Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
09-05-2019
NAAR MOEDERTJESDAG TOE
EEN MOEDER
IS VAAK EEN EERSTE DOORKIJKJE NAAR GOD
Moeders te veel idealiseren legt extra druk op hun schouders. Maar het mag gezegd worden: een moeder is vaak een eerste doorkijkje naar God.
Moeders heb je in soorten. Er zijn knuffelmoeders en praatmoeders. Er zijn moeders die helemaal opgaan in koken en kleertjes naaien voor hun kroost en andere moeders, die het zorgen liever beperken tot een paar uur per dag.
Er zijn moeders die alles weten van hun kinderen, of dat toch denken. En er zijn moeders die hun kinderen elke dag een paar uur volslagen kunnen vergeten en daarna zichzelf veel betere moeders voelen.
Er zijn moeders die nooit boos worden op hun kinderen en moeders die hun kroost af en toe wel eens de nek kunnen omdraaien. Er zijn moeders die urenlang enthousiast meespelen met hun kinderen en andere moeders die tijdens een spelletje stiekem hun berichtjes checken.
Er zijn moeders met een partner die meevadert of –moedert en moeders die het in hun eentje proberen te rooien.
Er zijn strenge moeders en moeders die alles goedvinden en een heleboel moeders daar ergens tussenin.
Er zijn moeders die levenslang blijven zorgen en redderen en moeders die dolblij zijn dat hun kinderen eindelijk volwassen zijn en voor zichzelf kunnen zorgen.
Er zijn moeders met volle-nest-stress en moeders met het lege-nest-syndroom.
Er zijn moeders mét kinderen en moeders zonder kinderen, soms tot hun groot verdriet. Die laatsten moederen dan over hun collega’s, hun vrienden of hun buren, of zijn vol overgave tante of meter. Maar allemaal geven die moeders het beste van zichzelf, in dagelijkse dosissen.
De ene dag lukt het al beter dan de andere, maar ze blijven proberen en ze slagen er vaak ook in. Kinderen met zo’n moeder hebben een onvervangbare ervaring van vastheid en trouw. Ze kunnen dan ook tegen een stootje.
God is voor mensen onzichtbaar. Je hebt een leven lang nodig om te ontdekken wat voor iemand Hij is. Iemand die er altijd is, die naar je luistert, die het beste voor je wil, die je nooit in de steek laat, die het goede in je naar boven haalt.
Wie een fijne moeder (en een lieve vader) heeft, krijgt daar alvast een pittig voorsmaakje van.
Veertien dagen zijn er nu voorbij sinds Pasen. De afstand van de jubel van het feest wordt groter, de uitbundigheid, zoals die in onze kerk werd uitgezongen, is weggeëbd.
In zekere zin was het ook zo voor de leerlingen van Jezus: soms hernamen zij hun gewone, vroegere bezigheden, maar velen, die uitdrukkelijk Jezus bleven volgen, werden meer en meer vervolgd; zij kregen te lijden omwille van Jezus.
Naarmate de paastijd vordert staan de lezingen een beetje meer in dat teken: hoe het leven verder gaat na kruisdood en verrijzenis. Zo horen we vandaag een verhaal over Petrus en de andere leerlingen die al voor de tweede keer gevangen genomen zijn omdat zij volharden in hun trouw aan de verrezen Heer.
En het evangelie van vandaag begint dan weer met de doodgewone, dagdagelijkse woorden van Petrus, die zijn werk hervat: ‘Ik ga vissen’ … waarop de anderen alleen maar antwoorden: ‘We gaan met je mee.’
En dan gebeurt het wonder …
De leden van het Sanhedrin lieten hen geselen,
bevalen hun de naam van Jezus niet meer te gebruiken
en lieten hen vrij.
De apostelen verlieten het Sanhedrin,
verheugd dat ze waardig bevonden waren
deze vernedering te ondergaan
omwille van de naam van Jezus.
(Handelingen 5,40-41)
Petrus zei: ‘Ik ga vissen.’
‘Wij gaan met je mee,’ zeiden de anderen.
Ze stapten in de boot,
maar de hele nacht vingen ze niets.
Toen het al ochtend werd,
stond Jezus op de oever,
al wisten de leerlingen niet dat het Jezus was.
(Johannes 21,3-4)
‘OOK TOEN GING HET LEVEN VERDER’
Twee merkwaardige lezingen vandaag. Het stukje evangelie, dat we hoorden, komt uit het 21ste hoofdstuk van het Johannesevangelie. Nu is héél dat evangelie al, volgens hedendaagse bijbelwetenschappers ten onrechte aan de apostel Johannes toegeschreven, maar dit laatste hoofdstuk is nog van iemand anders, die nog wat verder van de historische Jezus afstaat, en die alles slechts van anderen gehoord heeft. En toch treft ons de grote zekerheid waarmee de Verrezen Jezus nog steeds opnieuw verkondigd wordt. We merken ook een opvallende verschuiving in de aanwijzingen van de verrijzenis. Eerst is er alleen het lege graf als aanduiding. Dat hoorden we op Pasen zelf al: de vrouwen, die met welriekende kruiden naar het graf trokken, maar de steen was weggerold, het graf was leeg. Er is maar één verklaring mogelijk: Jezus is verrezen, zoals Hij voorzegd had. Later wordt dat feit van de verrijzenis in twijfel getrokken. Je weet het wel: de wachters bij het graf werden omgekocht om te vertellen, dat ze in slaap gevallen waren, en dat de leerlingen van Jezus het dode lichaam geroofd hadden…om het ‘fabeltje’ van zijn verrijzenis te verspreiden. Daarom moesten er andere sporen komen, dat Jezus, hoewel gekruisigd, toch opnieuw leefde, opgestaan was uit de doden. En dan krijgen we een hele reeks van verschijningen die verteld worden, zoals bv. aan de leerlingen van Emmaüs of zoals het verhaal dat we vandaag hoorden.
