen – naartoe mogen. Ik kan me voorstellen dat Jezus, Boeddha en Mohammed nu van de ene crisisvergadering naar de andere hollen, zich overeind houden met sloten koffie en veel verdriet hebben om wat de mensen elkaar aandoen. Maar in de verre toekomst mogen ze misschien met pensioen en organiseren ze een gezellig samenzijn met lekkere hapjes en dito drankjes. Zelfs Mohammed die door extremisten tot een pezenwever is herleid, kan daar als een goedlachse bon vivant uit de hoek komen. Een onderonsje, zo gezellig .., dat het voor herhaling vatbaar is. Nog een toastje zalm, Boeddha! Nog een trappistje, Mohammed! Of laten we de champagnekurken knallen, Jezus! Of eerder een Chateauneuf du Pape om de bruiloft van Kana over te doen? En dan ... komt de Grote Baas binnen, want die heeft het aroma van het geluk al van verre geroken: hij zet er zich gezellig bij en geniet mee van het lekkers van de Nieuwe Aarde dat voor dat van onze oude Aarde niet moet onderdoen. En waar wachten wij stervelingen in Godsnaam nog op? Iedereen aanschuiven aan de dis van het mooie visioen, waar schotels vol liefde en welzijn de reeds goedgevulde tafel extra opfleuren. Een stevige pakkerd voor je disgenoot en toetasten maar. Gezondheid!
(Bron: Catechesehuis, Tussendoor: ‘Mogen wij nog dromen?’, februari 2017)
Mijn broeder Jezus, die mij kent en die in heel mijn lange falen u nooit van mij hebt afgewend, maar mij bewaard hebt alle malen, ik vraag u, die mijn zaak bepleit, barmhartigheid.
Ik ben een boom, door u geplant, die maar geen goede vrucht wil dragen, een ergernis langzamerhand; en toch, o blijf het met mij wagen en schenk me, om mijn late spijt, barmhartigheid.
Al groei ik in uw wijngaard krom al zoveel lange droeve jaren, o hak uw dorre boom niet om, maar wil hem nog voor u bewaren, en blijf hem, Jezus, toegewijd. Barmhartigheid.
Geef mij niet prijs, maar loop mij na, blijf naar mij omzien met uw zorgen; bevrucht de grond waarin ik sta en gun me nog de dag van morgen in de mij toegemeten tijd, barmhartigheid.
2de VASTENZONDAG A – 12 MAART 2017 EVEN OP DE TABOR …
Ons leven is doorgaans getekend door regelmaat en een veelheid van gewone dingen, die elke dag of elke week herhaald worden: het werk, de school, de dagelijkse dingen in ons gezin… Vandaar dat na verloop van tijd de dagen allemaal een beetje op elkaar kunnen gaan lijken, dat er eentonigheid komt, routine en sleur; dat alles dag aan dag zijn gewone gangetje gaat. Enthousiasme, verwondering – dankbaarheid ook – vlieden weg uit onze handen, onze ogen, onze harten. Alles kan zo gewoon worden, de gloed, de geestdrift en de bezieling van het begin is verdwenen … Vandaag horen we in het evangelie een heel ander verhaal: Jezus is – ten aanschouwen van drie bevoorrechte leerlingen – een korte wijle samen met Mozes en Elia op de berg Tabor: het is een ervaring, die allesbehalve alledaags is, en die de leerlingen zuurstof gaf voor hun geloof in de Verrezen Jezus, voor later, wanneer de gloed van het begin – zeker na de kruisdood – ver weg zou zijn ... Mogen ook wij – af en toe en misschien heel even maar – een glimp opvangen van zijn heerlijkheid, om dan weer verder te kunnen doorheen misschien dorre dagen …
De HEER zei tegen Abram: ‘Trek weg uit uw land, uw stam en ouderlijk huis, naar het land dat Ik u zal aanwijzen. (Genesis 12,1)
Vanaf die tijd begon Jezus zijn leerlingen duidelijk te maken dat hij naar Jeruzalem moest gaan en veel zou moeten lijden door toedoen van de oudsten, de hogepriesters en de schriftgeleerden, en dat hij gedood zou worden, maar op de derde dag uit de dood zou worden opgewekt. Zes dagen later nam Jezus Petrus, Jakobus en diens broer Johannes met zich mee een hoge berg op, waar ze alleen waren. Voor hun ogen veranderde hij van gedaante … (Matteüs 16,21 en 17,1-2)
HET LANGE ONDERWEG …
Abram en de eerste leerlingen leren veel over onszelf. 1800 voor Christus: Abram leeft zijn veilige leventje, thuis bij vader en moeder. Zijn familie heeft het goed en hij zal zelf zijn toekomst ook wel maken, met macht en geld en aanzien. Men zal met ontzag over hem spreken. Hij heeft Gods roep nog niet gehoord en is nog niet wakker geschud. Alles draait nog rond zijn eigen ikje. God heeft nog niet gesproken. En dan is er die stem van God: ‘Trek weg uit uw land’. Laat alles achter waar je vroeger voor leefde en zoek een hoger doel. Een horizon, die weidser is, ligt voor jou open. God wenkt met zijn belofte, en Abram trekt op weg. Zo ging het ook met de eerste leerlingen: een simpel woord van Jezus: ‘Volg mij’, en ook zij trokken op weg. Abram, de leerlingen en zoveel mensen zijn ooit op weg gegaan, alleen gesteund door Gods belofte, alleen gevoed door Hem, in de stilte van hun gebed. Wittebroodsweken leken het eerst. Pas later kwam de loden hitte van de middagzon, het leed, het onbegrip, de tegenstand, de eenzaamheid. Elk ideaal eist zijn tol en kost zijn prijs. Zo was het voor Abram, zo was het voor de leerlingen, zo is het voor elke mens, die luistert naar Gods lokroep. Zo was het zelfs voor Jezus zelf: ook Hij zegt dat Hij veel zal moeten lijden. En soms is er een glimp van de beloofde zaligheid, een adempauze die in staat stelt om vol te houden. Even vertoef je op de berg, waar je graag zou blijven: ’Heer, het is goed dat wij hier zijn. Ik zal hier drie tenten opslaan.’ Maar de weg loopt verder door het dal, het beloofde land verdwijnt weer achter de einder: ‘Ze keken op en zagen niemand meer.’ Mozes en Elia en Jezus in stralende gedaante, ze zijn uit het gezicht verdwenen. Nog jaren duurden de omzwervingen van Abram naar het beloofde land, nog maanden ook was Jezus met zijn leerlingen op weg naar Jeruzalem, en ook zo lang kan onze eigen tocht nog lijken. Wij blijven altijd mensen onderweg, altijd op weg naar de volkomen vervulling van een levenslange hoop. De trouw aan een ideaal is zelden lichtlopend. Meestal groeit zij moeizaam, in de stilte van een soms vertwijfelde ontmoeting met God. Bidden wij daarom met Kardinaal Newman: ‘Richt gij mijn schreden, Heer, ik vraag u niet de horizon te zien: één stap is mij genoeg.’
