Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
23-05-2019
DOORDENKEN OP DONDERDAG
Marga Haas over zichzelf
Toen ik veertig werd, gaf ik toe aan een langer en diep gevoeld verlangen. Ik ging God een serieuze plek geven in mijn leven. Had ik dat daarvoor dan niet gedaan? Als je kijkt naar mijn uiterlijke leven: ja, zeker wel. Ik groeide op in een predikantsgezin en bezocht (behalve in mijn puberteit) elke zondag de kerk, ik ging met een kleine omweg theologie studeren en werd gemeentepredikant. Dat alles geeft toch de indruk dat mijn leven, in ieder geval voor een groot deel, om God draaide. Toch voelde het niet zo. Innerlijk was het namelijk een compleet ander verhaal.
Wie was er vooral aan het woord in mijzelf? Na ruim een jaar als gemeentepredikant gewerkt te hebben, constateerde de huisarts een depressie. Vanaf die periode, dankzij de depressie en dankzij de begeleiding van onder anderen een kundig psychiater, begon ik stukje bij beetje te zien hoeveel stemmen er in mij om aandacht vroegen. Een strenge ethische stem, een zogenaamd realistische stem, de stem van geld en goed, mijn eigen trots, mijn zucht naar goedkeuring, mijn angst om uitgelachen te worden – het was één grote kakofonie. Mocht God al tot mij of in mij spreken, dan zou ik hem nooit hebben verstaan. Dat er af en toe iets van hem doorbrak in mijn bestaan mag met recht een wonder heten.
Ik begon steeds meer in te zien dat alles wat met God te maken had in mijn uiterlijke bestaan, dat dat om God léék te gaan, maar dat het eigenlijk ging om godsdienst en kerk. Het ging erom de gemeente tevreden te houden en mensen alsjeblieft bij de kerk te houden. Het ging erom wat wél en wat niet binnen de lijntjes van de theologie paste. Terwijl ik altijd een ruimtezoeker ben geweest, liet ik me wat geloof betreft inperken door wat wel en niet ‘mocht’ – van DE kerk, van HET geloof, van DE theologie. Dát wilde ik niet meer. Ik wilde God. God zélf. Het werd tijd om hem te bevrijden van zijn etiketten, van alles wat er op hem geplakt was – ook door mij.
Welke vorm dat moest krijgen, het ernst maken met God in mijn leven, dat wist ik niet precies. Maar ik had wel het idee dat het goed was om te beginnen met mediteren. De stilte zoeken. Al die innerlijke stemmen tot rust laten komen, laten bezinken. En dan maar zien wat daaronder lag. Op een goede dag ging ik, nadat ik de kinderen naar school gebracht had, op een meditatiebankje zitten en sindsdien doe ik dat elke schooldag.
Er gebeurde van alles op dat bankje. In het begin was het één grote hel. Wat een herrie! Wat een verwarring! Was ik dat allemaal? Waar bleef die verlangde en gezochte stilte? Waar bleven de rust en de innerlijke vrede? Het leek alsof ik terecht was gekomen in een grote fabriekshal, waarin een onduidelijk product gemaakt wordt op vooral veel transportbanden die onoverzichtelijke routes volgen, met gedreun van machines, gehamer en gebonk, gekras en gedoe en veel, heel veel mensen die door elkaar heen lopen. Heel langzamerhand werd dat minder. En soms kreeg ik zelfs de indruk dat het stof ging liggen. Gaandeweg leerde ik steeds beter onderscheiden welke stemmen daar in mij spraken. En heel langzaam kwam er ruimte voor iets anders. Voor Iets Anders.
Een grote innerlijke ommekeer volgde. Niet met trompetgeschal en licht uit de hemel, maar hand over hand. Ik had mezelf altijd ervaren als een fysiek wezen. Wel met een geest en/of een ziel, uiteraard. Maar in de stilte ontdekte ik dat er in mij een kern huist, die ik niet gemaakt heb, die niet van mij, van mijn schepsel-zijn afkomstig is, maar van elders – en dat die kern toch méér Marga is dan die geschapenheid die ik tot dan toe als Marga ervoer. Dat zette een zeer grote ommekeer in gang, met vergaande gevolgen. Waar ik mezelf vroeger ervoer als afgescheiden van andere mensen, zie ik nu steeds meer de fundamentele eenheid. Waar ik vroeger bang was om mijn eigenheid te verliezen, denk ik nu: hoe minder ik, hoe meer ruimte voor God in mij. En hoe meer ik mijn oude zelf verlies, hoe meer Marga ik me voel. Ik kom steeds meer thuis.
We blijven Pasen vieren! Pasen is het feest van het nieuwe leven met en in Christus. Het woord 'nieuw' typeert de woorddienst van deze zondag. 'Heb elkaar lief' zegt Jezus tegen zijn leerlingen en Hij noemt dat 'een nieuw gebod'. In feite is dat gebod van de wederzijdse liefde oeroud, maar het is wel door Jezus op een nieuwe, radicale wijze voorgeleefd.
Echte liefde is altijd nieuw. Maar vaak is onze liefde oud geworden door sleur en verplichtingen.
Paulus en Barnabas verkondigden het evangelie bij de heidenen,
ze vonden er veel gehoor en kregen vele leerlingen.
Ze bemoedigden die en spoorden hen aan te volharden,
maar ze wezen er ook op
‘dat wij pas na veel beproevingen
het koninkrijk van God binnen kunnen gaan’.