Wat heeft zich precies historisch afgespeeld op die Paasmorgen? Met zekerheid zullen we dat nooit weten. Geen ooggetuigen en geen persfoto’s! Wat deed zich eigenlijk voor bij die gebeurtenissen, die als verschijningen van Jezus verteld worden? We zullen het nooit kunnen achterhalen. Hoeveel tijd is er daadwerkelijk verlopen tussen de dag van Jezus’ kruisiging, en de verkondiging van het geloof in de verrezen Jezus? Ook daar kunnen wij onmogelijk met zekerheid een termijn bij aanduiden. Wat wij met zekerheid weten, is dit: binnen een tijdspanne van zowat twintig jaar is er een groep van leerlingen van Jezus, die bij hoog en laag volhielden, dat zij Hem nog op één of andere wijze ontmoet hadden. Waarom waren zij zo halsstarrig in dat geloof? Het was zeker niet omdat zij daar enig voordeel uit konden puren of rijker door werden. Integendeel, zij werden geminacht, uitgesloten, gevangen genomen, en op één na zijn ze allemaal gemarteld en vermoord omwille van dat geloof, dat zij zo bleven preken. Juist dat maakt hun verhaal zo geloofwaardig: zij bleven Jezus’ woorden spreken, zij bleven zijn daden stellen, zij bleven zelfs de hoop, die Hij beloofd had, verder doorgeven…ondanks alle tegenkanting.
Mogen zij voor ons een voorbeeld zijn om te volharden in deze hoop en dit vertrouwen, ondanks alles. Mogen wij die mooie bede van de leerlingen van Emmaüs echt tot de onze maken: ‘Blijf bij ons, Heer, want de zon gaat al onder en de dag loopt ten einde.’ Wij kennen onze eigen moeilijkheden, onze eigen droefheid en verdriet…laten wij met de eerste leerlingen even volhardend zijn in het geloof en de hoop, dat het leven het uiteindelijk haalt op elke vorm van nederlaag of pijn of dood.
We zijn hier, net als de apostelen, bijeen op de achtste dag na Pasen. We hebben de Verrezen Heer niet in levenden lijve gezien, en toch weten we Hem hier onder ons aanwezig.
‘Gelukkig die niet zien en toch geloven’ zullen we Jezus tot Thomas horen zeggen.
We mogen de aanwezigheid van de Heer gewaarworden: allereerst in het gelaat van onze medegelovigen. Daarnaast in zijn Woord dat we hier zullen horen. En tenslotte mogen we ons aan deze heilige tafel – geestelijk – voeden met zijn Brood van Leven.
Door de handen van de apostelen
gebeurden er vele tekenen en wonderen onder het volk.
(Handelingen 5,12)
Nog vele andere tekenen heeft Jezus
voor de ogen van zijn leerlingen verricht,
die niet in dit boek zijn neergeschreven.
(Johannes 21,30)
WE HEBBEN DE HEER HERKEND ... IN ZIJN WONDEN
`Omdat je Me gezien hebt, geloof je?’ – Johannes 20,19-31
‘Eerst zien en dan geloven!’ Hoe dikwijls horen we dat niet. Je kan ook niet alles geloven wat verteld wordt: praatjes, halve waarheden en hele leugens. En zelf zijn wij nogal eens die ongelovige Thomas: we geloven wel, maar liefst toch niet te veel. Geloven ja, maar zonder overdrijven. Bovendien: wie alles zomaar aanneemt wordt inderdaad vaak bedrogen, soms pijnlijk.
Toch hebben belangrijke dingen vaak met geloven te maken. Een jongen en een meisje, die van elkaar houden en dromen over later, zeggen: ‘ik beloof je trouw te blijven in goed en kwade dagen.’ Ik beloof het, omdat ik in je geloof.
Zo is het ook met ons geloof in Jezus. De kern ervan gaat over verrijzenis: uit de dood opstaan tot nieuw leven. We kunnen dat niet duidelijk beschrijven. Het reikt verder dan wat onze ogen zien en onze handen kunnen aanraken. Waarom zouden we aannemen dat dit alles waar zou zijn?
Het kan zijn omdat onze ouders het zo geleerd hebben en ook voorgeleefd. Maar de echte reden ligt dieper. De diepste reden om te geloven in een nieuw en volkomen leven, dat is Jezus zelf, die mens van Nazareth, die zo leefde, zo sprak en zulke tekenen toonde. Die hoop bracht aan mensen die blind of lam, doof of stom, melaats of bezeten waren en hen genezing bracht. Die Jezus, die op die manier nieuw leven bracht.
Ook vandaag zijn nog er mensen, die zijn woorden spreken en zijn leven leiden. Mensen, die nog altijd anderen laten opstaan en een nieuwe adem geven, mensen, die nieuw leven brengen waar alles dor en dood lijkt.