Hoe loopt de weg door de woestijn naar Uw beloofde landen? Er is veel dorst, er is veel pijn, maar weinig troost voorhanden. Wij kwamen in ’t begin der wegen de kloeke druivendragers tegen, en vroegen toen reeds: Is ’t nog ver? Zij wezen met kort duimgebaar, alsof het nog een boogscheut waar’, naar d’Avondster.
En ’t land werd niet gevonden.
Maar ’t heimwee blijft, spijts twijfel, nood en ijdelheid en zonde. Begint het soms in ’t aanschijn van de dood? Men zegt: Wie God wil zien moet sterven … Of loopt de weg doorheen de grot van onze ziel, waarin Gij waakt, mijn God? Dan valt de schone hoop in scherven, want dan begint de weg van her … Dan was het nooit zo na, mijn God, maar ach, ook nooit zo ver!
Heer God, veertig dagen lang liet Gij uw volk een omweg maken door de woestijn om zijn hart te peilen.
Veertig dagen lang was Elia onderweg om tot bij U te komen.
Veertig dagen was Mozes op de berg, om uw woorden te vernemen.
Veertig dagen verbleef Jezus in de woestijn waar Hij weerstand bood aan alle beproeving van de wildernis.
Ook ons gunt Gij veertig dagen om U te leren kennen en naar Pasen op te gaan.
Kom ons tegemoet en reik ons uw hand. Peil ons hart en zie wat er in ons omgaat.
Laat ons de omweg niet schuwen van de beproeving en de kwade dagen.
Maar laat in ons en in uw ganse Kerk de zekerheid groeien dat Gij er zijt en ons in uw Zoon Jezus uw liefde en uw trouw hebt toegezegd voor tijd en eeuwigheid. Amen.
1ste VASTENZONDAG A – 5 MAART 2017 VANUIT OUDE DROMEN HET NIEUWE LEVEN IN
Elk jaar vertelt de eerste zondag van de vasten ons het verhaal van Jezus, die 40 dagen in de woestijn vertoeft in vasten en gebed …, alleen bij God, alleen vóór God. Zijn ervaring in die kale woestijn is een leidraad voor ons leven: los van alles wat ons dag aan dag inpalmt en gevangen houdt, los van alles wat ballast is voor een schoonmenselijke ontplooiing, roept deze vasten ons op om in volle geestelijke vrijheid uit te groeien tot de mens, die God voor ogen had, toen Hij ons schiep naar zijn beeld en gelijkenis …
‘We mogen de vruchten van alle bomen eten,’ zei de vrouw, ‘behalve die van de boom in het midden van de tuin. God heeft ons verboden van de vruchten van die boom te eten of ze zelfs maar aan te raken; doen we dat toch, dan zullen we sterven.’ ‘Jullie zullen helemaal niet sterven,’ zei de slang. ‘Integendeel, God weet dat jullie de ogen zullen opengaan zodra je daarvan eet, dat jullie dan als goden zullen zijn en kennis zullen hebben van goed en kwaad.’ (Uit Genesis 3)
In die tijd werd Jezus door de Geest naar de woestijn gebracht om door de duivel op de proef gesteld te worden. De beproever kwam naar Hem toe en zei: `Als U de Zoon van God bent, zeg dan dat deze stenen brood worden.' Toen nam de duivel Hem mee naar de heilige stad, zette Hem op de rand van de tempel, en zei: `Als U de Zoon van God bent, spring dan naar beneden. Weer nam de duivel Hem mee, nu naar een zeer hoge berg. Hij liet Hem alle koninkrijken van de wereld zien met al hun pracht, en zei: `Dit alles zal ik U geven, als U voor mij in aanbidding neervalt.' (Uit Matteüs 4,1-11)
‘DE KENNIS VAN GOED EN KWAAD’
‘Wat niet eenvoudig kan gezegd worden, is de waarheid niet’. Deze wijsheid is van toepassing op die boom in het midden van de tuin. De boom van de kennis van goed en kwaad wordt hij genoemd, en ook: de boom van het leven. Na een paradijselijk begin loopt alles mis in de tuin van Eden, als de mensen van de verboden boom gaan eten. Het verbod om van die éne boom te eten, en de straf, die dan volgt, het lijkt willekeur van een tirannieke god, die zijn wil oplegt aan slaven, die naar zijn pijpen moeten dansen. We vatten de zin niet van het eenvoudige verhaal, omdat we wijsheid zoeken in ver gezochte theorieën en langs spitsvondige kronkelwegen. Maar bij God is geen sprake van gezochte spitsvondigheid. Zijn Woord is eenvoudig en helder. Zo is het ook met goed en kwaad, met leven en dood. Leven vinden we niet we als we hoogmoedig zelf willen bepalen wat mag en kan. Wat goed en kwaad is, heeft God ingeschreven IN DE NATUUR ZELF EN IN ONS GEWETEN, want Hij heeft ons gemaakt naar zijn beeld en gelijkenis. In natuur en geweten leert HIJ ons wat mag en kan, niet als een tiran, maar als een God van Liefde, die met zijn schepping het beste voorheeft. Als de mens gehoor geeft aan die natuur en als hij luistert naar God, die hem aanspreekt in zijn geweten, zal hij leven vinden; maar dood zal zijn lot zijn, als hij zonder natuur en zonder God zijn eigen wet wil stellen.
