Woensdag, 11 januari 2023 – woensdag week 1 door het jaar.
Het is eerder zeldzaam op de weekdagen door het jaar, maar vandaag krijgen we eenzelfde thema in beide lezingen: het lijden van onschuldige mensen. Eerst lezen we uit de brief aan de Joodse christenen, die vaak een moeilijke taal hanteert, ook vandaag is dat zo, maar de inhoud is meestal rijk en mooi: ‘Juist omdat Jezus zelf het lijden doorstaan heeft, kan Hij ieder die beproefd wordt bijstaan.’ (Hebreeën 2,18)
Daarna horen we, in het evangelie, hoe Jezus omgaat met lijdende mensen: Hij brengt genezing, redding, voor hen die geloven:
‘Hij genas vele zieken van allerlei kwalen en Hij dreef veel demonen uit‘.
Zo krijgen we vandaag de diepste menselijke vraag voorgeschoteld: ‘met leed, toch leven?'
Het is niet moeilijk om deze vraag naar ons eigen leven te vertalen: kunnen wij gesteund worden door het gelovige antwoord op deze meest ingrijpende vraag, die mensen soms jaren of tientallen van jaren kan terneerdrukken?
---
Vandaag gaat het dus over het lijden. Maar ons geloof geeft geen antwoord op de vraag naar het 'waarom' van het lijden: 'waarom laat God dit alles toe? Waarom moeten goede mensen lijden? Hoe valt het onverdiende lijden te rijmen met het geloof in een goede, almachtige God?' De vraag is verstaanbaar en we begrijpen dat mensen soms zeggen: ‘Dat heb ik het toch niet verdiend.’ Maar een verklaring van het lijden moeten we niet bij God of in geloof zoeken. Soms veroorzaken mensen zelf onnoemelijk veel leed, soms is het een gevolg van natuurrampen. Maar het is nooit zo dat God dit lijden wil. En het is dus volkomen fout om te zeggen, dat sommige mensen heel erg getroffen worden omdat zij dit verdiend zouden hebben.
In ons geloof – zeg maar: in de Bijbel – gaat het over een andere vraag: hoe kunnen wij het lijden een plaats geven in ons leven? Hoe kunnen wij ermee omgaan en ermee leren leven? Het antwoord hierop is niet plots, eensklaps, op een goede dag uit de hemel komen vallen. Een antwoord is heel langzaam, heel geleidelijk gegroeid.
Het boek Job geeft een eerste antwoord: het is ondenkbaar dat God ons zou laten vallen uit zijn goedheid en zijn trouw. Als Job het allemaal niet meer verstaat, als hij niet meer weet waarom alles gebeurt, zoals het gebeurt, mag hij blijven vertrouwen dat God met hem het goede voorheeft. Een dieper antwoord geeft het boek Job nog niet, ook al blijven er nog vraagtekens. Maar het boek Job zet reeds deze ontzaglijke belangrijke stap: je hebt het lijden dat je overkomt niet verdiend. Natuurlijk kan een of ander leed wel het gevolg zijn van eigen handelen, maar het is niet zo dat het leed dat mensen overkomt een straf is voor wat zij, openlijk of op verdoken wijze, gedaan zouden hebben Een waardevolle gedachte, die evenwel onvolledig blijft.
Veel later wordt dit antwoord verder uitgewerkt in het verhaal van Jezus. Wat gebeurd is met Jezus toont ons dat ons leven niet eindigt met het lijden. De genezingen, die Hij verricht kondigen dit al aan. Ze zijn als het ware een voorafspiegeling van het diepste verhaal, het diepste gebeuren met Jezus. Door wat met Jezus zelf gebeurd is, krijgt ons geloof zijn kerngedachte en zijn diepste inhoud. Ons leven is niet zinloos omwille van het lijden. Jezus is immers verrezen! Door het verrijzenisgeloof kunnen wij hoop en vreugde bewaren, ondanks het lijden. Dit is daarom nog niet gemakkelijk, en de lijdende mens roept ons op om zijn lijden te verlichten. Maar in geloof is er uitzicht, is er toekomst, is er hoop. Weumeus Buning heeft dat samengevat in de laatste strofe van zijn ‘Ballade van de dingen die niet overgaan’.
Princes Marie, Maria Magdalene,
Mij meer vertrouwd, als bitter zondares,
Wier donker haar door Gods licht werd beschenen,
Dan God en Jezus zelf, leer mij de les
Om in het leed een beter weg te gaan.