Toen herkenden zij Jezus niet en geloofden zij niet in Hem; zij, dat waren de leiders, de schriftgeleerden en farizeeën.
Herkennen wij Hem vandaag, als Hij in onze buurt opnieuw aanwezig is, in die of die goede mens, die anderen opwekt …en wellicht tegengewerkt wordt door sterke, kwade machten, die het een tijdlang lijken te halen.
Geloven wij dat Hij blijft verrijzen? Dat Hij ook nu nog steeds tot leven komt? En dat Hij ook nu nog steeds nieuw leven brengt.
Thomas
Ik was er niet, toen Jezus bij hen kwam en hun de tekens toonde in zijn handen, toen Hij hun uitgedoofde vuur deed branden en ieder uit zijn handen 't brood aannam.
Ik wilde niet, zo volgzaam als een lam mij bij de kudde trouwe schapen voegen die van de herder alles maar verdroegen. Ik wilde zelf bepalen of ik kwam.
Ik wilde zien en voelen of ik niet met dromen mij in slaap zou laten wiegen, of mij door schone schijn laten bedriegen.
Dat konden zij misschien doen, maar ik niet.
Toen zag ik Hem - en ik had geen verweer maar kon slechts stamelen: ‘Mijn God, mijn Heer!’
Gij, uit een ver land, gestrand in een roestige boot;
Gij, gelyncht of neergeknald in de intifada;
Gij, kindsoldaat met moordzucht in de ogen;
Gij, Afrikaan, bestolen en verkracht door de soldateska;
Gij, onder uw schamel tentje in het vluchtelingenkamp;
Gij, angstig in die koude truck naar het beloofde Engeland;
Gij, in de uitzichtloze rij, wachtend op asiel;
Gij, kansloos en verpauperd ter wille van uw ras of kleur;
Gij, aan de zelfkant, waar uw zelf niet meer gezien wordt;
Gij, in uw achterkamertje vol eenzaamheid en gemis;
Gij, in uw ziekbed, snakkend naar het einde of nieuw begin;
Gij, in rouw en met verdriet dat zwaarder is dan zand;
Gij, uitgesteld en afgeschreven, weggevloeid en afgedankt;
Gij, aan de schandpaal gesteld en uitgespuwd;
Gij, bespot, gegeseld en met doornen verminkt;
Gij, ontkleed, ontdaan van menselijkheid, gekruisigd;
Gij, schreeuwend in het duister als het afgeslachte lam;
Gij, omstreeks het negende uur
meegaand met de dood
in elk van ons,
opdat wij zouden leven.
(Marcel Verhelst)
Wie hier, bijgaand, de 'Grote Voorbede' op tekst van Huub Oosterhuis wil beluisteren, kan onderstaande link aanklikken of deze link kopiëren en in de browser plakken.
Uit een brief van een zuster uit Brazilië, die bij de armsten der armen werkt:
HET LAATSTE AVONDMAAL VAN ONZE HEER JEZUS
Jezus geeft ons vandaag een voorbeeld hoe Hij, Meester en Heer, zelf beleeft wat Hij als Leraar voorhoudt. Zijn woorden krijgen waarde door het getuigenis van zijn leven. Het gebaar zelf is zijn onderricht: gezag kan enkel verstaan worden als dienst aan de anderen.
Petrus biedt eerst nog weerstand, omdat hij meent dat ongelijkheid noodzakelijk en rechtvaardig is. Hij verstaat nog niet dat waarachtige Liefde leidt tot gelijkheid en broederlijkheid. In de gemeenschap van gelovigen bestaat er wel een verschil in functies, maar alle functies moeten ertoe bijdragen opdat de wederzijdse liefde een levende werkelijkheid wordt.
Daarom is geen enkel gevoelen van superioriteit goed te praten, maar kan alleen een persoonlijke verbondenheid als broeders en vrienden gelden. Jezus zet zich op de knieën voor elk van zijn leerlingen om hun bestofte voeten te wassen. Hij verliest hierdoor zijn gezag of zijn waardigheid niet: Hij toont ons hoe ver Liefde kan gaan.
---
Hij nam een brood,
brak het in stukken, gaf het hun, en zei:
‘Dit is mijn lichaam;
het wordt voor jullie gegeven.
Blijf dit doen om Mij te gedenken.’
(Lucas 22,19)
Heer Jezus,
eens is het zo gebeurd:
je lichaam, je hele leven,
gegeven en gebroken,
dag aan dag
tot aan die laatste dag
daar op Calvarie.
Gegeven en gebroken,
zoals het stukje brood,
dat je voor je vrienden brak
en doorgaf:.
‘Dit ben Ik zelf.
Blijf dit daarom doen,
blijf dit herhalen,
om Mij niet te vergeten.’
Je woorden
waren je eigen hele leven,
door en door
en dag aan dag..
Bewogen bidden wij
diezelfde woorden.
Ontroerd breken wij
hetzelfde brood.
Mogen jouw woorden
woorden worden
van ons eigen leven,
gegeven, soms gebroken.
Moge jouw brood
brood worden
van ons eigen leven,
gegeven, soms gebroken.
Om die genade bidden wij
voor vandaag
voor alle dagen.