De hele geschiedenis toont de waarheid van dit verhaal, vanaf de wreedheid van de oudste tijden tot de – vaak nog grotere wreedheid – in de oorlogen om macht en rijkdom van vandaag: leven vloeit voort uit eerbied voor de natuur der dingen EN uit eerbied voor de medemens. Dat is de nederige, eerbiedige wijsheid, die ingeschreven is in de natuur en ons geweten en die de onbezonnen drift van het recht van de sterkste verre overstijgt. Onze eigen ervaring leert ons diezelfde wijsheid: zoveel leed ontstaat omdat we afwijken van Gods wil, die ingeschreven is in de natuur, zoveel pijn groeit uit vertrapping van de medemens. En zoveel valse dromen lokken ons weg van die éne ware droom van leven, die God inschreef in ons hart en die nog leeft in de ongerepte onschuld van een kind:
Gelukkig kind, dat ligt en laat geworden al ’t geen de mens zo driftiglijk beroert! (Guido Gezelle)
Het enige dat ik aan God vraag, is dat lijden me niet onverschillig zou laten en dat ik niet zou nalaten te doen wat ik moet doen.
Het enige dat ik aan God vraag, is dat onrecht me nooit onverschillig zou laten omdat ik me opsluit in mijn eigen veilige plekje.
Dat oorlog me niet onverschillig zou laten, het monster dat de kleine mens vertrapt in zijn bange onschuld.
Dat bedrog me niet onverschillig zou laten, het veelvuldige bedrog en verraad in deze wereld.
Het enige dat ik God vraag, is dat de toekomst mij niet onverschillig zou laten,
dat ik niet gewoon zou raken aan lijden en honger, aan onrecht en oorlog, aan bedrog en verraad in deze wereld …
en dat ik de hoop niet verlies op een andere wereld.
Wie zal die al te logge structuren afbreken die kinderen van God met miljoenen verpletteren? Wie zal het halen: de sterke of de zwakke?
Ik ken ze allebei, want de zwakke dat ben ik, in mijn trieste macht om de aarde te vermoorden in een oorlog die de laatste zou zijn en het leven te verliezen dat mij gegeven werd. Wie zal het halen?
Ik ken ze allebei. Want ik ben ook de sterke. Ik zou van beide oevers van de aarde verdrukking, honger en razende woede kunnen wegvagen en het recht herstellen dat mij gegeven werd. Wie zal het halen?
Ongetwijfeld leest u een betere, maar in het café waar ik ’s middags mijn boterhammen eet, viel mijn oog op de populairste krant van Vlaanderen en het korte bericht ‘Meer echtscheidingen na nieuwjaar’. Volgens de schrijver blazen Vlamingen na de kerstvakantie massaal hun relaties op, omdat ze nota bene „goede voornemens maken om hun leven een nieuwe wending te geven”. Er wordt naar een website verwezen die in een andere krant wordt aangeprezen onder het kopje ‘Ik wwwil van je af’. De website laat er geen twijfel over bestaan. "Voordelig, snel en gebruiksvriendelijk", zegt hij, en je moet gewoon de knop ‘start echtscheiding’ aanklikken om meteen een lichtjaar van je partner verwijderd te zijn. Het gaat door mijn hoofd wanneer ik tegenover Annelies zit. Vijftien jaar terug zegende ik haar huwelijk in, maar nu is haar verhaal dat Jürgen er van door is met een jong ding. Annelies heeft vier kinderen van Jürgen. Maar kinderen mogen nu eenmaal niet van huis weglopen, ouders wel. Ik ben bang dat ik Annelies niet veel hoop kan geven. De kans dat Jürgen snel terugkeert lijkt minimaal. Daarvoor is hij te onvolwassen. Als pastor heb ik enige ervaring met pijn van mensen. ‘Brutaal gedumpt worden’ rangschik ik daarbij vrij hoog op het lijstje van ‘Groot Zeer’. Iemand verliezen die doodgaat, is ongemeen afschuwelijk, maar moeten rouwen om iemand die springlevend rondloopt, komt er dichtbij. Ik heb me altijd afgevraagd hoe vaak God door dat rouwproces is gegaan. Dat God verdriet heeft om zijn geweigerde liefde, lees je bladzijde voor bladzijde in de Bijbel, waar zijn volk voortdurend "Ik wil van je af" tegen Hem zegt. Bij Amos laat Hij het niet over zich heen gaan en zint op wraak. Bij Hosea maakt God mee dat zijn geliefde, Israël, hem bedriegt en flierefluitend van zijn warme vriendschap wegvlucht. Inderdaad, ook vrouwen dumpen af en toe. Maar God gaat achter haar aan: "En daarom lok Ik haar binnenkort weer naar Mij toe, zorg Ik dat zij naar de woestijn