‘Vervloekt en ongezegend is het lijden
totdat men leert onder het kruis te staan,
En dat dit zo zal zijn in alle tijden,
Dit zijn de dingen die niet overgaan.
Moge het ons gegeven zijn om in dit verrijzenisgeloof een heel persoonlijke weg van verwerking te vinden.
Het was kort vòòr Kerstmis. In mijn verkrotte, maar veel te grote pastorie gaf ik een alcoholverslaafde man en twee weeskinderen onderdak.
Toen ik in de voormiddag thuis kwam om mijn catecheseles voor te bereiden, stond er een zwarte vrouw op mij te wachten. Ze kwam echt op een ongelukkig moment. En ik zei haar dat ik nog vòòr het eten naar mijn les over Kerstmis wilde kijken.
Toen ik aan tafel wou gaan, stond ze er nog. ‘Ik wacht tot je rustig bent’, zei ze. Ik nodigde haar uit onder het eten wat te praten. Ze vond dit uitstekend. Toen vroeg ze me of ze met haar gezin van vier kinderen in mijn pastorie mocht komen wonen, want ze wist echt niet meer waarheen.
Ik steigerde. Ik zei: ‘Het is hier al een zottekot, we wonen hier al met zijn vijven. Hoe durf je zoiets te vragen? Dat is toch niet mogelijk!’ Ik werd er wat nors van.
Na het eten gaf ik op school de les over Kerstmis. ‘Jozef en Maria waren op weg naar Betlehem. Ze zochten onderdak’, vertelde ik, ‘maar er was voor hen nergens plaats. Iedereen weigerde die arme mensen onderdak…’
Toen ik dat zo vertelde, dacht ik plotseling: ‘Komediant die je bent, je hebt zopas net hetzelfde gedaan!’ Ik kon geen les meer geven. Ik was er niet goed van. Ik ging meteen weer naar huis en liet die vrouw weten dat ze toch maar moest komen. Toen ‘mijn’ weeskinderen haar kinderen toonden waar ze moesten slapen, praatte ze wat met mij beneden.
Plots zei ze: ‘Pater, je begint stilletjes aan mens te worden.’
Dit is de dag van mijn leven geweest. Ik die dacht dat ik al lang mens was, christen, priester zelfs. Ik begon ‘stilletjes aan mens te worden’, zei deze arme vrouw, rustig en eenvoudig.
Kerstmis is het feest van de Menswording. Ik begon het te begrijpen…
(Uit: Victor Margot, Kinderen van de Morgenster.)
Victor Margot (1924-2003) was een Vlaamse missionaris van Scheut in Brazilië. In 1988 kocht hij, met de hulp van vrienden, een stuk grond in Amoreira (Brazilië) waarop hij het kinderdorp Morgenster bouwde. Een 50-tal verlaten kinderen kregen er een thuis in een familiale sfeer. Het verhaal van het kinderdorp beschreef hij in het boek ‘Kinderen van de Morgenster.’
Omdat Jozef, haar man, rechtschapen was en haar niet in opspraak wilde brengen, dacht hij er over in stilte van haar te scheiden.
(Matteüs 1,19)
In het evangelie wordt ons weinig verteld over vader Jozef. Slechts hier en daar een klein puntje. Zo wordt hij een rechtschapen man genoemd, een man naar Gods hart. Zijn houding tegenover Maria is veelzeggend: hij wil haar niet in opspraak brengen. Hij stelt zich in haar plaats en wil geen misbruik maken van de situatie. Zeker in haar tijd en cultuur is de toestand van Maria pijnlijk en delicaat. Net in die culturele context denkt Jozef allereerst aan haar, en niet aan zichzelf: hij wil geen profijt slaan uit haar moeilijkheden.
Een tweede punt: wij zijn vertrouwd met de engeltjes uit het Lucasevangelie, die aan de herders de geboorte van Jezus melden, met die warme woorden: ‘Vreest niet. Wij brengen een boodschap vol vreugde: heden is een Redder geboren.’ Ook bij Matteüs is er een kerstengel. Enkele keren verschijnt aan Jozef in een droom een engel van de Heer. Telkens als er vraagtekens zijn. Die engel maakt Jozef wegwijs in Gods plan. Hij geleidt hem door zijn vragen.Zo is hij een voorbode van de bewaarengel, die zo opvallend aanwezig is in de eeuwenoude christelijke vroomheid.