Wie volgende link aanklikt ofwel kopieert en plakt in de eigen browser kan nog even naar de ‘Notre-Dame’ in Parijs voor het mooiste lied bij Witte Donderdag:
Op deze vierde dag van de Goede Week staan we vlak voor het Heilig Triduüm van Witte Donderdag, Goede Vrijdag en Stille Zaterdag. De teneur van de liturgie is donker: alle aandacht gaat naar het bittere verraad van Judas, archetype of verpersoonlijking van de machten van het kwaad die strijd leveren tegen het Rijk van God.
Vooral in meer zuiderse landen wordt in sommige kerken nog een bijzondere processie gehouden waarin Jezus, op zijn kruisweg, de Mater Dolorosa, de Moeder van Smarten ontmoet. Ook wordt in sommige kerken nog het ‘Officium Tenebrarum’ (Het Officie van de Duisternis) gebeden, dat reeds de duisternis oproept, die over de wereld zal neerdalen bij de nakende dood van Jezus aan het kruis. Tijdens deze ceremonie, die bij voorkeur ’s nachts gehouden wordt, worden boetepsalmen en de klaagliederen van Jeremia gelezen, gebeden, gezongen. Bij de aanvang staan 15 brandende kaarsen op een kandelaar. Aan het einde van elke lezing wordt een kaars gedoofd, tot de kerk volledig in duisternis is gehuld.
Het ritueel verbeeldt de duisternis die over de aarde zal vallen bij de dood van Jezus. De kaarsen, die één voor één gedoofd worden, staan symbool voor de leerlingen, die ook één na één, hun Vriend, Leraar en Meester in de steek lieten.
Als wij
met zoveel woordenzeggen
Jezus lief te hebben …
Is dat omdat wij zoals Judas waren,
die de balsem niet aan Hem wilde besteden,
bij de zalving door een vrouw,
maar Hem verraden heeft?
Of is het omdat we zoals Petrus waren,
die Hem verloochend heeft,
en niet kon kiezen:
vóór Hem? Tegen Hem?
Of is het omdat wij, als zijn dichtste vrienden waren,
Op deze dinsdag van de Goede Week leidt het evangelie ons reeds twee dagen verder: de geladen stemming bij het Laatste Avondmaal. Het beslissende uur komt naderbij. Jezus voelt dat Hij zal overgeleverd en gekruisigd worden. Maar net dan, voorspelt Hij, zullen lafheid en verraad – vanuit zijn meest intieme vriendenkring – Hem te beurt vallen ...
Toen Jezus met zijn leerlingen aan tafel aanlag werd Hij diepbedroefd, en Hij verklaarde: ‘Waarachtig, Ik verzeker jullie: een van jullie zal Mij VERRADEN …
‘Waarom kan ik U nu niet volgen, Heer?’ zei Petrus. Ik wil mijn leven voor U geven!’. Maar Jezus zei: ‘Jij je leven voor mij geven? Waarachtig, Ik verzeker je: nog voor de haan kraait zul jij mij driemaal VERLOOCHENEN.’
Wij lezen vandaag bij Jesaja het eerste lied van de ‘Dienaar van Jahwe’, een ‘Toekomstmens’, waarvan Jezus, eeuwen later de vervulling zal brengen. Zonder Jezus ooit gekend of ontmoet te hebben beschrijft de profeet, eeuwen van te voren, de wezenlijke eigenschappen, die de komende Messias zullen kenmerken.
Hij schreeuwt niet,
hij verheft zijn stem niet,
hij roept niet luidkeels in het openbaar;
het geknakte riet breekt hij niet af,
de kwijnende vlam zal hij niet doven.
Het recht zal hij zuiver doen kennen.
Jezus toont, in zijn leven en zijn lijden, dat deze ‘Dienaar van Jahwe’ een ‘Lijdende Dienaar’ zal zijn. Enkel langs de weg van het kruis en het diepste lijden kan echt leven voor alle mensen gebracht worden. Wereldwijd kreunen zovelen onder de vele vormen van ‘zonde’, de talloze vormen van een verkeerd begrepen vrijheid, die de echte vrijheid en de oprechte Liefde doden. Terwijl net deze vrij gekozen, zelveloze Liefde ‘leven-gevend’ is.
Het eerste evangelie van Palmzondag vertelt ons de blijde intrede van Jezus als een koning in Jeruzalem. Palmtakken hoorden daarbij, en ook mensen die Hosanna jubelden en joelden en die hun mantels als tapijten uitspreidden op de grond.
Maar het paard waarop Hij zat – die meest vreemde van alle koningen, zoals later ten overvloede zal blijken – was een ezel, het schamele diertje van de kleine man. Dat is niet zomaar een bijkomstigheid, geen detail zonder belang. Jezus koos daar nadrukkelijk voor – een andere keuze zou voor Hem niet passen.
Wanneer Hij – nu – óns uitkiest om zijn boodschap uit te dragen, gaat zijn voorkeur ook niet uit naar raspaarden – dat zijn we immers niet! – maar naar simpele doorsnee-mensen zoals wij allemaal zijn.
Op Palmzondag wordt Jezus nog gehuldigd als een koning. Maar die palmtakken en dat Hosanna smaken bitter in het licht van de onmiddellijke toekomst: drie, vier dagen later immers joelt datzelfde Jeruzalem: ‘Aan het kruis met Hem!’.