gaat en spreek Ik tot haar hart. Vervolgens geef Ik haar de wijngaarden terug" (Hosea 2, 16). Van grootmoedigheid gesproken. Voor Hosea is bekering en herstel geen fictie. Hij gelooft er steevast in. Hij plaatst er zelfs een datum bij: "Hij redt ons na twee dagen van de dood, de derde dag doet hij ons opstaan: in zijn nabijheid zullen wij leven." (Hosea 6, 2) De plek van de inkeer is volgens Hosea duidelijk de woestijn. Mozes, Elia en Jezus wisten dat. Ze gaan er om beurten in quarantaine, veertig dagen lang. Tijd genoeg om jezelf tegen te komen. Hosea geeft een viervoudig recept mee, nodig om de frequentie te vinden waarop God tot uw hart spreekt om daarna tot bekering te komen: nederigheid, kennis van God, loyaliteit, gerechtigheid. NEDERIGHEID vertaal ik vrij als de kalmte van uw hart hervinden. KENNIS VAN GOD vertaal ik als het gericht zoeken naar Jezus in uw leven, want wie Hem ziet, ziet de Vader. LOYALITEIT is het geheugen van uw hart, de plek waar u zich herinnert hoe diep u door God bemind wordt. GERECHTIGHEID is de houding van diegene die het met God niet tot een breuk laat komen. Na de echtscheiding volgt immers steevast de boedelscheiding. En boedelscheiding is los van Hem heel eigengereid met zijn schepping omgaan. Dan wordt de wereld een puinhoop en verkopen we de arme voor eigen gewin. Daarom horen bij de vasten ook daadwerkelijke solidariteit en broederlijk delen. Vergist u zich echter niet! Vasten is geen periode, het is een houding die er altijd hoort te zijn. Vanaf Aswoensdag net nog iets uitdrukkelijker. Zelf schreef ik die vier woorden op post-itjes en kleefde ze op verscheiden plaatsen in mijn huis. Ik ben zo vergeetachtig en ik wil Hem dit keer niet teleurstellen. Die vergeetachtigheid heeft dan weer te maken met mijn vergankelijkheid. Daarom wil ik dringend as op mijn hoofd. Trouwens tussen Amos en Hosea staat in de Bijbel Joël. Hem gaat u vandaag horen zeggen: "Dit zegt de Heer: ‘Keert tot Mij terug, van ganser harte, met vasten. Scheur uw hart en niet uw kleren, keert terug tot de Heer uw God, want genadig is Hij en barmhartig, lankmoedig en vol liefde’." Nu u sinds enkele Klapstoelen geleden toch weet dat ik af en toe in New York zit, verklapstoel ik nog even hoe ik altijd opnieuw onder de indruk ben van de enorme groep mensen die je er op Aswoensdag met een askruisje op het voorhoofd ziet rondlopen. Vlak om de hoek van de altijd drukke Wall Street staan de rijen bij de kerk van ‘Our Lady of Victory’ zo dik, dat een agent het in goede banen moet leiden. Tegen de avond ziet het in dit deel van de stad ‘zwart’ van het volk. "Life is short", vertelt een Amerikaan me. "Op een dag als deze besef je beter dat je haast moet maken om voor je medemens iets te betekenen!" Zijn woorden zijn nog niet koud, of een reclamewagen rijdt voorbij met dezelfde boodschap maar een andere conclusie: "Life is short, get a divorce". (Het leven is kort, maak nu eindelijk eens werk van die echtscheiding!) Aan u om te kiezen welke goede voornemens u deze vasten maakt om uw leven een andere wending te geven.
Ronald Sledsens. ‘Kerk en Leven’, 6 februari 2008.
8ste ZONDAG A – 26 FEBRUARI 2017 ‘DE LELIES OP HET VELD’
‘God die ons heeft voorzien …’, zo begint een kerklied over Gods voorzienigheid, barmhartigheid en Liefde. De goddelijke Voorzienigheid, het was een groot geloofspunt voor vele mensen vroeger en het blijft ook vandaag een grote steun en troost: God leidt alles in goede banen, ten einde toe. Zoals het lied zingt:
‘Geen toekomst en geen dood bedreigt ons meer voorgoed. Genadig en getrouw wil Hij mijn vrede zijn. Geen mens die Hem weerhoudt om onze God te zijn.’
Dat is een onnoemelijke bron van vertrouwen, zoals we in het evangelie zullen horen: ‘maak je geen zorgen over je leven.’ Maar we mogen hierin niet naïef zijn, in de zin van ‘God zal alleen wel voor alles zorgen; laat alles dus maar waaien en draaien en zelf kan ik ondertussen lustig flierefluiten en pierewaaien. In de eerste plaats zijn wij zelf geroepen om in vrijheid te kiezen voor al wat waar is, schoon en goed, om te kiezen voor het Koninkrijk van God.
