Hij gaf zijn leven
In die tijd trokken de leerlingen voort, op weg naar
Jeruzalem
en Jezus ging voor hen uit;
zij waren ontdaanen ook die Hem volgden waren bevreesd.
Hij nam opnieuw de twaalf terzijde
en begon hun te spreken over wat Hem zou overkomen: 'Wij gaan nu naar Jeruzalemwaar de Mensenzoon
aan de hogepriesters en schriftgeleerden zal worden overgeleverd.
Zij zullen Hem ter dood veroordelenen aan de heidenen overleveren;
ze zullen Hem bespotten en bespuwen,
Hem geselen en doden,
maar drie dagen later zal Hij verrijzen.
Toen kwamen Jakobus en Johannes, de zonen van
Zebedeüs,
naar Hem toe en zeiden:
Meester, wij willen dat U voor ons doet wat wij U vragen.
Hij antwoordde hun:Wat wilt ge dan dat Ik voor u doe?
Zij zeiden Hem:Geef dat in uw glorie een van ons aan uw rechter-
en de ander aan uw linkerhand moge zitten.
Maar Jezus zei hun:Ge weet niet wat ge vraagt.
Zijt ge in staat de beker te drinken die Ik drink
en met het doopsel gedoopt te wordenwaarmee Ik gedoopt word?
Zij antwoordden Hem:Ja, dat kunnen wij.
Inderdaad,- gaf Jezus toe -
de beker die Ik drink zult gij drinken,
en met het doopsel waarmee Ik gedoopt word
zult gij gedoopt worden;
maar het is niet aan Mij
u te doen zitten aan mijn rechter- of linkerhand,
omdat alleen zij dit verkrijgenvoor wie dit is bereid.
Toen de tien anderen dit hoorden,
werden ze kwaad op Jakobus en Johannes.
Jezus echter riep hen bij zich en sprak tot hen:
Gij weet dat zij die als heersers der volkeren gelden,
hen met ijzeren vuist regeren
en dat de groten misbruik maken van hun macht over hen.
Dit mag bij u niet het geval zijn;
wie onder u groot wil wordenmoet dienaar van u zijn,
en wie onder u de eerste wil zijnmoet de slaaf van allen zijn,
want ook de Mensenzoonis niet gekomen om gediend te worden,
maar om te dienenen zijn leven te geven als losprijs voor velen.
(Marcus 10,32-45)
In de leer
Samen met uw volgelingen
meegaan door benarde tijden,
blootstaan aan vernederingen,
zinken in een zee van lijden:
kan ik dat?
Als de kleine, ongeziene
knecht van allen willen leven,
met U in de schaduw dienen
en het beste van mij geven:
leer mij dat.
Maar de bitterheid, de hele
beker tot de bodem legen,
alle pijnen met U delen,
uitgemergeld, kleingekregen:
moet ik dat?
O, tenminste naar u kijken,
U mijn goede wil aanbieden,
in de verte op U lijken,
bidden dat Gods wil geschiede:
leer mij dat.
Michel van der Plas
|