Palmzondag is zowel zegepraal als aftocht. De intrede in Jeruzalem krijgt haar volle betekenis slechts tegen de achtergrond van Jezus’ marteldood. Daarom is het zinvol om het takje van Palmzondag mee naar huis te nemen en het achter het kruis van Goede Vrijdag te steken.
Hij kwam steeds dichter bij de stad.
Waar de weg de Olijfberg afgaat
begonnen al zijn leerlingen vrolijk en uit volle borst
God te prijzen om alle machtige daden die ze hadden gezien.
Ze riepen:
‘Gezegend is de koning, die komt in de naam van de Heer!
In de hemel vrede, glorie in de hoogste hemel!’
Enkele farizeeën in de menigte zeiden tegen Hem:
‘Meester, wijs uw leerlingen terecht.’
Hij antwoordde:
‘Ik zeg u,
ALS ZIJ ZWIJGEN? ZULLEN DE STENEN SCHREEUWEN.’
(Lucas 19,37-40)
--- ---
God, met dit palmtakje willen we Jezus eren
als koning van vrede en goedheid.
Ook wij willen zijn weg volgen,
zachtmoedig, maar toch vastberaden.
We vieren nu dat Jezus
niet vasthield aan macht en praal.
De mensen hebben Hem vernederd
tot de dood aan een kruis.
Zo deed Hij zelf voor wat Hij altijd gezegd had:
‘als je groot wil zijn, moet je de anderen dienen,
jezelf vergeten, en je leven inzetten voor de minsten.’
ZEGEN, HEER, DEZE PALMTAKJES +
ZEGEN OOK AL DEZE MENSEN HIER +
ZEGEN HEEL UW SCHEPPING,
DEZE AARDE, WAAR WIJ MOGEN LEVEN
EN GELUKKIG WORDEN +
---
EEN BRAZILIAANS LIED VOOR PALMZONDAG
(eigen vertaling van een lied op de 'Ontmoetingsdag van de Jeugdpastoraal, 2012' in Brazilië. Je kan dit lied, in het Portugees op youtube beluisteren, als je volgende link aanklikt ofwel kopieert en in je browser plakt:
Een man had twee zonen, Rafiki en Jambu. Ze woonden met hun drieën in een hut tussen hoog gras. Op zekere dag riep de vader zijn beide zonen en zei: 'Jullie zijn nu oud genoeg, trek er op uit en ga op verkenning in de dorpen. Laat op je tocht sporen achter en kom na een paar weken weer terug.
Jambu en Rafiki gehoorzaamden en gingen op pad. Al na enkele passen begon Jambu tekens achter te laten langs de weg. Zo knoopte hij nu eens hoge grasstengels bij elkaar, dan weer knakte hij van de struiken een takje om. Maar Rafiki, de jongste, deed niets, ook niet toen Jambu hem herinnerde aan de opdracht, die hun vader hen gegeven had. 'Vader heeft niet gezegd, dat we grassprieten ineen moesten knopen of takjes ombuigen’, zei Rafiki.
Na een poosje kwamen ze bij een dorp. De mannen, vrouwen en kinderen zaten bij elkaar in een huis, waar ze regelmatig gesprekken voerden en waar ze gezamenlijk aten en dronken. Jambu ging rond en bond zijn gras en knikte zijn takken. Daarna viel hij moe en hongerig tegen de wand van een hut in slaap. Maar Rafiki stapte meteen op de mensen van het dorp af en begroette hen. De mensen nodigden Rafiki uit om in alles met hen mee te doen. Hij at en dronk met hen, hij sprak met hen over hun zorgen en problemen, en waar mogelijk probeerde hij hen te helpen. Hij deelde in hun tranen en verdriet, in hun gevoelens van machteloosheid soms. Maar ook deelde hij in de fijne, plezierige momenten, deed mee aan de feesten met zang en dans, waarin de mensen hun geluk en blijdschap tot uiting brachten. Zo trokken Jambu en Rafiki weken lang van dorp naar dorp. Jambu knakte en knoopte, Rafiki sprak en zweeg, lachte en huilde met de dorpelingen.
Bij hun thuiskomst vonden ze hun vader voor zijn hut. 'Hoe is het gegaan?', vroeg hij hun. En Jambu vertelde van de sporen, die hij in de streek had achtergelaten. 'Ik wil ook de sporen van Rafiki zien’, antwoordde de vader. 'Die zijn er niet’, zei Jambu. 'Laten we gaan kijken’, stelde de vader voor. Ze gingen op pad en Jambu wees op elk spoor, dat hij had achtergelaten. Bij het eerste dorp veerden de mensen op en maakten de vader complimenten vanwege zijn sympathieke zoon Rafiki.
De volgende dag ging het precies zo in de andere dorpen. 'Ik begrijp het niet, zei Jambu. 'Niemand kent mij en ik heb nog wel precies gedaan, wat u mij had opgedragen’. Toen antwoordde de vader: 'Er zijn nog andere sporen, mijn kind, die je in de streek achterlaat. Sporen in de harten van de mensen. Rafiki heeft zulke sporen achter gelaten. Die blijven, lang nadat de knopen in het gras door de dieren zijn opgevreten of uit elkaar gewaaid'.
Vandaag ontmoeten we opnieuw Johannes de Doper. In de advent riep hij ons op ons te bekeren en ons voor te bereiden op het kerstfeest.