Sion zegt: ‘De HEER heeft mij verlaten, mijn Heer is mij vergeten.’ En de Heer antwoordt: Maar kan een vrouw haar zuigeling vergeten of harteloos zijn tegen het kind dat zij droeg? En ook al zou een moeder haar kind vergeten, neen, Ik vergeet u nooit! (Jesaja 49,14-15)
Daarom zeg Ik u: weest niet bezorgd voor uw leven, wat ge zult eten of wat ge zult drinken, en ook niet voor uw lichaam, wat ge zult aantrekken. Let eens op de vogels in de lucht: ze zaaien niet en maaien niet en verzamelen niet in schuren… En wat maakt gij u zorgen over kleding? Kijkt naar de leliën in het veld: hoe ze groeien. Maar zoekt eerst het Koninkrijk en zijn gerechtigheid; dan zal dat alles u erbij gegeven worden. (uit Matteüs 6,24,34)
‘GOD OF DE MAMMON …’
De ‘mammon’, het woord wordt maar enkele keren in het evangelie gebruikt, maar het staat wel in de ‘grote Van Dale’: de 'geldgod', zo wordt het daar omschreven. Dat verwijst naar de bekende spreuk in het evangelie: ‘Niemand kan twee heren dienen, God en de mammon’. Het is één van de twee: God of geld. Je moet kiezen. Wie het geld als zijn heer kiest, maakt er zijn god van en dient een afgod. Is het dan niet mogelijk om God oprecht te dienen en tegelijk aan geld het belang te hechten dat het verdient? Van lucht alleen kunnen we immers niet leven: voeding, kleding, een dak boven het hoofd, dat hebben we allemaal nodig en daarvoor is geld onmisbaar. Geld, bezit en aardse goederen mogen dus onze aandacht en zorg krijgen. Maar we noemen geld ook wel eens ‘het slijk der aarde’. Want ontsporing is mogelijk en bestaat. Sommige (vele?) mensen blijken immers verslaafd aan geld en worden verteerd door een geldhonger, die nooit verzadigd is of gestild kan worden. Daarom spreekt het evangelie vandaag zo radicaal. We lezen hier een ontmaskering van het geld dat de wereld regeert en van de mensen afgodendienaars maakt. Je moet blind zijn om die afgoderij niet op te merken. Voor geld is alles te koop. Van alles wordt koopwaar gemaakt, ook van mensen. De waarde van mensen wordt maar al te vaak uitgedrukt in geld. Met de economie als – enige – invalshoek wordt de waardigheid van de mens herleid tot zijn marktwaarde. Het geld bepaalt dan de manier van leven, want tijd is geld. Kerken bouwen we niet meer, die brengen toch niet op. De meest imposante bouwwerken van vandaag zijn tempels van het geld: ze dienen de winst of ze pronken ermee. Kijk maar even rond, waar je ook woont of komt. Overal eisen ze de aandacht op, de miljardentempels van het geld, de macht en de hoogmoed. In het licht van het evangelie kunnen we zien hoezeer de verafgoding van het geld een bedrieglijk waanbeeld is dat mensen misleidt. ‘Wie van u is in staat met al zijn tobben aan zijn levensweg één el toe te voegen?’ ‘Maak je geen zorgen over wat je zult eten of drinken en wat u zult aantrekken. Is het leven niet meer dan voedsel en het lichaam niet meer dan kleding?’ Op een dieper niveau maken we ons zorgen om het geluk van onze partner, de kinderen en de kleinkinderen – maar dan gaat het doorgaans ook enkel of vooral om geld. Geluk is evenwel niet te koop en geld alleen blijkt niet gelukkig te maken. ‘Kijk naar de lelies, hoe ze groeien in het veld. Let op de vogels in de lucht, hun hemelse Vader voedt ze. Zijn jullie niet meer waard dan zij?’ Tweeduizend jaar na Christus lijkt het wel alsof we in onze omgang met geld en bezit nog helemaal aan het begin staan. Waar het echt om gaat is de oproep van het evangelie van vandaag: ‘Zoek eerst het Koninkrijk van God en zijn gerechtigheid.’ Dat koninkrijk is geen ver land dat we eens hopen te bereiken, alleen maar muziek voor later. Hier moeten we het zoeken. Dat Rijk van God is daar waar Gods liefde zichtbaar wordt in mensen. Zijn gerechtigheid geschiedt waar mensen tot hun recht worden gebracht. Daar moet onze zorg naar uitgaan: naar de werkzame aanwezigheid van Gods Geest in ons en in de wereld. We zijn oneindig groot in Gods ogen en het leven van elke mens is oneindig kostbaar voor zijn Liefde. Kijk naar de lelies in het veld, prachtiger dan de koninklijke praal van Salomo. En let op de vogels in de lucht, ze leren wat leven is. Het komt erop aan dat wij leren leven vanuit God, die werkzaam is in ons en door ons. Een God die, in een sfeer van vaderlijke en moederlijke zorg voor elkaar, ons draagt en voedt en de weg opent naar welzijn en bevrijding.
En dat is voor geen geld ter wereld te koop! (Geïnspireerd door Dominicanen: ‘Preek van de week’)
CONSIDERATE LILIA
Laat geen angst uw hart verharden, nu gij bitse woorden hoort. Overdenk in de benarde tijd de troost van 't Levend Woord: krijgstrofeeën worden flarden. doch de lelies bloeien voort.
Waar is Salomon gebleven, waar zijn tempels heerlijkheid? Al zijn pracht werd om het even; al zijn volk is wijd verspreid. Maar het Hooglied, neergeschreven uit zijn hart, verduurt de tijd.
Wat historieschrijvers melden maakt alleen uw zorgen groot. Leest gij in 't begaan der helden meer dan 't voorspel van hun dood? Slechts de leliën der velden kunnen schitteren zonder nood.
Ruil om 't wisselspel der machten niet uw eenvoud voor een schijn. Zing uw lied; zet uw gedachten enkel op een koel refrein. Stoor u niet aan 't vlot verachten door wie zonder schoonheid zijn.
Gun de dwaasheid aan de zotten, aan begerigen de buit, waar 't bederf van roest en motten de voltooiing van besluit. Kies hetgeen zij 't liefst bespotten u voor 't allerdierbaarst uit.
Al wie door geweld regeren zullen door geweld vergaan. Laat uw hart niet murmureren. maar wil 's Heren woord verstaan: op wat u de lelies leren komt het al uw leven aan!