En tenslotte, zoals bij Jezus is Gods eigen Geest ook bij Jozef de geest, die zijn leven leidt. Hij wil weggaan bij Maria. In alle stilte, heel fijngevoelig om haar te ontzien. Maar God komt zelf tussen: ‘Jozef, vrees niet om Maria tot vrouw te nemen.’En Jozef krijgt de grootse taak om het kindje een naam te geven: Jezus. Letterlijk is dit: Jahwe brengt redding. God brengt bevrijding en verlossing. Uit alle situaties van onheil of verdrukking.
Moge Jozef ons aansporen om ‘rechtschapen’ te zijn, mensen naar Gods hart, en zo Gods eigen zegen rond te strooien en uit te stralen.
Zend ons een engel in de nacht
Zend ons een engel in de nacht
als alles ons een raadsel is,
als ons de zekerheid en kracht
ontvallen in de duisternis.
Zend ons een engel ieder uur
dat ons ontvoert van u vandaan,
wanneer wij voor de blinde muur
van uw geheime plannen staan.
Zend ons een engel met uw licht
in onze slaap, de metgezel
die troost brengt in het vergezicht
van God met ons, Emmanuel.
Zend ons in hem de zekerheid
dat u ons zelf bezoeken zult
en bij ons wonen in uw tijd,
en leer ons wachten met geduld.
Michel van der Plas
(Beide foto’s werden een aantal jaren geleden genomen: 1. Aan de kathedraal van Reims. 2. In het geboortehuis van Bernadette te Lourdes.)
Op deze derde zondag van de advent staan twee figuren centraal: nog eens Johannes de Doper, de profeet, die vorige week zo hard van leer trok tegen het ‘adderengebroed’, en daarnaast Jezus zelf, de barmhartigheid in persoon, die zich voorstelt als de beloofde Messias: ‘de Redder, die komen zou’. Johannes is helemaal in de war en laat aan Jezus vragen: ‘Bent U het die komen zou, of hebben we een ander te verwachten?’
‘Lestmael op eenen Somerschen dagh:
Maer hoort wat ick bevalligh sagh
Van Iesus en Sint Ianneken,
Die speelden met een Lammeken.’
(Adriaan Poirters, 1605-1674)
Het was ook zo lief als de processie uitging en twee jongetjes ‘Jezus en Sint-Janneke’ mochten spelen. Maar Johannes is een ruige profeet met preken vol dreiging. Hij had in Jezus zijn opvolger gezien, of beter: hij worstelt met de vraag of Jezus de beloofde ‘Emmanuel’ zou zijn, die de profetie van Jesaja zou waarmaken? En dan lijkt Jezus heel anders. Hij is niet ruig, Hij is niet hard, maar de 'zachte hand' die geneest. Lammen en mensen die verlamd zijn van angst richt Hij op. En wie voor dood neerligt geeft Hij nieuw leven. Jesaja had dit gezegd over de Messias, die zou komen.
Jezus voegt er nog aan toe: ‘aan armen wordt de blijde boodschap verkondigd. Bij Hem telt niet de letter van de wet, maar de goede geest: gerechtigheid, barmhartigheid, mededogen. Hij komt niet dreigen of oordelen, maar redden.
Johannes is in de war. Is dat nu die Emmanuel, die zou komen? ‘Zalig die aan Mij geen aanstoot neemt’, zegt Jezus. Hij zegt het ook aan ons, als wij in de war zijn. In de war, omdat alles donker lijkt en we alleen een zwijgende God vinden. In de war, als we vol verlangen uitzien naar iemand die het puin van deze wereld en de winter van onze kerk zal omvormen tot 'vrede en vreugde'. Maar schijnbaar verandert er niets.
Een joods verhaal kan ons iets leren. Een bedelaar ligt bij de stadspoort. Hij wacht en wacht en wacht. Die bedelaar is de Messias. ‘Op wie wacht die man?’ vraagt een jongetje aan zijn opa. En opa legt de hand op het kind en zegt dan: ‘Hij wacht op jou, mijn jongen.'
Jezus doet zoals die opa zegt. Hij wacht op ons. Het Rijk van God dat Hij belooft geeft Hij ons in handen! Maar Hij toont de weg: de weg van de omgekeerde orde: ‘Niet domineren of onderdrukken, maar dienaar worden. Wie de eerste wil zijn moet slaaf van allen wezen.'
Met deze verwachting mogen wij uitzien naar ‘Hem, die komen zou’. De wereld zal niet vanzelf anders worden. Maar wij zelf kunnen andere mensen worden. Als Jezus zijn hand op ons legt en zegt: het Rijk van God, dat wacht op jou.