(Handelingen, 14,21-22)
Tijdens het laatste avondmaal, werd Jezus zeer ontroerd
omwille van dit laatste samenzijn met zijn dichtste vrienden.
Daarom sprak Hij hen nog eens aan:
‘Kindertjes,
ik zal niet lang meer bij jullie kunnen zijn;
daarom herhaal ik nog eens,
wat ik vroeger al zo dikwijls gezegd heb:
een nieuw gebod geef ik jullie,
ik wijs jullie een andere manier van leven aan.
Jullie moeten elkaar liefhebben.
Evenzeer als Ik jullie heb liefgehad,
moeten ook jullie van elkaar houden.
Daaraan moeten alle mensen kunnen zien
dat jullie mijn leerlingen, mijn vrienden, zijn:
als jullie diezelfde liefde onder elkaar kunnen bewaren.’
(Johannes 13,31 en 33-35)
‘ZOALS IK JULLIE HEB LIEFGEHAD’
Als leerlingen van Jezus, willen wij leven vanuit de kracht van zijn verrezen liefde, niet met woorden alleen, maar metterdaad. Maar hoe moeten wij dat toch doen? In zijn afscheidsrede, tijdens het Laatste Avondmaal, heeft Jezus ons een zeer menselijke weg getoond. Hij zei: ‘Door elkaar lief te hebben, zoals Ik u heb liefgehad.’
Het nieuwe van Jezus’ gebod bestaat er niet zozeer in dat christenen mensen zijn die ‘iedereen’ graag willen zien; een soort ruime, universele liefde dus, over alle grenzen heen. Het nieuwe bestaat erin dat wij diegenen, met wie wij verbonden leven, leren liefhebben ‘zoals Hij ons heeft liefgehad’, dat wij dus beminnen naar ‘zijn maat’,met ‘zijn intensiteit’, op ‘zijn manier’.
Wat zou dat dan kunnen betekenen? Want er bestaan veel soorten liefde: vrije liefde, ascetische liefde, platonische liefde… Maar wat is er nu zo typisch zijn aan die liefde ‘op Jezus’ manier’.
Eerst en vooral is christelijke liefde gebaseerd op diepe dankbaarheid. Elk gebed van Jezus begon vanuit de dankbaarheid tegenover zijn God en Vader. Wij geven zeker reeds veel van onszelf, maar wij ervaren vooral dat wij nog veel meer krijgen. Eigenlijk voelen wij ons overstelpt door genade, zodat wij ons soms afvragen: waar hebben wij die liefde toch verdiend? Wij hebben die niet verdiend. Wij krijgen die zomaar, gratis voor niets. Wij zijn dan ook onmetelijk dankbaar voor het gratis geschenk van Gods liefde voor ons, en die geeft ons de kracht om zelf lief te hebben.
Daarbij wil christelijk liefhebben ook zeggen: vergeven. Als wij oppervlakkig kijken, dan merken wij vooral fouten, tekorten en gebreken. Maar christelijke liefde ziet meer in de andere, kijkt doorheen de zwakheden en bespeurt de nieuwe mogelijkheden voor de toekomst, omdat de andere een goddelijke schat in zich draagt. Christelijke liefde vergeeft de kleinheid van de andere, uiteindelijk omdat die kind van God is, d.w.z. beminnenswaardig in zichzelf en niet omwille van enkele uiterlijke sympathieke kwaliteiten. De andere is a priori de moeite waard om graag gezien te worden. Aan hem wordt dus veel vergeven.
Christelijke liefde veronderstelt ten derde geloof in kleine tekens en is niet spectaculair. Het zijn de kleine stappen en gebaren die het doen. Geen grote en dure cadeaus. Een heel eenvoudig teken op een goed gekozen moment, zo natuurlijk mogelijk, kan het best de meest intense gevoelens uitdrukken. Tederheid is altijd broos. Het christendom gebruikt doorgaans geen spektakelgeschenken, maar eenvoudige symbolen!
Christelijk liefhebben is ten vierde meer dan een gevoelen; het is vooral een keuze. Sommigen denken dat alles spontaan moet gaan. Wat niet spontaan opkomt uit het hart, lijkt hen niet echt, maar artificieel. Liefde kan natuurlijk niet ontstaan zonder het spontaan, aantrekkelijk gevoel. Maar als de liefde groeit, een crisis doormaakt en reëler wordt, dan weten wij het maar al te goed: om lief te blijven hebben, om de andere graag te blijven zien, moet je kiezen. Die dagelijks opnieuw genomen beslissing is de meest echte manier om te beminnen.
Gelukkig komt er ook de ervaring bij gekozen te worden. En dat is weer een nieuwe reden tot nog grotere dankbaarheid. In het christendom mogen wij ervoor kiezen te beminnen en wij worden gekozen en bemind!
Liefde naar Jezus’ maat veronderstelt ten vijfde vooral gave van onszelf, onszelf achteruit stellen en de anderen laten voorgaan. Wij mogen het nooit vergeten: vóór Jezus zich in de Eucharistie als Brood geeft, breekt Hij zichzelf, deelt Hij zichzelf. En als men een stuk brood breekt, dan weet men vooraf nooit precies waar de breuklijn zal lopen. Maar ergens zal het pijn doen, in ieder geval. Christelijke liefde is inderdaad altijd gekruisigde liefde, liefde die weet dat er altijd een stuk opoffering, zelfverloochening bij hoort, liefde die erop uit is zichzelf weg te cijferen en de andere te laten groeien. Liefhebben naar Jezus’ maat betekent: belangeloze zelfgave. ‘Daar alleen kan liefde wonen, daar alleen is ’t leven zoet, waar men, stil en ongedwongen, alles voor elkander doet.’