Nu staat hij in de Jordaan om mensen te dopen. Wanneer ook Jezus door hem gedoopt wordt, breekt plots de hemel open en klinkt er een stem: ‘Jij bent mijn geliefde Zoon, in wie Ik mijn welbehagen vind’.
Ook wij zijn gedoopt! Laat God dan ook van ons zeggen ‘Jullie zijn mijn geliefde kinderen in wie Ik vreugde schep.’
Ziehier mijn dienstknecht, die Ik ondersteun;
mijn uitverkorene, die Ik met genoegen gadesla.
Ik heb mijn geest op hem gelegd,
en hij maakt het recht bekend aan de volken.
Hij roept niet en schreeuwt niet,
hij laat zijn stem niet horen op straat.
Het geknakte riet zal hij niet breken
en de kwijnende vlaspit blaast hij niet uit.
Werkelijk, hij zal recht brengen.
Hij zal niet zwak worden en niet worden geknakt,
maar hij vestigt het recht op de aarde
en de eilanden zullen naar zijn boodschap uitkijken.
(Jesaja 42,1-4)
Het gehele volk liet zich dopen,
en zo ook Jezus.
Tijdens zijn gebed opende zich de hemel
en daalde de heilige Geest
in lijfelijke gedaante als een duif
op Hem neer;
er klonk een stem uit de hemel:
`Jij bent mijn geliefde Zoon,
in wie Ik vreugde vind.'
(Lucas 3,21-22)
‘GEDOOPT TOT KIND VAN GOD’
Het doopsel van Jezus doet ons denken aan ons eigen doopsel, en dat van onze kindjes. Wat kan dat beetje water eigenlijk veranderen? Allereerst heeft een doopsel maar zin binnen een gelovig denken. Anders heeft een doopsel geen betekenis. Door het doopsel drukken wij ons geloof uit dat elk kindje een geschenk is van God. Een kindje is een geschenk van God … het betekent niet dat God op een goeie dag een ooievaar naar de aarde stuurde met in zijn snavel een mooi verpakt kindje voor gelukkige ouders. Vergeef mij deze nogal domme karikatuur. Het geloof dat elk kindje een geschenk is van God vertolkt een mooie inhoud: God vertrouwt ons zozeer, dat Hij dit broze kindje, aan ons toevertrouwt om het op te voeden tot een goede mens, tot een goede christen. Dit is een zeer groot vertrouwen van God in de mensen … want elke mens, hoe klein ook, is kostbaar in Gods ogen. Dit geloof heeft ook een heel ruime reikwijdte, het moet over vele, vele jaren waargemaakt worden. De Indische dichter Rabindranath Tagore zei dat mooi: ‘Elk kindje komt met de boodschap dat God nog niet ontgoocheld is over de mensen.’ Een kindje laten dopen is een grote verantwoordelijkheid opnemen: om zelf vóór te gaan als een goede mens, als een goede christen, om niet mee te draaien in onze maatschappij, die vaak zo ver van God afstaat. Aan ons om te tonen dat God alle vertrouwen in ons mag hebben, dat Hij redenen mag hebben om niet in ons ontgoocheld te zijn.
En daarnaast geloven wij ook dat een kindje door het doopsel kind van God wordt. 'Kind' zeggen we, omdat wij geen beter woord vinden om onze band met God weer te geven. Het doopsel maakt ons tot andere mensen, mensen die in een totaal nieuwe liefde tot God leven. Door het doopsel worden we Gods geliefden, zoals kinderen de geliefden van hun ouders zijn. Maar als wij hierdoor in wezen andere en nieuwe mensen geworden zijn, zullen wij ook op een nieuwe en andere manier leven. 'Als gij met Christus ten leven zijt gewekt, zoek dan, wat verheven is'. De eerste christenen gebruikten deze woorden: wie Jezus wil volgen, moet sterven aan de 'oude mens', moet tegen 'de wereld' ingaan. 'De oude mens' en 'de wereld' wijzen op zondigheid. Wie gelovig wil leven, kan die ‘wereld’ of die ‘oude mens’ niet volgen, maar onze diepste keuze wordt dan ingegeven door de Goede, Heilige Geest die God zelf is. Anders haalt de liefdeloosheid het op de Liefde. Hardheid en ontrouw winnen van trouw en zachtmoedigheid. Minzaamheid en vriendelijkheid verdwijnen en wij worden mensen, die niet te genieten zijn. Een diepe rust, vrede of vreugde in ons hart zal ons dan ook niet verleend zijn. Maar ons leven wordt één langdurige, rusteloze vlucht. Johannes schrijft: 'De volmaakte Liefde verdrijft elke vrees.' Het klimaat van angst en vrees, dat vele mensen in zijn greep houdt, toont hoe ver wij afstaan van die echte Liefde. Want vrees en angst vullen het hart, dat niet meer vol is van de liefdevolle verbondenheid met God en elkaar. De echte vreugde in ons leven kan slechts gewekt worden, als wij bij de echte bron van Leven gaan putten, en dat zijn niet de vergankelijke pseudo-waarden, maar wel de aloude waarden van altijd, waarden waarmee mensen van toen, waarmee mensen van vandaag het moeilijk hebben.