(De schilderijen zijn van Luc Blomme. De foto's werden genomen tijdens een tentoonstelling in de kerk van Moerkerke)
Vandaag horen we twee grote profeten, die in de Advent thuishoren: Jesaja en Johannes de Doper. Het zijn twee mensen, die erg verschillen maar eenzelfde boodschap brengen: bekeer je, laat God in je hart geboren worden. Dan kan Hij zichtbaar worden in onze wereld.
Dan zal een wolf zich neerleggen naast een lam, een panter vlijt zich bij een bokje neer;
kalf en leeuw zullen samen weiden en een kleine jongen zal ze hoeden.
Een koe en een beer grazen samen, hun jongen liggen bijeen; een leeuw en een rund eten beide stro.
Bij het hol van een adder speelt een zuigeling, een kind graait met zijn hand naar het nest van een slang.
In die tijd trad Johannes de Doper op in de woestijn van Judea.
Hij verkondigde: ‘Kom tot inkeer, want het koninkrijk van de hemel is nabij!’
…
Toen hij zag dat veel Farizeeën en Sadduceeën op zijn doop afkwamen,
zei hij tegen hen: ‘Addergebroed, wie heeft jullie wijsgemaakt
dat je veilig bent voor het komende oordeel?
Breng liever vruchten voort die een nieuw leven waardig zijn,
(Matteüs 3,1-2 en 7-8)
Vandaag krijgen we twee mooie lezingen die heel goed bij elkaar aansluiten. Ze hernemen eigenlijk het begin van de Bijbel met schepping en zondeval. Jesaja beschrijft, in prachtige beelden, een aards paradijs: ‘een wolf legt zich neer naast een lam en geen mens doet nog kwaad op mijn heilige berg’. Het is die wereld waarvan geschreven staat: ‘En God zag dat het goed was’. Zo is ook het visioen van Jesaja: God ziet dat het goed is zo.
Maar het is anders gelopen. Adam en Eva, de mensen, worden door God uit dit paradijs verdreven omdat zij eigenmachtig willen bepalen wat goed is en kwaad, los van God. Zo was het toen, ‘in den beginne’, zo bleef het de eeuwen door. Om een wereld als een aards paradijs te maken, moet het anders. Dat zegt Johannes boud en ongezouten: ‘Wie heeft jullie wijsgemaakt dat je veilig bent? Breng liever vruchten voort die een nieuw leven waardig zijn!’ Om de wereld tot een aards paradijs te maken, ga je een totaal andere koers moeten kiezen. Maar als je tot inkeer komt, is het koninkrijk van de hemel nabij!
De toekomst ligt in jullie eigen handen, zegt God, bij monde van Johannes: jullie kunnen een aards paradijs maken, als jullie dat echt willen. Vorige eeuw zei de Duitse schrijver Heinrich Böll het zo: ‘Eén christen kan wonderen doen. Een miljard christenen kunnen de wereld veranderen.’ En ondertussen zijn we met bijna 2,5 miljard!’
Het ligt aan ons allen, van gewone mens tot wereldleider, om onze kleine leefwereld dichtbij en onze hele, zo mooie blauwe planeet, tot een Koninkrijk van God te maken.
De advent is een innige tijd van heimwee naar Licht, in het donker van de dagen en het donker van ons leven. Het is een tijd van verstilling en meer toeleg op het bidden.
Maar ons binnenste binnen vertaalt zich in ons buitenste buiten. Zo is de advent een tijd van helen, binnenin een beetje genezen, en een tijd van delen, meer oog en openheid naar buiten.
Een tijd van hoop voor elke arme mens, die uitzicht mist, door wat dan ook: armoe en gebrek, of leegte binnenin. En misschien zijn wij zelf die arme mens wel: ‘Arm, en beschaamd zo arm te zijn’ (M. Vasalis).
‘ZOALS HET WAS IN DE DAGEN VAN NOACH’
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen:
Zoals het was in de dagen van Noach,
zo zal het zijn wanneer de Mensenzoon komt …
Want zoals men in de dagen voor de vloed
alleen maar bezig was met eten en drinken,
met trouwen en uithuwelijken,
tot aan de dag waarop Noach de ark binnenging,
en zoals men niet wist dat de vloed zou komen,
totdat die kwam en iedereen wegnam,
zo zal het ook zijn
wanneer de Mensenzoon komt …
Wees dus waakzaam,
want jullie weten niet
op welke dag jullie Heer komt.
(Matteüs 24,37-40 en 42)
BIJ WIJZE VAN VERGELIJKING
Musée des Beaux Arts.