Er bestaat een oud Chinees verhaal over een vrouw. Haar enige zoon was gestorven. Toen ze dit hoorde, viel ze neer in haar stoel, en ze wist niet meer wat te doen. Stilletjes bleef ze daar zo zitten, vele dagen lang. Op een zekere dag begon ze te roepen en te krijsen: 'Waarom moet nu juist mijn kind sterven? Ik heb toch niets misdaan!' Zo werd ze almaar bozer, maar dat hielp natuurlijk niet. Ze had zoveel verdriet dat ze naar een heilige man ging, en vroeg: 'Kunt u misschien bidden, of kent u misschien een truc om mijn zoon weer levend te maken? Maar de wijze man gaf haar een opdracht: 'Breng me een mosterdzaadje uit een gezin dat nog nooit verdrietig geweest is.' Daarmee zal ik uw verdriet kunnen genezen.' De vrouw ging meteen op stap. Eerst kwam ze bij een prachtige villa. Ze klopte op de deur en zei: 'Ik zoek een gezin, waar nog nooit verdriet is geweest. Ben ik hier aan het juiste adres?' Ze antwoordden allemaal samen: 'Maar hier bent u zeker aan het verkeerde adres!', en ze begonnen alles op te sommen wat hun de laatste tijd overkomen was. De vrouw zei bij zichzelf: 'Wie kan deze mensen beter helpen dan ik, die zelf zo ongelukkig ben?' Ze bleef daar een tijdje om hen te troosten en te helpen. Daarna ging ze verder op zoek naar een gezin, waar nog nooit verdriet geweest was. Maar overal waar ze kwam en aanklopte, in krotten of paleizen, ze kreeg het ene verhaal na het andere te horen over groot verdriet en ongeluk. Na een tijdje had ze haar handen zo vol, om al die mensen te troosten en te helpen, dat ze haar zoektocht naar het mosterdzaadje vergat, zonder ooit te beseffen dat deze zoektocht haar genezen had. Nu kon ze inderdaad haar eigen verdriet en haar eigen kruis dragen.
In de dagen van mijn diepste verslagenheid, toen het mij 's avonds onverschillig liet of ik 's morgens nog wakker zou worden, liep zij met mij naar het bos. Ouder dan vier jaar was zij toen niet en haar handje, in mijn hand, liet mijn leven niet los.
Spraken wij reeds met elkander? Ik geloof dat wij gesprekken voerden over Roodkapje en de wolf, over een prinses met gouden haar, over de kabouters in het kreupelhout, die ons volgden en alles afloerden, en toen ons gesprek ten einde was, als dieren die ziek zijn, gelaten, verlaten en koud, lagen wij dicht bij elkaar, want het plekje was klein waar de zonneschijn scheen op het gras.
Haar hoofdje zonk op mijn borst en mijn hart klopte tegen haar hoofd; soms stel ik mij voor, als alles voorbij zal zijn, ik bedoel, als mijn leven is uitgedoofd, zal zij niet vanachter, onder heur haar, iets voelen bewegen, als een ader die klopt, zoals in de tijd, toen zij lag, met haar hoofdje op mijn borst, en ik lag met mijn hart onder haar?
Kan ik mij van haar verwijderen, in wat tijd of eeuwigheid heet? Het gaat alles te niet, maar ik ben trouw, meer is er niet dat ik weet.
Als zij dan later van iemand houdt, als meisje en ontluikende vrouw, als zij moeder wordt en bezig is met eten te koken of bedden opmaakt, terwijl zij altijd maar denkt hoe zij het moet doen om anderen gelukkig te maken, zal ik gewis bij haar zijn en al het gewin van mijn leven, al het geluk waarvoor ik nu vecht, om er zoveel te verzamelen als het maar kan, al dat geluk zal ik haar geven, zodat zij het nooit allemaal meer wegschenken kan aan een man, aan een zoon, aan een kind, om het even aan wie, zij meer dan zichzelven bemint.
Nog lopen wij soms naar het bos, aan het zonnige plekje voorbij; dan kijk ik naar haar en zij kijkt naar mij, onze handen omvatten elkaar.
7de ZONDAG A – 19 FEBRUARI 2017 ‘EEN WARM HART ZOALS DE VADER’
Ook al zijn het maar gewone zondagen door het jaar, toch krijgen we soms lezingen, die niet zo gemakkelijk uitvallen. Verstaan wat Jezus wil zeggen, dat is meestal niet zo moeilijk, maar ernaar leven … ? Ook vandaag is dat zo. We horen twee lezingen, die wonderwel bij elkaar aansluiten. ‘Wees heilig, want Ik, de Heer, uw God, ben heilig’, zegt Jahwe tot Mozes om dit door te geven aan zijn – zo vaak weerbarstige –volk. En ook Jezus vraagt meer dan wet en recht voorschrijven: ‘Wees barmhartig zoals jullie Vader in de hemel barmhartig is’. Hij nodigt ons uit om goed te zijn voor iedereen, en niet alleen voor onze vrienden …
De HEER sprak tot Mozes: ‘Zeg tot heel de gemeenschap van de Israëlieten: Wees heilig, want Ik, de HEER uw God, ben heilig. Wees niet haatdragend tegen uw broeder. Bemin uw naaste als uzelf. (Leviticus 19,1-2 en 17-18)
Gij hebt gehoord dat er gezegd is: Gij zult uw naaste beminnen en uw vijand haten. Maar Ik zeg u: Bemint uw vijanden en bidt voor wie u vervolgen, opdat gij kinderen moogt worden van uw Vader in de hemel, die immers de zon laat opgaan over slechten en goeden en het laat regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Want als gij bemint die u beminnen, wat voor recht op loon hebt gij dan ? Doen de tollenaars niet hetzelfde? En als gij alleen uw broeders groet, wat voor buitengewoons doet gij dan ? Doen de heidenen dat ook niet? Weest dus volmaakt, zoals uw Vader in de hemel volmaakt is.’
(Matteüs 5,43-48)
‘VOLMAAKT ZIJN … ?’