Laten wij in alle nederigheid en bescheidenheid bidden dat deze innige verbondenheid met God, in een volkomen geworden Liefde, ons mag verleend zijn zodat alle vrees uit ons leven mag verdwijnen.
Mijn schoonmoeder had een hangertje met daaraan een kruisje, een hartje en een anker. Geloof, hoop en liefde, herhaalde ze telkens weer. Hoe ouder ze werd, hoe meer belang ze aan dat drietal hechtte. Ik knikte meestal beaat als ze erover begon, maar het raakte me toen niet echt.
Ook bij Paulus kwam ik de ‘grote drie’ tegen.
‘En de liefde is de grootste’, verkondigde hij en dat was ik in die tijd – begin twintig en smoorverliefd – helemaal met hem eens. Dat ze niet zonder elkaar kunnen bestaan, begreep ik (nog) niet en ik was er ook niet mee bezig.
Inmiddels kom ik de drie vrienden dagelijks tegen, als oude bekenden. Wat zou ik zijn zonder geloof, hoe wankel soms ook, in een God die ons vasthoudt en oproept? Mijn hoop en vertrouwen zijn het antwoord op zijn uitnodiging en helpen me om overal de onverwoestbaarheid van het goede te zien. En de liefde is de onontbeerlijke saus die nodig is om plooien glad te strijken, om mezelf en anderen te vergeven, om telkens opnieuw te proberen, om te weten dat elke gebrekkige poging er toch toe doet.
Geloof, hoop en liefde,
wie zou er zonder kunnen?
Wie kan er zonder een of andere grond onder de voeten? Zonder uitzicht en hoop op vrede en rechtvaardigheid? En vooral, hartverscheurend verschrikkelijk onmisbaar, wie kan er zonder liefde? Graag gezien zijn en mensen graag zien, het doet ons hart slaan en ons bloed stromen. Liefde is onuitputtelijk: hoe meer mensen je graag ziet, hoe groter je liefde wordt.
Liefde laat zich niet verdunnen,
maar blijft altijd even krachtig,
als een bron die niet opdroogt.
Je bent in je leven nooit klaar met de ‘grote drie’. Ook wie ze cadeau krijgt als kind of later in het leven, heeft er de handen aan vol om ze tot hun recht te laten komen. Het lijken wel Lego basisdozen: je kunt er telkens weer iets nieuws en moois mee bouwen. Ik weet niet waar het hangertje van mijn schoonmoeder is gebleven. Maar ik begrijp steeds beter waarom zij er zo aan gehecht was.
(Kolet Janssen, KerkNet Nieuwsbrief, zaterdag 5 januari 2019)
Driekoningen! De wijzen uit het Oosten volgden een ster. Het was hun houvast, op de weg die zij gingen. Ook wij zoeken een houvast in ons leven, dat ons de weg blijft wijzen op onze gang door de dagen.
We kijken uit naar licht en warmte als duisternis en kou in ons de bovenhand hebben. We snakken naar rust en bezinning als het te druk is, buiten, rondom ons, of misschien binnen in ons hart, in ons eigen leven.
En we bidden om wonderen, die hier én nu gebeuren kunnen, wondere dingen, die ons iets van God laten vermoeden.
Sta op en schitter, je licht is gekomen,
over jou schijnt de luister van de HEER.
Duisternis bedekt de aarde
en donkerte de naties,
maar over jou schijnt de HEER,
zijn luister is boven jou zichtbaar.
(Jesaja 60,1-2)
En zie, de ster die zij in het oosten gezien hadden,
ging voor hen uit
totdat ze stil bleef staan
boven de plaats waar het Kind zich bevond .
Op het zien van de ster
werden zij vervuld van overgrote vreugde.
Zij gingen het huis binnen,
zagen er het Kind met zijn moeder Maria
en op hun knieën neervallend betuigden zij het hun hulde.
(Matteüs 2,9-11)
MENSEN OP ZOEK …
Wij zijn allen mensen die op zoek zijn naar het geluk. Wij hebben het dus eigenlijk niet zo moeilijk om ons aan te sluiten bij die ‘zoekers in de nacht’, die van heel ver kwamen. Die Wijzen uit het Oosten, dat zijn eigenlijk de koplopers van een hele lange stoet mensen, die allemaal in het diepst van hun hart op zoek zijn naar het ware geluk... op zoek naar God, dus. Maar in het verhaal van vandaag hoorden wij dat sommigen Hem vinden, anderen echter helemaal niet, en vooral, dat dit afhangt van de manier waarop wij zoeken, van de ingesteldheid van ons hart.
De Wijzen keken in het Oosten naar de sterren. Het komt er eerst en vooral op aan dat ook wij ‘sterren zien’, dwz. dat wij, ook als het donker is, de kleine tekens durven herkennen die zeggen dat er nog wel degelijk goedheid in onze wereld bestaat. Wij merken die sterren van goedheid niet altijd op. Want soms kijken wij teveel naar omlaag, naar onszelf. Die Wijzen keken breed, ver en naar omhoog. Zij nodigen ons uit onze ogen en ons hart wijduit open te zetten om, met bewondering en dankbaarheid, de tintelingen van Gods goedheid op te merken die op onze duistere aarde fonkelen. Als wij ons daarin dagelijks oefenen, dan zullen ook wij gereed zijn om Gods bijzondere ster te zien, diegene die ons de weg wijst naar de plaats waar de Liefde vandaag op onze aarde voor ons wordt geboren.