Wat het lijden betreft vergisten zij zich nooit
de Oude Meesters: hoe goed begrepen zij
zijn menselijke rang;
hoe het plaats heeft
terwijl iemand anders aan het eten is
of een raam opent
of net traag voorbijloopt;
hoe, terwijl de oudere mensen eerbiedig, vol hartstocht
op die wonderlijke geboorte wachtend, er altijd
kinderen zijn die niet per se wilden dat het gebeurde
Als je ouder bent moet je sterker in je schoenen staan dan ooit want …
Als de jeugd moe is, is ze aan vakantie toe
Als de ouderen moe zijn zegt men : ‘Ze takelen af’.
Als de jeugd bezwaren maakt, heeft ze een uitgesproken mening
Als de oudere mensen bezwaren maken, dan hebben zij het niet begrepen.
Als de jeugd verliefd is, voelt ze zich jong.
Als de ouderen verliefd zijn, noemt men ze kinderachtig.
Als bij de jeugd iets mislukt, zegt men: ‘We gaan er tegenaan, volgende keer beter’.
Als oudere mensen iets overkomt zegt men: ‘Laat maar, het heeft toch geen zin meer’.
Als de jeugd iets vergeet hoor je: ‘Ik heb het waanzinnig druk’.
Als ouderen iets vergeten zegt men: ‘Hij of zij wordt dement’.
Als de jeugd depressief is heeft ze problemen;
als de ouderen depressief zijn moeten ze niet zeuren.
Maar wij, senioren, zijn de overlevers.
Kijk maar naar al de veranderingen die we hebben meegemaakt:
Wij werden geboren vóór: TV, penicilline, polioprikken, diepvriesvoedsel, kopieerapparaten, plastic, contactlenzen, de pil, GSM, computers, e-mail, radar, creditcards, atoomsplitsing, laserstralen, panty’s, vaatwassers, droogkasten, elektrische dekens, airconditioning, … en vóór de mens op de maan liep.
Wij trouwden eerst en woonden dan samen: hoe ouderwets!
Wij werden geboren voor er huismannen, deeltijdbanen, kinderdagverblijven, groepstherapie en verpleeghuizen waren.
In onze tijd waren kevers insecten en geen Volkswagens.
Een ontsteking had niets te maken met elektronica.
En ook nooit van jongens met oorringen, hippies, yuppies, BOM-vrouwen, holebi’s en LAT-relaties.
Wij waren er ook al vóór: de A 27, E 19, E 40, de TGV …
Toen betekende ‘Made in Japan’ : rommel.
Wij hadden nooit gehoord van pizza’s, Mac Donalds en oploskoffie.
In onze tijd verstuurden wij een brief voor 1 frank, een auto kostte 40.000 Fr, maar niemand kon dat betalen. Benzine kostte 2 Fr de liter.
Roken was toen nog chique en interessant – een pot was om te koken.
Aids was een Engels woord voor ‘helpers’.
Een relatie had met zaken doen te maken en niet met een bed.
We wisten niet wat ‘geld uit de muur’ was, of ‘brood uit de automaat’.
De kleur roze had met baby’s te maken: en homo betekende ‘Mens’.
Wij moesten het doen met wat we hadden of waren.
Wij zijn de laatste generatie die nog dacht dat je een man nodig had om baby’s te krijgen.
Geen wonder dat we zo in de war zijn.
Gebundeld door een senior.
1. In de grabbelton beland op 23.10.2007
2. Ondanks de goede raad van vele proffen geen bibliografische gegevens genoteerd. Wee mij!
3. Het is mij evenmin bekend wie deze senior is, maar ik vermoed dat mijn ouders – geboren in 1897 en 1901 – zich hierin wel zouden herkennen. Vermits zij overleden zijn in 1981 en 1984 heb ik het hun nooit kunnen vragen.
4. Deze grabbel bevat geen enkel oordeel van mijnentwege.
Comps-sur-Artuby is een gemeente in het Franse departement Var (regio Provence-Alpes-Côte d'Azur) en telt 320 inwoners (2004). De plaats maakt deel uit van het arrondissement Draguignan.
De Heilige Drie-eenheid is een ‘moeilijk’ feest, om het makkelijk te zeggen! Het is een poging om het onvatbare diepste Wezen van God onder woorden te brengen. En dan moeten wij, in alle nederigheid, erkennen dat dit ons verstand te boven gaat. Die naam voor God – Heilige Drie-eenheid – komt in de Bijbel trouwens niet voor. Wel vinden we enkele aanwijzingen in die richting. Maar als dogma dateert het uit de 4de eeuw en is het een theologie, die wij niet verstaan. En mijns inziens is dat helemaal niet erg. Veel belangrijker is de naam die God zichzelf geeft. En dan gaan we te rade bij de bronnen van ons geloof, die een eenvoudiger taal spreken en bovenal meer levensecht zijn.