Dat is dus christelijk liefde: ervoor kiezen dankbaar, vergevend en belangeloos lief te hebben en dat doorheen de kleine tekens van elke dag. Wie kan dat opbrengen? Het lijkt ons soms een hele opgave. Dat kunnen wij alleen als wij heel diep geloven dat de verrezen Heer met zijn Liefde, die sterker is dan elke dood, levendig in ons aanwezig is om er als een krachtbron werkzaam te zijn.
(Frans Mistiaen s.j.)
Indien voor iedere mens een ander mens een beetje zorg droeg,
indien wie niemand heeft niet vruchteloos om iemands liefde vroeg,
indien wie koude lijdt zich koesteren mocht bij 't haardvuur ergens thuis,
indien voor ieder kind voorhanden was wat speelgoed en een huis,
en voor wie huilt van pijn een hand die streelt en open wonden dicht,
Vandaag is het roepingenzondag, met het verhaal van de goede herder. Hoe zal de Kerk van morgen er uitzien? Welke gelovigen zullen instaan voor een gemeenschap? En wat zal de rol van de priester zijn daarbij? Het is allemaal moeilijk te voorspellen!
Verder wachten op meer nieuwe priesters zou wel eens op niets kunnen uitlopen. Laten wij duidelijk inzien dat het in een gelovige gemeenschap niet gaat om aanstelling van ambtenaren of bedienden, die hun eigen winkeltje, hun eigen zaak verdedigen.
‘Geroepen mensen’ zijn alle christenen met een brandend hart: zij hebben iets mee te delen en door te geven.
Paulus en Barnabas zeiden onomwonden:
De Heer heeft ons het volgende opgedragen:
‘Ik heb je bestemd tot een licht voor alle volken
om redding te brengen,
tot aan de uiteinden van de aarde.’
(Handelingen 13,46-47)
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: ‘Mijn schapen luisteren naar mijn stem. Ik ken ze en ze volgen Mij.
Ik geef hun eeuwig leven; zij zullen in eeuwigheid niet verloren gaan en niemand zal ze van Mij wegroven. ’
(Johannes 10,27-28)
‘GEROEPEN OM JEZUS TE VOLGEN’
In deze paastijd horen we herhaaldelijk verhalen over het wedervaren van de eerste leerlingen. Hoe weinig wij ook met historische of wetenschappelijke zekerheid kunnen zeggen, toch zijn er een paar dingen, die boven alle twijfel verheven zijn, zoals het feit dat zij vaak gevangen genomen werden, verhoord en voor de rechtbank gesleept door de godsdienstige hooggeplaatsten van hun tijd…en dat zij bij dit alles enthousiast bleven, ja zelfs fier waren over datgene wat zij omwille van Jezus te lijden hadden.
Zo is er een mooi verhaal over alweer een aanhouding van enkele vrienden van Jezus. Zij worden beschimpt, belasterd en afgedreigd. Maar een zekere Gamaliël, een farizeeër die een eerlijk man was, zegt tot zijn geestesgenoten: ‘Laat die mensen toch met rust. De toekomst zal wel uitwijzen wat ervan aan is. Als hun zaak van mensen uitgaat en alleen maar beuzelpraatjes zijn, dan zal het allemaal gauw verdwijnen’.
We zouden de wijze woorden van deze Gamaliël kunnen vergelijken, met wat wij vandaag zo dikwijls zien gebeuren: vele ‘grote sterren en acteurs’ blijken na verloop van tijd maar ééndagsvliegen, omdat zij aan inhoud of boodschap niets te bieden hebben.
Maar diezelfde Gamaliël gaat verder: ‘Indien datgene wat zij verklaren echter van God uitgaat, dan moeten wij oppassen, want als wij hen tegenwerken, verzetten wij ons eigenlijk tegen God.’ ‘Vertrouw erop, zegt deze wijze farizeeër, de innerlijke kracht van een boodschap is sterk genoeg op zichzelf. Zijn het leugens of prietpraat, dan zal het allemaal gauw tenietgaan. Is hun woord echter van God afkomstig, dan is het nutteloos, zelfs zondig om ons ertegen te verzetten.’
En dan komen we bij onze tijd: heeft onze Kerk in het verleden niet al te zeer gebouwd op uiterlijke macht en pracht en praal, en niet op de inhoud van de boodschap zelf, die verkondigd werd? Erger nog, is zij zelf wel altijd trouw gebleven aan de inhoud van die boodschap?
Zolang wij deze vraag in de verleden tijd stellen, is het nog gemakkelijk om te antwoorden. Het laat onszelf en de kerk van onze tijd nog altijd buiten schot. Daarom zou ik voorstellen om deze vraag ook eens in de tegenwoordige tijd te stellen: waarop bouwen wij vandaag de dag om onze boodschap van geloof, hoop en liefde uit te dragen? We kunnen geneigd zijn om te denken: de uiterlijke schijn, de mooie woorden, zelfs de lichtflitsen van een show lijken het vaak te halen…maar doorgaans duurt dit succes niet langer dan de duur van een ademtocht.