Het komt er vervolgens op aan die ster dan te ‘volgen’. Wij worden dus uitgenodigd weg te trekken uit het land van onze eigen verworvenheden en zekerheden, om te durven op tocht gaan naar een nieuwe, ongekende horizon. Maar ach, wij, wij blijven dikwijls zo onwrikbaar vasthouden aan onze eigen ideeën. Voor wij het weten, geraken wij verstard, geïmmobiliseerd in onze kleine gewoonten. Dan groeien wij niet meer aan onze binnenkant. Wij blijven ter plaatse trappelen. Wel sturen wij soms anderen op pad om het werk te doen in onze plaats. Maar zelf komen wij zo moeilijk in beweging. Wij worden dan ook innerlijk niet meer bewogen en wij voelen geen bezieling meer. De Wijzen uit het Oosten leren ons dat wij ons beter niet opsluiten binnen de grenzen van onze eigen opvattingen en principes, maar dat wij – hoe oud wij ook zijn – het best met bewogenheid blijven ‘zoeken naar nieuw leven’. Wel mogen wij dan niet verschrikt zijn als dat nieuwe leven ons op een totaal onverwachte en ongewone manier verschijnt: zoals een komeet aan een donkere hemel of zoals de geboorte van een Koningskind tussen eenvoudige mensen.
Het komt er vooral op aan te zoeken ‘op de goede manier’. Want soms zoeken wij eerder zoals Herodes en zijn schriftgeleerden: bang en verontrust. Veel te bang voor allerlei kleinmenselijk opzicht en veel te verontrust over onze eigen macht. Wij beweren wel dat wij erop uit zijn hulde te brengen aan de Heer, maar in feite proberen wij dikwijls vooral onszelf groot te maken en ons eigen prestige te beveiligen. Zo zoeken wij met een bekrompen hart. En op die manier vinden wij het Kind en het echte geluk niet. Bang en verontrust, zo kunnen wij nochtans maanden, soms jaren, bezig zijn.
Maar gelukkig zijn er ook die andere periodes in ons leven, waarop wij namelijk aanvoelen te moeten zoeken op een heel andere manier, eerder zoals de Wijzen uit het Oosten. Het zijn de genadevolle ogenblikken waarop wij, ondanks onze duistere nacht, toch met bewondering en dankbaarheid durven kijken naar onze wereld en ons laten leiden door één of ander stralend teken van hoop. Het zijn de momenten waarop wij voelen, hoe oud wij ook zijn, dat wij zelf in beweging moeten komen, dat wij moeten durven wegtrekken uit het land van onze zekerheden en op ontdekking moeten gaan, zonder vooroordelen, zonder schrik voor het onbekende nieuwe. Het zijn de dagen waarop wij weer beginnen te zoeken met een ontvankelijk en nederig hart. En dan – na een lange en soms moeizame tocht, en ondanks de bekrompenheid van de kleine of de grote tirannen die ons tegenwerken in ons leven – dan vinden wij opnieuw de weg naar de eenvoud en de bescheidenheid. En die leidt ons naar het Kind dat ons het ware geluk en de diepe vrede kan schenken. Dan laten wij onze zelfgenoegzaamheid achter en durven weer in aanbidding neerknielen voor de Liefde, die wij voor onze ogen zien in het kleine. Dan durven wij onze handen openen om te geven... het beste van onszelf, gul en overvloedig.
Mensen, waar moeten wij dus het geluk gaan zoeken? Niet in Jeruzalem, in de versterkte stad van onze verharde standpunten, waar wij onszelf zo belangrijk achten. De ster en de Wijzen wenken ons vandaag om verder te trekken, voorbíj Jeruzalem, naar Bethlehem, naar het huis van bescheidenheid, waar de Liefde ons verwacht. Allen hebben wij in ons leven een Jeruzalem, een domein waar vooral onze hoogmoed overheerst, waar wij denken dat wij ons sterk moeten tonen, maar waar ons hart eigenlijk verstard is geraakt. Maar allemaal hebben wij in ons leven ook ergens een Bethlehem: ons gezin, onze verantwoordelijkheid of het engagement dat wij op ons hebben genomen. Het is de plaats waar wij onszelf heel concreet liefdevol kunnen geven aan diegenen die op ons rekenen. Daar moeten wij naartoe!
Alle mensen uit alle volkeren zijn op zoek naar het geluk. Welnu, voor ieder is het échte geluk uiteindelijk te vinden in het eigen, persoonlijke Bethlehem, dat is die kleine plek in ons leven waar de Liefde ons vandaag verwacht... en nodig heeft.
(Bron: Kris De Vleeschouwer, ‘Bijbelcitaten’, 8 januari 2012, Van Woord naar leven ...)
WAAR DE STER BLEEF STILLE STAAN
Sinds grootmoeders kinderen waren, Langer dan een lange reis, Op hun hoge drommedaren Reizen zij, vol lof en prijs, Bijna tweemaal duizend jaren Van de stal naar ’t paradijs,-
En bij ieder morgen-gloren En bij elke nieuwe maan Zingen zij in grote koren, Karavaan tot karavaan: Al ons goud zijn wij verloren, Myrrhe en wierook zijn verdaan, Maar het Kind is ons geboren – Waar de ster bleef stille staan.