VER-DICHT
CHRISTUS
Binnen was hij er altijd, binnen
was hij familie, stond hij te boek.
Alle seizoenen hielden hem vast.
Hij hing aan het kruis, maar verrees op tijd.
Als het jaar doodging werd hij geboren.
Om te bestaan had hij niet veel nodig:
vader en moeder in de kamer,
hand op het voorhoofd, kruisje op het brood,
gesloten ogen voor en na tafel.
In latijn en gerinkel van altaarschellen
kreeg hij een kleed aan met witte zomen
en vlijden zich lammetjes om hem heen.
Zijn naam was hard, maar als monniken zongen
heette hij Jezus, begin van muziek,
en leek hij een vriend. Ach, mooi bedrog,
misschien was hij enkel het zingen maar,
de zestien kaarsen op het altaar,
misschien was hij gisteren alleen maar
de warmte van binnen, mensen bijeen.
Buiten op zee is hij gestorven,
roemloos, zonder geschiedenis.
O, in het donker van storm en regen
heb ik zijn naam nog geroepen, in doodsangst
wildweg beloofd al wat ik geleerd had
te moeten beloven in nood en berouw,
maar hij was zoek tussen golven en wolken,
nergens meer tussen hemel en aarde.
Christus, Christus, het wordt hoog tijd.
De tijd van woorden is voorbij.
Eeuwigheid staat in de nacht voor de deur.
Laat je zien nu ik jou heb verloren.
Sta uit de oude verhalen op
die thuis in het boek stonden en wees waar,
hier op de kolkende zee, de broeder
die zijn vrienden zoekt aan het water,
magere visser op het meer,
timmerman van het scheepje van Petrus.
Maak je los uit de hopen touwen
voor op het dek en kom naast me staan,
schreeuwend tegen de stormwind in:
‘Kleingelovige, weet je dan niet
dat ik de stormen kan gebieden?’
Kom tevoorschijn, ik wil leven,
hier en nu, want ander leven
later, vergeef me, vertrouw ik niet.
Michel van der Plas.
|