Denken we maar aan het verhaal van Mozes en de brandende braamstruik. Daar maakt God zichzelf bekend als: ‘Ik zal er zijn voor u’. Het is de eerste naam, die God zichzelf geeft. Eeuwen later lezen we, bij Johannes – in andere woorden – dezelfde naam voor God: ‘God is Liefde’. In deze namen, die God zichzelf toekent leren we het meest over Hem. We mogen geloven in een God, die Liefde is en van zichzelf zegt: ‘Ik zal er zijn voor u.’
Omdat Hij Liefde is en er voor ons is, brengt Hij ons hart tot rust. Wij vinden de geborgenheid, waar wij naar snakken, slechts in een eeuwige Liefde, die er altijd voor ons wil zijn. En zo mogen wij God noemen: die eeuwige Liefde, die er altijd voor ons wil zijn.
Egidius waer bestu bleven Mi lanct na di gheselle myn Du coors die doot du liets mi tleven Dat was gheselscap goet ende fyn Het sceen teen moeste ghestorven syn
Nu bestu in den troon verheven Claerre dan der zonnen scyn Alle vruecht es di ghegheven
Egidius waer bestu bleven Mi lanct na di gheselle myn Du coors die doot du liets mi tleven
Nu bidt vor mi ic moet nog sneven Ende in de weerelt liden pyn Verware mijn stede di beneven Ic moet noch zinghen een liedekyn Nochtan moet emmer ghestorven syn
Egidius waer bestu bleven Mi lanct na di gheselle myn. Du coors die doot du liets mi tleven
Pinksteren. Het feest van de Heilige Geest, de Helper, de Trooster, zoals Jezus zelf Hem noemt. Het is ook het feest van de vruchten van de Geest, zoals geduld, vriendelijkheid en zachtmoedigheid. En het feest van het enthousiasme, de geestdrift: want de eerste leerlingen werden door de Heilige Geest omgevormd van bangeriken tot moedige getuigen van de Blijde Boodschap.
Hemelvaart is geen echt afscheid. Jezus zegt: ‘Ik zal met u zijn tot aan het einde der tijden. Hij belooft ook zijn pinkstergeest: Ik zal u niet verweesd achterlaten. De hemelvaart is een nieuw begin. Zoals je afscheid neemt van je school, na je studies. Je hebt veel geleerd, veel ontvangen, maar het is niet af: het begint pas! Je moet in praktijk brengen wat je geleerd hebt.
Daarom hoorden wij ook ‘wat staan jullie daar naar de hemel te kijken?’ Begin er nu aan: gaat en verkondigt mijn boodschap! Hemelvaart is een zending, de zending van de kerk, die met Pinksteren zal uitgerust worden met de Geest van God.
Van harte een zalige hoogdag, in deze rij van hoogfeesten van ons geloof! En laten wij eraan denken, zoals de mensen in Zuid-Afrika, in hun sappig taaltje spreken over dit feest: ‘nie kijk nie, maar doen!’
Iedereen maakt zich weleens zorgen om iets dat gaat gebeuren. Zal het goed gaan? Er kan zoveel verkeerd lopen in een mensenleven.
Je brandt een kaarsje en je probeert te bidden.
Je eerste neiging is om te bidden dat alles goedkomt. Dat het goed afloopt. Dat er niets ergs gebeurt. Dat iedereen die je in je hart hebt gesloten, van onheil gespaard blijft.
Maar moet het dan bij andere mensen wel gebeuren? Moeten die wel ziektes en tegenslagen op hun pad krijgen?
Het doet me denken aan die ongelooflijk dappere houding van twee ouders van een zwaar gehandicapt kindje, die zegden: ‘Als zo’n kindje dan toch moet geboren worden, dan misschien beter bij ons. Want wij gaan er heel veel van kunnen houden.’
Dus kunnen we beter bidden om kracht.
Om te leren verdragen wat niet kan veranderd worden en daar het beste van te maken. Om moed en wijsheid om het vol te houden, ook als er iets fout loopt. Om omringd te worden door mensen die ons steunen en voor ons zorgen als het nodig is. Om zelf ook zo’n mens te kunnen zijn.