Bouwen wij, gelovigen van vandaag, op de innerlijke kracht van de boodschapen leven wij daarnaar? Of zoeken wij ons heil in allerlei modieuze zinledige trucs, die niet bouwen op de kern van onze boodschap maar op uiterlijk vertoon? En een stapje verder: proberen wij althans ons leven uit te bouwen in de geest van die boodschap, ook al zal dat gebeuren met vallen en opstaan? Toch is het duidelijk: alleen mensen, die leven in het spoor van Jezus, en niet een stortvloed van mooie woorden, die met een gelovig sausje overgoten zijn, zullen de blijde boodschap doorgeven.
Laten wij ondanks alle andere schijnvertoningen blijven geloven in de innerlijke kracht van onze roeping!
In de grote massa mannen en vrouwen
– of ze nu christen zijn of niet –
zijn er mensen op zoek
naar een mensheid die echt menselijk is
en die zich opent naar God toe.
Hopelijk ontmoeten die mensen op hun weg
een kerk, die zich van macht heeft ontdaan,
een kerk, die arm is, zoals God arm is,
een kerk, die is teruggekeerd naar het wezenlijke,
Moeders te veel idealiseren legt extra druk op hun schouders. Maar het mag gezegd worden: een moeder is vaak een eerste doorkijkje naar God.
Moeders heb je in soorten. Er zijn knuffelmoeders en praatmoeders. Er zijn moeders die helemaal opgaan in koken en kleertjes naaien voor hun kroost en andere moeders, die het zorgen liever beperken tot een paar uur per dag.
Er zijn moeders die alles weten van hun kinderen, of dat toch denken. En er zijn moeders die hun kinderen elke dag een paar uur volslagen kunnen vergeten en daarna zichzelf veel betere moeders voelen.
Er zijn moeders die nooit boos worden op hun kinderen en moeders die hun kroost af en toe wel eens de nek kunnen omdraaien. Er zijn moeders die urenlang enthousiast meespelen met hun kinderen en andere moeders die tijdens een spelletje stiekem hun berichtjes checken.
Er zijn moeders met een partner die meevadert of –moedert en moeders die het in hun eentje proberen te rooien.
Er zijn strenge moeders en moeders die alles goedvinden en een heleboel moeders daar ergens tussenin.
Er zijn moeders die levenslang blijven zorgen en redderen en moeders die dolblij zijn dat hun kinderen eindelijk volwassen zijn en voor zichzelf kunnen zorgen.
Er zijn moeders met volle-nest-stress en moeders met het lege-nest-syndroom.
Er zijn moeders mét kinderen en moeders zonder kinderen, soms tot hun groot verdriet. Die laatsten moederen dan over hun collega’s, hun vrienden of hun buren, of zijn vol overgave tante of meter. Maar allemaal geven die moeders het beste van zichzelf, in dagelijkse dosissen.
De ene dag lukt het al beter dan de andere, maar ze blijven proberen en ze slagen er vaak ook in. Kinderen met zo’n moeder hebben een onvervangbare ervaring van vastheid en trouw. Ze kunnen dan ook tegen een stootje.
God is voor mensen onzichtbaar. Je hebt een leven lang nodig om te ontdekken wat voor iemand Hij is. Iemand die er altijd is, die naar je luistert, die het beste voor je wil, die je nooit in de steek laat, die het goede in je naar boven haalt.
Wie een fijne moeder (en een lieve vader) heeft, krijgt daar alvast een pittig voorsmaakje van.
Veertien dagen zijn er nu voorbij sinds Pasen. De afstand van de jubel van het feest wordt groter, de uitbundigheid, zoals die in onze kerk werd uitgezongen, is weggeëbd.
In zekere zin was het ook zo voor de leerlingen van Jezus: soms hernamen zij hun gewone, vroegere bezigheden, maar velen, die uitdrukkelijk Jezus bleven volgen, werden meer en meer vervolgd; zij kregen te lijden omwille van Jezus.
Naarmate de paastijd vordert staan de lezingen een beetje meer in dat teken: hoe het leven verder gaat na kruisdood en verrijzenis. Zo horen we vandaag een verhaal over Petrus en de andere leerlingen die al voor de tweede keer gevangen genomen zijn omdat zij volharden in hun trouw aan de verrezen Heer.
En het evangelie van vandaag begint dan weer met de doodgewone, dagdagelijkse woorden van Petrus, die zijn werk hervat: ‘Ik ga vissen’ … waarop de anderen alleen maar antwoorden: ‘We gaan met je mee.’
En dan gebeurt het wonder …
De leden van het Sanhedrin lieten hen geselen,
bevalen hun de naam van Jezus niet meer te gebruiken
en lieten hen vrij.
De apostelen verlieten het Sanhedrin,
verheugd dat ze waardig bevonden waren
deze vernedering te ondergaan
omwille van de naam van Jezus.
(Handelingen 5,40-41)
Petrus zei: ‘Ik ga vissen.’
‘Wij gaan met je mee,’ zeiden de anderen.
Ze stapten in de boot,
maar de hele nacht vingen ze niets.
Toen het al ochtend werd,
stond Jezus op de oever,
al wisten de leerlingen niet dat het Jezus was.