‘Wees dus volmaakt, zoals je hemelse Vader volmaakt is.’ Hoe zou Jezus die woorden indertijd gezegd hebben? Een jaar of drie al was Hij altijd onderweg met zijn vrienden. We weten dat zijn hart vooral naar kleinen toeging, in de vele betekenissen, die dit woord ‘klein’ kan hebben. We weten ook dat Hij daarom wel eens meer met de groten en de machten botste. We hebben weet van zijn wonderen en ook dat Hij regelmatig de stilte opzocht, een adempauze om luisterend bij zijn Vader te zijn. En dan heeft Hij op een dag dat onmogelijke gezegd: ‘Wees dus volmaakt, zoals je hemelse Vader volmaakt is.’ Hij kende toch maar al te goed zijn Vader, en evenzeer kende Hij ons maar al te goed. Hij moet toch wel geweten hebben dat dit niet mogelijk was. Wat Hij daar vraagt, dat kan Hij zelf toch niet ernstig gemeend hebben? Wanneer en hoe zijn die woorden gesproken? We weten het niet, misschien is het wel min of meer zo gebeurd. Hij was weer eens op weg en het was weer druk geweest. Altijd die mensen – vaak menigten – die aanklampten. Altijd die zieken, die blind, doof of met hun krukken naar Hem toekwamen of aangedragen werden. Altijd die boze geesten die Hem in de weg stonden en uitdaagden. Altijd die Schriftgeleerden en hun kompanen, die Hem lastig vielen, omdat ze alleen op eigen voordeel en macht belust waren. Altijd weer dit en altijd weer dat. En dan – zo kunnen we ons makkelijk voorstellen – is het, op een of andere dag, eens rond de middag of in de vooravond. Ze gaan samen zitten, en ze praten wat. Over later, wat ze nog gaan doen, ze zijn immers nog jong en ze willen wat van hun leven maken. De een zegt dit, een ander dat en elk heeft zo zijn eigen plan: ‘dit wil ik later worden’. En Jezus luisterde en zweeg, misschien had Hij zelfs een binnenpretje toen Hij al die plannen hoorde, die mooie toekomstdromen. Toen elk van hen zijn woordje geplaatst had, bleef het misschien even stil, en dan heeft Hij misschien in de verte gekeken, en op zachte toon gezegd: ‘Het is mooi, die plannen. Maar, vergeet niet: het gaat niet om jezelf. Het gaat om het Rijk van mijn Vader, die ook jullie Vader is. Onze Vader is dag aan dag bezig. De zon, de maan, de sterren, de regen, het leven. Het is er allemaal uit Liefde. Daarom is Hij volmaakt, omdat Hij alles uit Liefde doet. Of beter: Hij is volmaakt omdat Hij Liefde is. Wees dus volmaakt, zoals je Vader in de hemel. Louter Liefde.’ En dan heeft Hij misschien opnieuw gezwegen, weer voor zich uitgekeken en nog eens stilletjes geglimlacht: ‘Zo zal je nog wel eventjes bezig zijn.’
Ik had het niet in de gaten dat je probeerde een verhaal te vertellen, woorden te zoeken voor je verdriet, een beetje steun zocht.
Ik had het niet in de gaten dat je alleen was en gezelschap zocht, vrienden nodig had, hopeloos op zoek naar begrip.
Ik had het niet in de gaten dat je huilde en je tranen een vraag waren en dat er iemand moest zijn om ze te drogen.
Ik had het niet in de gaten Ik had het nogal druk met mezelf....
Voor sommige mensen is naar de mis gaan een zaak van ‘zondagsplicht’. Andere mensen spreken hier niet van ‘plicht’ of van ‘moeten’, maar van de vreugde om Jezus te ontmoeten, en deel te hebben aan zijn Woord en aan zijn Brood, de vreugde ook om samen te zijn met medegelovigen.
Jezus zegt ons vandaag dat het in ons leven niet zozeer gaat om regels, plichten en verboden, die als een last op ons wegen, ons angstig maken en onze echte vrijheid in de weg staan. Waar het – naar zijn woord – wel om gaat is de diepe keuze van ons hart.
Waar het op aankomt is dat wij in onszelf werken aan een hart dat God en de medemens daadwerkelijk liefheeft, een hart dat waarheid spreekt en vooral waarheid doet. Een hart dat binnenin zuiver is, eerlijk oordeelt en op echte schoonheid uit is.
Als je wilt, kun je de geboden onderhouden
en het is verstandig te doen wat Hem behaagt.
Hij heeft vuur en water voor je neergezet:
je kunt je hand uitstrekken naar wat je verkiest.
Vóór de mensen liggen het leven en de dood,
en dat waar een mens genoegen in schept.
(Uit de Wijsheid van Jezus Sirach 15,15-17)
Denk niet dat ik gekomen ben
om de Wet of de Profeten af te schaffen.
Ik ben niet gekomen om ze af te schaffen,
maar om ze tot vervulling te brengen.
---
Want ik zeg jullie: als jullie gerechtigheid niet groter is
dan die van de Schriftgeleerden en de Farizeeën,
zullen jullie zeker het koninkrijk van de hemel niet binnengaan.
---
LAAT JULLIE JA JA ZIJN,
EN JULLIE NEE NEE;
wat je daaraan toevoegt
komt voort uit het kwaad.
(uit Matteüs 5,17-37)
DE DIEPE KEUZE VAN HET HART
Er zijn dingen die we graag hebben en graag doen, en er zijn dingen die we niet graag hebben en niet graag doen. Bij die laatste horen wetten, geboden en verboden. En die zijn er in overvloed in ons land. Wetten over leven en dood, over trouwen en scheiden, over wandelen en fietsen, over jong en oud, ziek en gezond, arm en rijk en ga nog maar heel lang door met het opsommen van ik weet niet wat nog allemaal: er bestaan wetten, geboden en verboden over. We weten dat er wetten nodig zijn in een gezonde maatschappij, maar of we ze ook allemaal onderhouden is iets anders. Nogal wat mensen zijn zelfs heel sterk in het niet naleven ervan, zelfs zo sterk dat ze er zelden of nooit op gepakt worden.
