Marga Haas over zichzelf
Toen ik veertig werd, gaf ik toe aan een langer en diep gevoeld verlangen. Ik ging God een serieuze plek geven in mijn leven. Had ik dat daarvoor dan niet gedaan? Als je kijkt naar mijn uiterlijke leven: ja, zeker wel. Ik groeide op in een predikantsgezin en bezocht (behalve in mijn puberteit) elke zondag de kerk, ik ging met een kleine omweg theologie studeren en werd gemeentepredikant. Dat alles geeft toch de indruk dat mijn leven, in ieder geval voor een groot deel, om God draaide. Toch voelde het niet zo. Innerlijk was het namelijk een compleet ander verhaal.
Wie was er vooral aan het woord in mijzelf? Na ruim een jaar als gemeentepredikant gewerkt te hebben, constateerde de huisarts een depressie. Vanaf die periode, dankzij de depressie en dankzij de begeleiding van onder anderen een kundig psychiater, begon ik stukje bij beetje te zien hoeveel stemmen er in mij om aandacht vroegen. Een strenge ethische stem, een zogenaamd realistische stem, de stem van geld en goed, mijn eigen trots, mijn zucht naar goedkeuring, mijn angst om uitgelachen te worden – het was één grote kakofonie. Mocht God al tot mij of in mij spreken, dan zou ik hem nooit hebben verstaan. Dat er af en toe iets van hem doorbrak in mijn bestaan mag met recht een wonder heten.
Ik begon steeds meer in te zien dat alles wat met God te maken had in mijn uiterlijke bestaan, dat dat om God léék te gaan, maar dat het eigenlijk ging om godsdienst en kerk. Het ging erom de gemeente tevreden te houden en mensen alsjeblieft bij de kerk te houden. Het ging erom wat wél en wat niet binnen de lijntjes van de theologie paste. Terwijl ik altijd een ruimtezoeker ben geweest, liet ik me wat geloof betreft inperken door wat wel en niet ‘mocht’ – van DE kerk, van HET geloof, van DE theologie. Dát wilde ik niet meer. Ik wilde God. God zélf. Het werd tijd om hem te bevrijden van zijn etiketten, van alles wat er op hem geplakt was – ook door mij.
Welke vorm dat moest krijgen, het ernst maken met God in mijn leven, dat wist ik niet precies. Maar ik had wel het idee dat het goed was om te beginnen met mediteren. De stilte zoeken. Al die innerlijke stemmen tot rust laten komen, laten bezinken. En dan maar zien wat daaronder lag. Op een goede dag ging ik, nadat ik de kinderen naar school gebracht had, op een meditatiebankje zitten en sindsdien doe ik dat elke schooldag.
Er gebeurde van alles op dat bankje. In het begin was het één grote hel. Wat een herrie! Wat een verwarring! Was ik dat allemaal? Waar bleef die verlangde en gezochte stilte? Waar bleven de rust en de innerlijke vrede? Het leek alsof ik terecht was gekomen in een grote fabriekshal, waarin een onduidelijk product gemaakt wordt op vooral veel transportbanden die onoverzichtelijke routes volgen, met gedreun van machines, gehamer en gebonk, gekras en gedoe en veel, heel veel mensen die door elkaar heen lopen. Heel langzamerhand werd dat minder. En soms kreeg ik zelfs de indruk dat het stof ging liggen. Gaandeweg leerde ik steeds beter onderscheiden welke stemmen daar in mij spraken. En heel langzaam kwam er ruimte voor iets anders. Voor Iets Anders.
Een grote innerlijke ommekeer volgde. Niet met trompetgeschal en licht uit de hemel, maar hand over hand. Ik had mezelf altijd ervaren als een fysiek wezen. Wel met een geest en/of een ziel, uiteraard. Maar in de stilte ontdekte ik dat er in mij een kern huist, die ik niet gemaakt heb, die niet van mij, van mijn schepsel-zijn afkomstig is, maar van elders – en dat die kern toch méér Marga is dan die geschapenheid die ik tot dan toe als Marga ervoer. Dat zette een zeer grote ommekeer in gang, met vergaande gevolgen. Waar ik mezelf vroeger ervoer als afgescheiden van andere mensen, zie ik nu steeds meer de fundamentele eenheid. Waar ik vroeger bang was om mijn eigenheid te verliezen, denk ik nu: hoe minder ik, hoe meer ruimte voor God in mij. En hoe meer ik mijn oude zelf verlies, hoe meer Marga ik me voel. Ik kom steeds meer thuis.
|