(Johannes 21,3-4)
‘OOK TOEN GING HET LEVEN VERDER’
Twee merkwaardige lezingen vandaag. Het stukje evangelie, dat we hoorden, komt uit het 21ste hoofdstuk van het Johannesevangelie. Nu is héél dat evangelie al, volgens hedendaagse bijbelwetenschappers ten onrechte aan de apostel Johannes toegeschreven, maar dit laatste hoofdstuk is nog van iemand anders, die nog wat verder van de historische Jezus afstaat, en die alles slechts van anderen gehoord heeft. En toch treft ons de grote zekerheid waarmee de Verrezen Jezus nog steeds opnieuw verkondigd wordt. We merken ook een opvallende verschuiving in de aanwijzingen van de verrijzenis. Eerst is er alleen het lege graf als aanduiding. Dat hoorden we op Pasen zelf al: de vrouwen, die met welriekende kruiden naar het graf trokken, maar de steen was weggerold, het graf was leeg. Er is maar één verklaring mogelijk: Jezus is verrezen, zoals Hij voorzegd had. Later wordt dat feit van de verrijzenis in twijfel getrokken. Je weet het wel: de wachters bij het graf werden omgekocht om te vertellen, dat ze in slaap gevallen waren, en dat de leerlingen van Jezus het dode lichaam geroofd hadden…om het ‘fabeltje’ van zijn verrijzenis te verspreiden. Daarom moesten er andere sporen komen, dat Jezus, hoewel gekruisigd, toch opnieuw leefde, opgestaan was uit de doden. En dan krijgen we een hele reeks van verschijningen die verteld worden, zoals bv. aan de leerlingen van Emmaüs of zoals het verhaal dat we vandaag hoorden.
Wat heeft zich precies historisch afgespeeld op die Paasmorgen? Met zekerheid zullen we dat nooit weten. Geen ooggetuigen en geen persfoto’s! Wat deed zich eigenlijk voor bij die gebeurtenissen, die als verschijningen van Jezus verteld worden? We zullen het nooit kunnen achterhalen. Hoeveel tijd is er daadwerkelijk verlopen tussen de dag van Jezus’ kruisiging, en de verkondiging van het geloof in de verrezen Jezus? Ook daar kunnen wij onmogelijk met zekerheid een termijn bij aanduiden. Wat wij met zekerheid weten, is dit: binnen een tijdspanne van zowat twintig jaar is er een groep van leerlingen van Jezus, die bij hoog en laag volhielden, dat zij Hem nog op één of andere wijze ontmoet hadden. Waarom waren zij zo halsstarrig in dat geloof? Het was zeker niet omdat zij daar enig voordeel uit konden puren of rijker door werden. Integendeel, zij werden geminacht, uitgesloten, gevangen genomen, en op één na zijn ze allemaal gemarteld en vermoord omwille van dat geloof, dat zij zo bleven preken. Juist dat maakt hun verhaal zo geloofwaardig: zij bleven Jezus’ woorden spreken, zij bleven zijn daden stellen, zij bleven zelfs de hoop, die Hij beloofd had, verder doorgeven…ondanks alle tegenkanting.
Mogen zij voor ons een voorbeeld zijn om te volharden in deze hoop en dit vertrouwen, ondanks alles. Mogen wij die mooie bede van de leerlingen van Emmaüs echt tot de onze maken: ‘Blijf bij ons, Heer, want de zon gaat al onder en de dag loopt ten einde.’ Wij kennen onze eigen moeilijkheden, onze eigen droefheid en verdriet…laten wij met de eerste leerlingen even volhardend zijn in het geloof en de hoop, dat het leven het uiteindelijk haalt op elke vorm van nederlaag of pijn of dood.
We zijn hier, net als de apostelen, bijeen op de achtste dag na Pasen. We hebben de Verrezen Heer niet in levenden lijve gezien, en toch weten we Hem hier onder ons aanwezig.
‘Gelukkig die niet zien en toch geloven’ zullen we Jezus tot Thomas horen zeggen.
We mogen de aanwezigheid van de Heer gewaarworden: allereerst in het gelaat van onze medegelovigen. Daarnaast in zijn Woord dat we hier zullen horen. En tenslotte mogen we ons aan deze heilige tafel – geestelijk – voeden met zijn Brood van Leven.
Door de handen van de apostelen
gebeurden er vele tekenen en wonderen onder het volk.
(Handelingen 5,12)
Nog vele andere tekenen heeft Jezus
voor de ogen van zijn leerlingen verricht,
die niet in dit boek zijn neergeschreven.
(Johannes 21,30)
WE HEBBEN DE HEER HERKEND ... IN ZIJN WONDEN
`Omdat je Me gezien hebt, geloof je?’ – Johannes 20,19-31
‘Eerst zien en dan geloven!’ Hoe dikwijls horen we dat niet. Je kan ook niet alles geloven wat verteld wordt: praatjes, halve waarheden en hele leugens. En zelf zijn wij nogal eens die ongelovige Thomas: we geloven wel, maar liefst toch niet te veel. Geloven ja, maar zonder overdrijven. Bovendien: wie alles zomaar aanneemt wordt inderdaad vaak bedrogen, soms pijnlijk.
Toch hebben belangrijke dingen vaak met geloven te maken. Een jongen en een meisje, die van elkaar houden en dromen over later, zeggen: ‘ik beloof je trouw te blijven in goed en kwade dagen.’ Ik beloof het, omdat ik in je geloof.
Zo is het ook met ons geloof in Jezus. De kern ervan gaat over verrijzenis: uit de dood opstaan tot nieuw leven. We kunnen dat niet duidelijk beschrijven. Het reikt verder dan wat onze ogen zien en onze handen kunnen aanraken. Waarom zouden we aannemen dat dit alles waar zou zijn?