Wetten, geboden en verboden … ze zijn zo oud als de straat. Het is dus niet verwonderlijk dat ze centraal staan in de lezingen van vandaag. In het evangelie zegt Jezus zelfs dat Hij niet gekomen om de Wet of de Profeten op te heffen, maar om ze in vervulling te brengen. Zoals wel meer het geval is, zet Hij zich daarbij af tegen de Schriftgeleerden en de farizeeën. ‘Als uw gerechtigheid die van de Schriftgeleerden en farizeeën niet ver overtreft, zult gij niet binnengaan in het Rijk der hemelen,’ zegt Hij. De reden waarom Hij die mensen afwijst, is dat ze hun geloofsbeleving herleid hebben tot het letterlijk naleven van de 633 geboden en verboden die de Wet telde. Ze herleiden die geboden en verboden dus tot uiterlijke gedragingen. Ze leven wel volledig naar de letter, maar niet naar de geest van de wet. En dat kan niet, zegt Jezus. Breng de geest van de wet in vervulling, zegt Hij. En Hij geeft daar voorbeelden van.
Een van die voorbeelden is: ‘Gij zult geen echtbreuk plegen.’ Met andere woorden: pleeg geen overspel. Maar Jezus zegt: je pleegt al overspel als je vol begeerte loert naar iemand anders dan je partner. Volgens de letter van de wet heb je niets verkeerd gedaan, want je hebt geen overspel gepleegd, maar de geest van de wet heb je wel overtreden, want je bent inwendig ontrouw geweest.
Jezus gebruikt harde beelden om te waarschuwen voor zulke verborgen gedragingen en verlangens. Ruk je oog uit en hak je hand af als ze je tot zonde leiden, zegt Hij. Moeten we onszelf dus verminken om brave mensen te blijven? Natuurlijk niet. Jezus gebruikt die beelden alleen maar om te zeggen dat we niet moeten profiteren van al onze mogelijkheden, en dat we verder moeten gaan dan de puur letterlijke beleving van de wet.
Hij zegt dat tegen zijn apostelen, dus zegt Hij dat ook tegen ons. Het is dus goed dat we ons afvragen of we er iets van terechtbrengen. Doen we echt beter dan alleen maar leven naar de letter van de wet? Of blijft het bij een leven dat niet ingaat tegen de wet, maar ook niets doet om verder te kijken dan die wet. Of doen we echt ons best om te leven naar Jezus’ woorden en daden? Je kent zijn enige wet: ‘Bemin God bovenal en uw naaste gelijk uzelf.’ Niemand verplicht ons om naar die wet te leven. Jezus vraagt het ons alleen maar. Brengen we er iets van terecht? Neem onze naaste. Dat zijn niet alleen onze verwanten, vrienden en kennissen, maar ook vreemdelingen en vreemden, armen en zieken, mensen met wie we het misschien soms moeilijk hebben, mensen die niet direct onze vrienden zijn. Nee, we zullen niets tegen hen ondernemen, we zullen hen niet kwetsen en bestelen, want we zijn christenen. We doen dus niets tegen de letter van de wet, maar doen we ook iets naar de geest van de wet? En dat houdt in dat we echt ons best doen voor onze medemensen, en dat we oog, oor en hart hebben voor wie in nood is.
In de eerste lezing zegt de profeet Jezus Sirach: ‘Wanneer gij wilt, kunt gij de geboden onderhouden’ En hij zegt ook: ‘God de Heer heeft niemand bevolen te zondigen en aan niemand toelating gegeven om kwaad te doen.’ En Jezus zegt: ‘Uw beleving van de wet moet veel meer zijn dan de letter van de wet.’ Laten we dus ons best doen om er iets van te maken. Om te leven naar de geest van de wet. Om van ons ja een ja te maken, en van ons neen een neen. Ja tegen Jezus’ woorden en daden, neen tegen alles wat ons daarvan afleidt. Amen.
Een pand leegstaande huizen werd afgebroken. Alleen het kleine huisje van een bejaarde man stond nog recht tussen het puin. Jarenlang had de oude man er gewoond, stil en onopgemerkt, samen met zijn gehandicapte vrouw. Het was hun thuis. Vorig jaar was zijn vrouw gestorven. De stille man was nog zwijgzamer geworden. Maar plots doorbrak het lawaai van de bulldozers de stilte. Het huis van de man werd bedreigd. Het stond daar helemaal alleen en akelig onbeschermd, terwijl het vroeger omringd was door andere huizen.
Plots had de man zijn stilzwijgen doorbroken. Twee uur lang had hij gesproken met iemand van opvangcentrum 't Wagewiel uit Sint-Andries, Maar hij wilde niet weg uit het kleine huisje. Het was van hem. Hij had er de helft van zijn leven gewoond. Al zijn herinneringen waren ermee verbonden. Na de dood van zijn vrouw was het huisje het enige wat hem nog restte. ‘Neen, dat nemen ze me niet af’, zei hij, ‘nooit!' De zaak kwam voor de rechter.
De kleine man wist dat hij uiteindelijk het onderspit zou moeten delven. Maar hij was als een wanhopig dier dat geen uitweg meer ziet. Hij zat in de val. Hij liet zijn tanden zien en wilde liever sterven dan zijn nest te verlaten.
Maar het was een ongelijke strijd. Hij vocht niet uit moed, maar uit wanhoop.