28ste zondag C – 13 OKTOBER 2019
‘EEN WONDER VAN DANKBAARHEID’
De mirakels uit de Bijbel lijken op onze dagen zo veraf. Dat zijn verhaaltjes van vroeger, zoiets krijgen we toch niet meer te zien in onze tijd. Vandaag horen we nochtans tot tweemaal toe het verhaal van een mirakel, tweemaal een wonderbare genezing van melaatsheid.
De diepe betekenis is in beide gevallen: God is bekommerd om mensen. Ook al zegt zulk een wonderbare genezing van melaatsheid misschien niet zo veel meer aan de moderne mens, dat diepere geloof van Gods aanwezigheid in onze wereld blijft belangrijk voor altijd.
In die dagen ging de Syriër Naäman naar de Jordaan
en dompelde zich zevenmaal onder
zoals de man van God gezegd had.
Zijn huid werd weer als die van een klein kind
en hij was gereinigd.
(2de Boek Koningen 5,14)
Op zijn weg naar Jeruzalem
trok Jezus door het grensgebied van Samaria en Galilea.
Toen Hij een dorp binnenging,
kwamen Hem tien melaatsen tegemoet.
Ze bleven op een afstand staan en riepen luidkeels:
‘Jezus, meester, heb medelijden met ons!’
Toen hij hen zag, zei hij tegen hen:
‘Ga u aan de priesters laten zien.’
Terwijl ze gingen werden ze gereinigd.
(Lucas 17,11-14)
‘DANKBAAR IN HET LEVEN STAAN’
Mirakelen! Dat er gebeurd zijn, en ook nu nog gebeuren, daarover bestaat geen twijfel. Vele wetenschappers hebben dit onderzocht en zijn het eens, en spreken van iets dat wetenschappelijk niet te verklaren is, en dat nooit op natuurlijke wijze zal verklaard worden. Maar die wonderen hebben steeds een diepere inhoud. Het feit is maar bijkomstig, het gaat om die inhoud. Daarom spreekt de evangelist Johannes liever van ‘tekenen’. Zulk een teken wil ons leren dat wij de vervulling van ons diepste verlangen niet zelf kunnen verwerven, op eigen houtje … maar dat het ultieme heil van God komt.
En dan staan we daar met dat vreemde woordje ‘heil’. In de gewone taal gebruiken wij andere woorden: redding, bevrijding, verlossing … en bij elk van die woorden hoort een situatie van ‘onheil’. We worden gered, bevrijd of verlost uit iets wat ons ongelukkig maakt of onvoldaan laat. Denk maar aan het oude gezegde: ‘Het zou nog eens oorlog moeten worden, dan zou je eens zien hoe rap de mensen weer naar de kerk zouden gaan.’
Nu zit ik niet elke avond te bidden: ‘Lieve Heerke, laat het nog eens oorlog worden’. Natuurlijk niet, en toch schuilt er in die naïeve uitspraak een diepe waarheid. Als we het woord ‘oorlog’ niet letterlijk, maar als een symbool gaan zien. Als een voorbeeld voor het ‘onheil’, dat wezenlijk verbonden is met ons mens-zijn. Als mens zijn wij, letterlijk ‘niet zelf-voldaan’, wij hebben niet genoeg aan onszelf. Een volkomen leven, een volmaakt geluk, ligt niet in onze eigen handen en is niet van deze aarde.
Mens zijn houdt altijd in: onvolkomen, onvoltooid zijn. En dat betekent het woordje onheil in zijn diepste inhoud: dat wij, als mens, met een onvervuld verlangen moeten leven. Het heil, dat ons door God geschonken kan worden, beleven wij nu nog als een belofte, en zal pas later voltooid worden. We horen dat in de woorden van Jezus: ‘Ik zeg U dit, opdat gij vreugde zoudt vinden, en opdat uw vreugde volkomen zou zijn’. Of in dat andere woord, van Petrus tot Jezus: ‘Heer, tot wie zouden wij gaan? Alleen Gij hebt woorden van eeuwig leven.’ Het heil van God verwachten veronderstelt dat we afstand doen van onze hoogmoed: dat wij zelf in staat zouden zijn onszelf te ‘redden’.
En daarom is ‘geloven’ geen kwestie van ‘moeten geloven’, maar veeleer van ‘mogen geloven’, ‘kunnen geloven’. Laten wij bidden dat die genade van het geloof ons gegeven mag zijn … zo niet vervalt ons leven in een voortdurend vluchten uit een zinloos bestaan, zoals wij maar al te goed merken.
De Heer is mijn herder
(Psalm 23)
De Heer is mijn herder, Hij gaat
mij voor naar velden vol dicht,
levend groen waar het heerlijk
weiden is, dankbaar staat
Hij achter mij als ik drink
van bronhelder water dat
mijn heetste dorst verslaat.
Hij wijst mij het veiligste pad
en zegt: 'Dit is mijn naam.'
Wordt het toch steil en glad,
dan is Hij mijn stok. Ben ik
terug in het dal waar alles
grauw is en kaal, de dood zelf,
dan staat Hij naast mij en zegt:
'Wees niet bang, hier is mijn hand.'
Sluiten mijn vijanden verwoed
mij in om mij uit te hongeren,
Hij geeft mij voedsel in overvloed.
Zorgzaam zalft Hij de brandende
wond van mijn hoofd met zachte
olie, geeft mij een beker te drinken
vol veerkracht en levensmoed.
Zijn heil, zijn stille goedheid
blijven mijn hele leven mij
volgen, Hij is mij een huis
dat nooit wordt weggebroken
of afgenomen en waar ik vrij,
gelukkig mag wonen tot in
lengte van dagen, altijd.
Gabriël Smit
---
Tien zijn er genezen, één teruggekeerd om God te danken.
Eén die meer ziet dan zijn niet meer geschonden huid, en weet dat echte genezing onderhuids begint in de bekering van het hart.
Eén die verder ziet en oog krijgt voor de Bron, voor Hem die kracht is, die mensen doet beter worden.
Eén die op zijn stappen is teruggekeerd en een begin maakt van een nieuwe manier van leven en kiest voor een leven in verbondenheid met de grote Genezer.
Eén die dankt en niet meer normaal vindt al het goede dat gebeurt.
Eén die dankt om het wonder dat hij ziet als mensen goed zijn voor elkaar.
Andreas Parochie - West Zeeuws-Vlaanderen
|