Het kan zijn omdat onze ouders het zo geleerd hebben en ook voorgeleefd. Maar de echte reden ligt dieper. De diepste reden om te geloven in een nieuw en volkomen leven, dat is Jezus zelf, die mens van Nazareth, die zo leefde, zo sprak en zulke tekenen toonde. Die hoop bracht aan mensen die blind of lam, doof of stom, melaats of bezeten waren en hen genezing bracht. Die Jezus, die op die manier nieuw leven bracht.
Ook vandaag zijn nog er mensen, die zijn woorden spreken en zijn leven leiden. Mensen, die nog altijd anderen laten opstaan en een nieuwe adem geven, mensen, die nieuw leven brengen waar alles dor en dood lijkt.
Toen herkenden zij Jezus niet en geloofden zij niet in Hem; zij, dat waren de leiders, de schriftgeleerden en farizeeën.
Herkennen wij Hem vandaag, als Hij in onze buurt opnieuw aanwezig is, in die of die goede mens, die anderen opwekt …en wellicht tegengewerkt wordt door sterke, kwade machten, die het een tijdlang lijken te halen.
Geloven wij dat Hij blijft verrijzen? Dat Hij ook nu nog steeds tot leven komt? En dat Hij ook nu nog steeds nieuw leven brengt.
Thomas
Ik was er niet, toen Jezus bij hen kwam en hun de tekens toonde in zijn handen, toen Hij hun uitgedoofde vuur deed branden en ieder uit zijn handen 't brood aannam.
Ik wilde niet, zo volgzaam als een lam mij bij de kudde trouwe schapen voegen die van de herder alles maar verdroegen. Ik wilde zelf bepalen of ik kwam.
Ik wilde zien en voelen of ik niet met dromen mij in slaap zou laten wiegen, of mij door schone schijn laten bedriegen.
Dat konden zij misschien doen, maar ik niet.
Toen zag ik Hem - en ik had geen verweer maar kon slechts stamelen: ‘Mijn God, mijn Heer!’
Gij, uit een ver land, gestrand in een roestige boot;
Gij, gelyncht of neergeknald in de intifada;
Gij, kindsoldaat met moordzucht in de ogen;
Gij, Afrikaan, bestolen en verkracht door de soldateska;
Gij, onder uw schamel tentje in het vluchtelingenkamp;
Gij, angstig in die koude truck naar het beloofde Engeland;
Gij, in de uitzichtloze rij, wachtend op asiel;
Gij, kansloos en verpauperd ter wille van uw ras of kleur;
Gij, aan de zelfkant, waar uw zelf niet meer gezien wordt;
Gij, in uw achterkamertje vol eenzaamheid en gemis;
Gij, in uw ziekbed, snakkend naar het einde of nieuw begin;
Gij, in rouw en met verdriet dat zwaarder is dan zand;
Gij, uitgesteld en afgeschreven, weggevloeid en afgedankt;
Gij, aan de schandpaal gesteld en uitgespuwd;
Gij, bespot, gegeseld en met doornen verminkt;
Gij, ontkleed, ontdaan van menselijkheid, gekruisigd;
Gij, schreeuwend in het duister als het afgeslachte lam;
Gij, omstreeks het negende uur
meegaand met de dood
in elk van ons,
opdat wij zouden leven.
(Marcel Verhelst)
Wie hier, bijgaand, de 'Grote Voorbede' op tekst van Huub Oosterhuis wil beluisteren, kan onderstaande link aanklikken of deze link kopiëren en in de browser plakken.
Uit een brief van een zuster uit Brazilië, die bij de armsten der armen werkt:
HET LAATSTE AVONDMAAL VAN ONZE HEER JEZUS
Jezus geeft ons vandaag een voorbeeld hoe Hij, Meester en Heer, zelf beleeft wat Hij als Leraar voorhoudt. Zijn woorden krijgen waarde door het getuigenis van zijn leven. Het gebaar zelf is zijn onderricht: gezag kan enkel verstaan worden als dienst aan de anderen.
Petrus biedt eerst nog weerstand, omdat hij meent dat ongelijkheid noodzakelijk en rechtvaardig is. Hij verstaat nog niet dat waarachtige Liefde leidt tot gelijkheid en broederlijkheid. In de gemeenschap van gelovigen bestaat er wel een verschil in functies, maar alle functies moeten ertoe bijdragen opdat de wederzijdse liefde een levende werkelijkheid wordt.
Daarom is geen enkel gevoelen van superioriteit goed te praten, maar kan alleen een persoonlijke verbondenheid als broeders en vrienden gelden. Jezus zet zich op de knieën voor elk van zijn leerlingen om hun bestofte voeten te wassen. Hij verliest hierdoor zijn gezag of zijn waardigheid niet: Hij toont ons hoe ver Liefde kan gaan.
---
Hij nam een brood,
brak het in stukken, gaf het hun, en zei:
‘Dit is mijn lichaam;
het wordt voor jullie gegeven.
Blijf dit doen om Mij te gedenken.’
(Lucas 22,19)
Heer Jezus,
eens is het zo gebeurd:
je lichaam, je hele leven,
gegeven en gebroken,
dag aan dag
tot aan die laatste dag
daar op Calvarie.
Gegeven en gebroken,
zoals het stukje brood,
dat je voor je vrienden brak
en doorgaf:.
‘Dit ben Ik zelf.
Blijf dit daarom doen,
blijf dit herhalen,
om Mij niet te vergeten.’
Je woorden
waren je eigen hele leven,
door en door
en dag aan dag..