Als ik een kaarsje brand, is het dus niet om op magische wijze te kunnen ontsnappen aan alle onheil en pijn. Maar om te beseffen dat we broos en kwetsbaar zijn. En tegelijk om te geloven dat we taai zijn en samen sterk.
‘De toekomst is van God. Kome wat komt’, dicht Huub Oosterhuis.
Met Gods liefde in ons hart en om ons heen, kunnen we tegen een stootje. Mijn kaarsje blijft branden.
(Bron: Kolet Janssen, in: ‘Nieuwsbrief KerkNet, 20 februari 2022)
Kerstmis, het kindje Jezus is geboren, een eenvoudig zinnetje is het, dat ons heel vertrouwd is en toch een diep mysterie weergeeft.
Paulus vertolkt de rijkdom van dit mysterie in deze woorden: ‘Vandaag verscheen voor ons de goedheid en de menslievendheid van God, onze Redder’.
Met kerstmis vieren wij dat God mens geworden is, niet om zijn macht te tonen, in opzienbarende daden, maar om te laten zien hoe groot zijn mensenliefde is. Zijn grootsheid is niet zozeer gelegen in zijn almacht, maar in zijn onvoorstelbare liefde voor ons, kleine, zwakke, weerloze mensen.
Terwijl ze daar waren
kwam voor haar de tijd dat ze moest bevallen,
en ze baarde een zoon, haar eerstgeborene;
ze wikkelde Hem in doeken en legde Hem in een voerbak,
omdat er geen plaats voor hen was in het gastenverblijf.
Er waren daar in de buurt herders,
die in het veld overnachtten om de wacht te houden bij hun kudde
Opeens stond er een engel van de Heer bij hen
en de heerlijkheid van de Heer omstraalde hen.
Ze schrokken hevig.
Maar de engel zei: ‘Schrik niet,
want ik heb een goede boodschap voor u,
een grote vreugde voor het hele volk.
Vandaag is in de stad van David uw redder geboren;
Hij is de Messias, de Heer.
(Lucas 2, 6-11)
Enkele jaren geleden kozen de Braziliaanse bisschoppen voor deze woorden.
Met Kerstmis vieren wij
de Geboorte van het goddelijk Kind:
Kwetsbaar, om kleinen te sterken;
Naakt, om ons te kleden met Gods eigen toekomst;
Arm, om de rijkdommen eerlijk te verdelen;
Zwerver, om deuren te openen voor uitgesloten mensen;
Vrij, om de boeien te breken van elke slavernij.
Daarom vieren wij evenzeer
de Geboorte van Goed Nieuws voor de armen:
Nu herleeft de hoop op onze weg,
De weerstand van wie zich niet laten neerslaan,
De vreugde van wie lijden en wenen,
De inzet van wie de handen in elkaar slaan
en strijden voor een nieuwe, een betere aarde.
En de Geboorte van de Heer der Geschiedenis:
Machten van steen en staal verbrijzelen tot stof;
Heersers beven op hun tronen van klei;
Licht en waarheid doorprikken de duisternis van hun dwaling;
Ten allen kante richten de verdrukten zich op;
En er begint een tijd van rechtvaardigheid en vrede.
Zo kort bij Kerstmis gaan onze gedachten al uit naar Maria, de Moeder van het kindje. Heel veel zegt het evangelie niet over haar maar vandaag horen we toch haar Magnificat, de lofzang die zij uitjubelde, toen zij een bezoek bracht aan haar nicht Elisabeth, nadat de engel haar gevraagd had om de moeder van Jezus te worden. Zij blijft nederig ondanks die grote opdracht. Zo wijst zij een mooie weg voor ons allen, voor vrouwen en voor mannen!
Maria zei: ‘Mijn ziel prijst en looft de Heer, mijn hart juicht om God, mijn redder: Hij heeft oog gehad voor mij, zijn minste dienares. Alle geslachten zullen mij voortaan gelukkig prijzen, ja, grote dingen heeft de Machtige voor mij gedaan, heilig is zijn Naam. Barmhartig is Hij, van geslacht op geslacht, voor al wie Hem vereert. Hij toont zijn macht en de kracht van zijn arm en drijft uiteen wie zich verheven wanen, heersers stoot Hij van hun troon en wie gering is geeft Hij aanzien. Wie honger heeft overlaadt Hij met gaven, maar rijken stuurt Hij weg met lege handen. Hij trekt zich het lot aan van Israël, zijn dienaar, zoals Hij aan onze voorouders heeft beloofd: Hij herinnert zich zijn barmhartigheid jegens Abraham en zijn nageslacht, tot in eeuwigheid.’