Bewogen bidden wij
diezelfde woorden.
Ontroerd breken wij
hetzelfde brood.
Mogen jouw woorden
woorden worden
van ons eigen leven,
gegeven, soms gebroken.
Moge jouw brood
brood worden
van ons eigen leven,
gegeven, soms gebroken.
Om die genade bidden wij
voor vandaag
voor alle dagen.
Wie volgende link aanklikt ofwel kopieert en plakt in de eigen browser kan nog even naar de ‘Notre-Dame’ in Parijs voor het mooiste lied bij Witte Donderdag:
Op deze vierde dag van de Goede Week staan we vlak voor het Heilig Triduüm van Witte Donderdag, Goede Vrijdag en Stille Zaterdag. De teneur van de liturgie is donker: alle aandacht gaat naar het bittere verraad van Judas, archetype of verpersoonlijking van de machten van het kwaad die strijd leveren tegen het Rijk van God.
Vooral in meer zuiderse landen wordt in sommige kerken nog een bijzondere processie gehouden waarin Jezus, op zijn kruisweg, de Mater Dolorosa, de Moeder van Smarten ontmoet. Ook wordt in sommige kerken nog het ‘Officium Tenebrarum’ (Het Officie van de Duisternis) gebeden, dat reeds de duisternis oproept, die over de wereld zal neerdalen bij de nakende dood van Jezus aan het kruis. Tijdens deze ceremonie, die bij voorkeur ’s nachts gehouden wordt, worden boetepsalmen en de klaagliederen van Jeremia gelezen, gebeden, gezongen. Bij de aanvang staan 15 brandende kaarsen op een kandelaar. Aan het einde van elke lezing wordt een kaars gedoofd, tot de kerk volledig in duisternis is gehuld.
Het ritueel verbeeldt de duisternis die over de aarde zal vallen bij de dood van Jezus. De kaarsen, die één voor één gedoofd worden, staan symbool voor de leerlingen, die ook één na één, hun Vriend, Leraar en Meester in de steek lieten.
Als wij
met zoveel woordenzeggen
Jezus lief te hebben …
Is dat omdat wij zoals Judas waren,
die de balsem niet aan Hem wilde besteden,
bij de zalving door een vrouw,
maar Hem verraden heeft?
Of is het omdat we zoals Petrus waren,
die Hem verloochend heeft,
en niet kon kiezen:
vóór Hem? Tegen Hem?
Of is het omdat wij, als zijn dichtste vrienden waren,
Op deze dinsdag van de Goede Week leidt het evangelie ons reeds twee dagen verder: de geladen stemming bij het Laatste Avondmaal. Het beslissende uur komt naderbij. Jezus voelt dat Hij zal overgeleverd en gekruisigd worden. Maar net dan, voorspelt Hij, zullen lafheid en verraad – vanuit zijn meest intieme vriendenkring – Hem te beurt vallen ...
Toen Jezus met zijn leerlingen aan tafel aanlag werd Hij diepbedroefd, en Hij verklaarde: ‘Waarachtig, Ik verzeker jullie: een van jullie zal Mij VERRADEN …
‘Waarom kan ik U nu niet volgen, Heer?’ zei Petrus. Ik wil mijn leven voor U geven!’. Maar Jezus zei: ‘Jij je leven voor mij geven? Waarachtig, Ik verzeker je: nog voor de haan kraait zul jij mij driemaal VERLOOCHENEN.’
Wij lezen vandaag bij Jesaja het eerste lied van de ‘Dienaar van Jahwe’, een ‘Toekomstmens’, waarvan Jezus, eeuwen later de vervulling zal brengen. Zonder Jezus ooit gekend of ontmoet te hebben beschrijft de profeet, eeuwen van te voren, de wezenlijke eigenschappen, die de komende Messias zullen kenmerken.
Hij schreeuwt niet,
hij verheft zijn stem niet,
hij roept niet luidkeels in het openbaar;
het geknakte riet breekt hij niet af,
de kwijnende vlam zal hij niet doven.
Het recht zal hij zuiver doen kennen.
Jezus toont, in zijn leven en zijn lijden, dat deze ‘Dienaar van Jahwe’ een ‘Lijdende Dienaar’ zal zijn. Enkel langs de weg van het kruis en het diepste lijden kan echt leven voor alle mensen gebracht worden. Wereldwijd kreunen zovelen onder de vele vormen van ‘zonde’, de talloze vormen van een verkeerd begrepen vrijheid, die de echte vrijheid en de oprechte Liefde doden. Terwijl net deze vrij gekozen, zelveloze Liefde ‘leven-gevend’ is.
Het eerste evangelie van Palmzondag vertelt ons de blijde intrede van Jezus als een koning in Jeruzalem. Palmtakken hoorden daarbij, en ook mensen die Hosanna jubelden en joelden en die hun mantels als tapijten uitspreidden op de grond.
Maar het paard waarop Hij zat – die meest vreemde van alle koningen, zoals later ten overvloede zal blijken – was een ezel, het schamele diertje van de kleine man. Dat is niet zomaar een bijkomstigheid, geen detail zonder belang. Jezus koos daar nadrukkelijk voor – een andere keuze zou voor Hem niet passen.
Wanneer Hij – nu – óns uitkiest om zijn boodschap uit te dragen, gaat zijn voorkeur ook niet uit naar raspaarden – dat zijn we immers niet! – maar naar simpele doorsnee-mensen zoals wij allemaal zijn.