(Lucas 1,46-55)
EEN HARTSTOCHTELIJK, REVOLUTIONAIR ADVENTSLIED
Dit lied van Maria is het oudste adventslied. Het is tegelijk het meest hartstochtelijke, wilde, ja, men mag wel zeggen het meest revolutionaire adventslied dat ooit gezongen is. Dit is niet de zachte, tedere, dromerige Maria, zoals we haar vaak op afbeeldingen uitgebeeld zien, maar het is de hartstochtelijke, gefascineerde, trotse, geestdriftige Maria die hier spreekt.
Niets van de zoete, weemoedige of zelfs luchtige klanken van veel van onze kerstliederen, maar een hard, sterk, onverbiddelijk lied van neerstortende tronen en vernederde vorsten van deze wereld, van Gods macht en de onmacht van de mensen. Het zijn de geluiden van de profetische vrouwen uit het Oude Testament, Debora, Judith, Mirjam, die hier in de mond van Maria levend worden.
Maria, die door de Geest aangeraakt en gegrepen is, Maria, die gehoorzaam en ootmoedig aan zich laat geschieden wat de Geest haar gebiedt, die de Geest waaien laat waarheen Hij wil, zij spreekt vanuit deze Geest over het komen van God in de wereld, van de advent van Jezus Christus.
Zij ervaart het zelf aan haar eigen lichaam dat God wonderlijke wegen met de mensen gaat, dat Hij niet de weg gaat die de mensen hem willen voorschrijven, maar dat zijn weg boven alle begrip en boven alle bewijzen vrij en eigenwillig is.
Dat is immers het grootste van alle wonderen, dat God het nederige liefheeft. ‘God heeft omgezien naar de lage staat van zijn dienstmaagd.’ God in nederigheid – dat is het revolutionaire, het hartstochtelijke adventswoord.
God schaamt zich niet voor de nederigheid van de mens, Hij gaat er middenin, Hij kiest een mens tot zijn werktuig en doet zijn wonder daar waar men dat het minst verwacht. God is de nederigheid nabij, Hij houdt van het verlorene, het ongeachte, het onaanzienlijke, het uitgestotene, van wat zwak en stukgelopen is. Waar de mensen zeggen: verloren, daar zegt Hij: gevonden. Waar de mensen zeggen: ‘veroordeeld’, daar zegt Hij: ‘gered’. Waar de mensen zeggen: nee!, daar zegt Hij: ja!
‘Alle geslachten zullen mij voortaan gelukkig prijzen.’ Wat betekent dat, Maria, de nederige dienstmaagd, gelukkig prijzen? Het kan niets anders betekenen dan het wonder van God dat zich aan haar voltrok verbaasd aanbidden, in haar zien dat God het nederige aanziet en verhoogt, dat Gods komen in deze wereld niet de hoogten maar de diepten opzoekt, dat wij Gods heerlijkheid en almacht daarin zien, dat Hij het geringe groot maakt. Maria gelukkig prijzen betekent niet altaren voor haar bouwen, maar het betekent met haar de God aanbidden die het nederige aanziet en het uitverkiest.
Wanneer God zelf in de kribbe van Betlehem komen wil, dan is dat niet een idyllische familieaangelegenheid, maar het is het begin van een volledige omkering, een herschikking van alles op deze aarde. Wie het als frase wil opvatten, doe dat en vier advent en Kerst, heidens en ongeïnteresseerd.
Maar voor ons is het geen frase. Want het is immers zo dat het God zelf is, de Heer en Schepper van alle dingen, die hier zo gering werd, die de verborgenheid, de onaanzienlijkheid van de wereld ingaat, die ons in de hulpeloosheid en weerloosheid van het kind wil ontmoeten en onder ons wil zijn – en dat niet uit beuzelarij, of uit speelsheid, omdat wij het zo ontroerend vinden, maar om ons te tonen waar Hij is en wie Hij is, en om vanuit deze plaats alle menselijke grootheidswaan te richten en te onttronen.
Wie van ons zal Kerst op de goede manier vieren? Degene die alle geweld, alle eer, alle aanzien, alle ijdelheid, alle hoogmoed en alle eigenwilligheid eindelijk bij de kribbe neerlegt, die het bij het nederige houdt en God alleen hoogverheven laat zijn, die met Maria spreekt: de Heer heeft mijn nederigheid aangezien.
(Dietrich Bonhoeffer: ‘Een thematisch dagboek’ – overgenomen van ‘Bijbelcitaat’, Leestip van de dag – zondag 17 december 2017)