Op Palmzondag wordt Jezus nog gehuldigd als een koning. Maar die palmtakken en dat Hosanna smaken bitter in het licht van de onmiddellijke toekomst: drie, vier dagen later immers joelt datzelfde Jeruzalem: ‘Aan het kruis met Hem!’.
Palmzondag is zowel zegepraal als aftocht. De intrede in Jeruzalem krijgt haar volle betekenis slechts tegen de achtergrond van Jezus’ marteldood. Daarom is het zinvol om het takje van Palmzondag mee naar huis te nemen en het achter het kruis van Goede Vrijdag te steken.
Hij kwam steeds dichter bij de stad.
Waar de weg de Olijfberg afgaat
begonnen al zijn leerlingen vrolijk en uit volle borst
God te prijzen om alle machtige daden die ze hadden gezien.
Ze riepen:
‘Gezegend is de koning, die komt in de naam van de Heer!
In de hemel vrede, glorie in de hoogste hemel!’
Enkele farizeeën in de menigte zeiden tegen Hem:
‘Meester, wijs uw leerlingen terecht.’
Hij antwoordde:
‘Ik zeg u,
ALS ZIJ ZWIJGEN? ZULLEN DE STENEN SCHREEUWEN.’
(Lucas 19,37-40)
--- ---
God, met dit palmtakje willen we Jezus eren
als koning van vrede en goedheid.
Ook wij willen zijn weg volgen,
zachtmoedig, maar toch vastberaden.
We vieren nu dat Jezus
niet vasthield aan macht en praal.
De mensen hebben Hem vernederd
tot de dood aan een kruis.
Zo deed Hij zelf voor wat Hij altijd gezegd had:
‘als je groot wil zijn, moet je de anderen dienen,
jezelf vergeten, en je leven inzetten voor de minsten.’
ZEGEN, HEER, DEZE PALMTAKJES +
ZEGEN OOK AL DEZE MENSEN HIER +
ZEGEN HEEL UW SCHEPPING,
DEZE AARDE, WAAR WIJ MOGEN LEVEN
EN GELUKKIG WORDEN +
---
EEN BRAZILIAANS LIED VOOR PALMZONDAG
(eigen vertaling van een lied op de 'Ontmoetingsdag van de Jeugdpastoraal, 2012' in Brazilië. Je kan dit lied, in het Portugees op youtube beluisteren, als je volgende link aanklikt ofwel kopieert en in je browser plakt:
Een man had twee zonen, Rafiki en Jambu. Ze woonden met hun drieën in een hut tussen hoog gras. Op zekere dag riep de vader zijn beide zonen en zei: 'Jullie zijn nu oud genoeg, trek er op uit en ga op verkenning in de dorpen. Laat op je tocht sporen achter en kom na een paar weken weer terug.
Jambu en Rafiki gehoorzaamden en gingen op pad. Al na enkele passen begon Jambu tekens achter te laten langs de weg. Zo knoopte hij nu eens hoge grasstengels bij elkaar, dan weer knakte hij van de struiken een takje om. Maar Rafiki, de jongste, deed niets, ook niet toen Jambu hem herinnerde aan de opdracht, die hun vader hen gegeven had. 'Vader heeft niet gezegd, dat we grassprieten ineen moesten knopen of takjes ombuigen’, zei Rafiki.
Na een poosje kwamen ze bij een dorp. De mannen, vrouwen en kinderen zaten bij elkaar in een huis, waar ze regelmatig gesprekken voerden en waar ze gezamenlijk aten en dronken. Jambu ging rond en bond zijn gras en knikte zijn takken. Daarna viel hij moe en hongerig tegen de wand van een hut in slaap. Maar Rafiki stapte meteen op de mensen van het dorp af en begroette hen. De mensen nodigden Rafiki uit om in alles met hen mee te doen. Hij at en dronk met hen, hij sprak met hen over hun zorgen en problemen, en waar mogelijk probeerde hij hen te helpen. Hij deelde in hun tranen en verdriet, in hun gevoelens van machteloosheid soms. Maar ook deelde hij in de fijne, plezierige momenten, deed mee aan de feesten met zang en dans, waarin de mensen hun geluk en blijdschap tot uiting brachten. Zo trokken Jambu en Rafiki weken lang van dorp naar dorp. Jambu knakte en knoopte, Rafiki sprak en zweeg, lachte en huilde met de dorpelingen.
Bij hun thuiskomst vonden ze hun vader voor zijn hut. 'Hoe is het gegaan?', vroeg hij hun. En Jambu vertelde van de sporen, die hij in de streek had achtergelaten. 'Ik wil ook de sporen van Rafiki zien’, antwoordde de vader. 'Die zijn er niet’, zei Jambu. 'Laten we gaan kijken’, stelde de vader voor. Ze gingen op pad en Jambu wees op elk spoor, dat hij had achtergelaten. Bij het eerste dorp veerden de mensen op en maakten de vader complimenten vanwege zijn sympathieke zoon Rafiki.
De volgende dag ging het precies zo in de andere dorpen. 'Ik begrijp het niet, zei Jambu. 'Niemand kent mij en ik heb nog wel precies gedaan, wat u mij had opgedragen’. Toen antwoordde de vader: 'Er zijn nog andere sporen, mijn kind, die je in de streek achterlaat. Sporen in de harten van de mensen. Rafiki heeft zulke sporen achter gelaten. Die blijven, lang nadat de knopen in het gras door de dieren zijn opgevreten of uit elkaar gewaaid'.